ECLI:NL:TGZRSGR:2017:92 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-202
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2017:92 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-05-2017 |
Datum publicatie: | 30-05-2017 |
Zaaknummer(s): | 2016-202 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht tegen een huisarts. Sinds enkele jaren was er sprake van een verhoging van de PSA-waarden. Aanvankelijk verdedigbaar om het verloop van het PSA af te wachten, maar de huisarts had klager over de gevonden verhoging moeten informeren en met hem behandelopties moeten bespreken. Later, toen de PSA-waarde verder opliep had de huisarts moeten handelen en klager moeten doorverwijzen. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 30 mei 2017
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, huisarts,
werkzaam te D,
verweerder.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 11 juli 2016
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek
- het medisch dossier van de voormalige huisarts E uit F, ontvangen op 16 maart 2017.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 februari 2017. Daar was alleen klager verschenen, in verband waarmee het College de behandeling heeft aangehouden en wel tot 4 april 2017. Op deze datum zijn partijen in persoon verschenen.
2.
De feiten
2.1 Klager, geboren in 1949, was vanaf omstreeks 1 oktober 2007 patiënt in
de huisartsenpraktijk van verweerder. Hij liet vanaf zijn 40ste jaar zijn bloed af en toe op Cholesterol en PSA (Prostaat Specifiek Antigeen) controleren. Dat deed hij ook al bij zijn vorige huisarts.
2.2 In april 2012 was de PSA-waarde 9,5 ug/L. In augustus 2012 was de waarde 8,6. In
het medisch dossier staat op 20 augustus 2012 vermeld:
“P Uitslag lab: psa iets gedaald herhalen jaar”.
In mei 2014 was de PSA waarde 9,2. In het medisch dossier staat op 16 mei 2014:
“O Uitslag lab doorgegeven, advies gegeven”.
2.3 Bij onderzoek van de PSA-waarde in augustus 2015 is een PSA-waarde van 12
gemeten. Daarbij werd genoteerd: O PSA 12 iets gestegen. Klager is toen verwezen naar een uroloog die na onderzoek in september 2015 een prostaatcarcinoom bij klager heeft vastgesteld. Prostaatverwijdering vond plaats op 9 november 2015.
2.4 Op 11 november 2015 hebben partijen met elkaar gesproken. Verweerder deelde de
verwijten van klager aan zijn adres niet. Verweerder is inmiddels van huisarts veranderd.
3.
De klacht
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven,
1. dat hij hem ten onrechte niet al in 2012, en dus niet tijdig, heeft doorverwezen naar een uroloog, waardoor de kanker te laat is geconstateerd met alle ernstige gevolgen van dien;
2. dat hij geen eigen onderzoek of aanvullend onderzoek heeft gedaan om de diagnose goed te kunnen stellen;
3. dat hij eerder dan in 2015 de PSA uitslagen en de mogelijke risico’s en opties niet of
nauwelijks heeft besproken, zodat klager het zelf had kunnen begrijpen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Het College baseert zijn beslissing op de inhoud van de gewisselde stukken en op hetgeen tijdens het verhoor op 4 april 2017 door partijen naar voren is gebracht.
5.2 Verweerder heeft ter zitting erkend dat, hoewel hij klager in 2012 al had uitgenodigd voor het spreekuur om de uitslag en de mogelijke opties te bespreken, dit niet is gebeurd. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat de gevonden PSA-waarden vóór 2015 nooit goed zijn besproken. Hij beschouwt dat als een tekortkoming. Bij een bespreking met klager, bijvoorbeeld van de waarde van 8.6 (in augustus 2012), waren twee opties mogelijk, ofwel een verwijzing naar de uroloog ofwel een afwachtend beleid (watchfull waiting). De destijds geldende richtlijnen gaven bij genoemde waarde van 8.6 (een licht verhoogde waarde) ruimte voor het voeren van afwachtend beleid, maar als klager dat had gewild, had hij hem voor nader onderzoek naar de uroloog verwezen. Verweerder had zelf gekozen voor watchfull waiting en zou pas hebben gehandeld als de PSA waarden zouden veranderen dan wel wanneer klager obstructieklachten zou hebben gekregen.
5.3 Het eerste klachtonderdeel is gegrond. Sinds 2012 was er sprake van een verhoging van de PSA-waarden. Hoewel het wellicht verdedigbaar was om het verloop van het PSA af te wachten, had verweerder in elk geval in 2014 (PSA-waarde 9.2) moeten handelen en klager moeten doorverwijzen.
5.4 Het tweede klachtonderdeel is niet gegrond. Dat verweerder zijn beslissing niet heeft laten afhangen van een rectaal onderzoek is minst genomen te verdedigen, nu de uitkomst daarvan te weinig informatie verschaft over aard en ernst van eventuele ontstaan en ontwikkeling van een prostaatcarcinoom. Verweerder had onderzoek mogen overlaten aan een uroloog maar had, zoals hiervoor overwogen, klager dan wel moeten verwijzen.
5.5 Het derde klachtonderdeel is gegrond. Zoals verweerder ook heeft toegegeven, had hij in ieder geval bij de gevonden verhoging van de PSA-waarde persoonlijk met klager moeten communiceren en had hij de door hem genoemde opties met klager moeten bespreken. Verweerders opmerking dat klager als weldenkend mens ook zelf om advies had kunnen vragen miskent verweerders verantwoordelijkheid om op eigen initiatief klager als patiënt voorlichting te geven over de vraag hoe het verloop van de PSA-waarden te duiden is en wat daarmee te doen. Dat hierover in professionele kring overigens geen eenduidig antwoord wordt gegeven ontheft de arts niet van uitleg, zeker niet nu hij terecht heeft opgemerkt dat het aan klager was om uiteindelijk te beslissen.
5.6 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klachtonderdelen 1. en 3. een verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht zal dan ook voor die onderdelen als gegrond worden toegewezen. De hieronder vermelde maatregel zal worden opgelegd.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
legt verweerder de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, lid-jurist, dr. B. van Ek, R.P. van Straaten en dr. R.F. Kropman, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2017.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.