ECLI:NL:TGZRSGR:2017:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-271

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:8
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): 2015-271
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een huisarts. Een huisarts dient een verwijzing met een patiënt te bespreken of hem daarover op zijn minst - bij voorkeur vooraf - te informeren. Het feit dat dit in dit geval niet is gebeurd is onvoldoende om de arts een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De verwijsbrief bevat geen inhoudelijke (medische) informatie over klager, maar betreft een administratieve handeling die nodig is voor financiering van zorg. Voorts is de verwijzing gevraagd in het kader van bemoeizorg. Ongegrond is de stelling van klager dat de arts hem weigerde te spreken in niet heeft ingegrepen terwijl zijn gezondheid verslechterde. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 10 januari 2017            

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger, werkzaam te Rotterdam,

tegen:

C, huisarts,

 (destijds) werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. C.J. van Weering, werkzaam te Leiden.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 27 november 2015,

- de aanvulling op het klaagschrift, ontvangen op 11 december 2015,

- het verweerschrift met bijlagen,

- de repliek,   

- de aanvullingen op de repliek, gedateerd 17 maart 2016, 21 maart 2016, 28 maart 2016 en 31 maart 2016,

- de dupliek,

- de aanvullende dupliek,

- de brief van klager gedateerd 9 juni 2016,

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 16 juni 2016.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 november 2016. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.  

2.           De feiten

2.1       Klager is vanaf januari 2005 tot medio 2015 als patiënt ingeschreven geweest in de huisartsenpraktijk van verweerster.

2.2       Verweerster heeft klager op 7 oktober 2014 verwezen naar D, na een telefonisch verzoek daartoe van een medewerker van het Lokaal Zorgnetwerk. In die - aan D - gerichte verwijsbrief is het volgende vermeld: “Geachte collega, Heden verwijs ik naar u dhr. A (…). Ik verwijs patient i.v.m.: zie journaal.

            Journaal: 07-10-14:   [.] E, medewerker Lokaal Zorgnetwerk aub terugbellen (…). Graag contact ivm zorg om deze pt, D heeft verwijzing nodig. Specifiek graag intake.

                                                           [.] Er zijn signalen vanuit F en wijkagent gekomen. Het verzoek is of ik verwijzing kan sturen via fax [….] naar D t.a.v. G.

            Gaarne uw onderzoek en advies.”

2.3       Klager is door verweerster niet over deze verwijzing geïnformeerd. Nadat klager via  een andere arts vernam dat de verwijsbrief was verstrekt, heeft hij verweerster op 17 november 2014 (voor het eerst sinds 2005) bezocht. Verweerster heeft klager toen - en op 9 februari 2015 telefonisch - haar excuses aangeboden voor het feit dat zij hem naar de GGZ heeft doorverwezen zonder hem daarover te informeren. In het journaal heeft verweerster bij het consult van 17 november 2014 genoteerd: “[.] Er sterk op aangedrongen dat hij tóch met psychiater D gaat praten. Praktische argumenten aangevoerd.”.

2.4       In de daaropvolgende periode ontving verweerster diverse brieven van klager, waarin hij onder meer vroeg naar de reden van verwijzing en om inzage in zijn medisch dossier. Op 9 februari 2015 is er telefonisch contact tussen partijen geweest en op 2 juli 2015 bezocht klager het spreekuur van verweerster. Ten aanzien van het consult van 2 juli 2015 heeft verweerster in het journaal onder meer opgenomen: “[.] Er sterk op aangedrongen dat hij zich op laat nemen, ( dit gaat straks met RM???)”. Klager heeft zich op 8 juli 2015 als patiënt bij een andere huisarts ingeschreven.

3.         De klacht

Klager heeft een veelheid aan klachten ingediend tegen verweerster. In een dergelijke situatie dient het College te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. De verwijten die klager verweerster maakt luiden - samengevat en zakelijk weergegeven - als volgt:

-          Verweerster heeft de onder 2.2 bedoelde verwijsbrief verstrekt zonder klager daarover (vooraf of nadien) te informeren, terwijl zij hem sinds 2005 niet had gezien. Verweerster weigert te vertellen waarom en waarvoor die verwijsbrief is verstrekt, waarmee ze haar informatieplicht schendt en de vertrouwensrelatie tussen partijen schaadt.

-          Verweerster weigerde klager in de periode na de verwijzing te spreken en heeft niet ingegrepen, terwijl de gezondheid van klager duidelijk verslechterde.

-          Het beroepsgeheim is geschonden omdat verweerster medisch vertrouwelijke informatie heeft verstrekt aan iemand zonder zelfstandig beroepsgeheim, die niet was ingeschreven in het BIG-register.

Over deze klachtonderdelen zal het College een oordeel geven.

4.        Het standpunt van verweerster

Op hetgeen verweerster daartegen heeft aangevoerd, wordt voor zover nodig hierna inge-

gaan.       

5.        De beoordeling

5.1       Vooropgesteld wordt dat een arts een verwijzing met een patiënt dient te bespreken of hem daarover op zijn minst - bij voorkeur vooraf - moet informeren. Het College is evenwel van oordeel dat het feit dat dat in dit geval niet is gebeurd, onvoldoende is om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). Daarvoor is het volgende van belang. De verwijsbrief bevat geen inhoudelijke (medische) informatie over klager, maar betreft een administratieve handeling die nodig is voor financiering van zorg. Voorts is de verwijzing gevraagd in het kader van zogenaamde bemoeizorg, waarbij personen met doorgaans ernstige problematiek zorg mijden of niet in staat zijn om zelf om zorg te vragen. In dit geval bleek uit het verzoek om verwijzing dat sprake was van zorg om klager na signalen van F en de wijkagent. Het is niet uitzonderlijk dat in een dergelijk geval een verwijsbrief wordt verstrekt zonder de patiënt daarover te informeren. Ten slotte is van belang dat verweerster onweersproken heeft gesteld dat zij tot twee maal toe haar excuses aan klager heeft aangeboden. Verweerster stelt voorts klager desgevraagd op 17 november 2014 en 9 februari 2015 uitleg te hebben gegeven over de verwijzing, hetgeen ook blijkt uit het door verweerster overgelegde medisch dossier. Het College heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen. Dit klachtonderdeel faalt.

5.2       Ten aanzien van de stelling van klager dat verweerster hem weigerde te spreken en niet heeft ingegrepen, terwijl zijn gezondheid verslechterde, overweegt het College als volgt. Vaststaat dat klager het spreekuur van verweerster bezocht op 17 november 2014 en 2 juli 2015 en dat er op 9 februari 2015 telefonisch contact was. Verweerster stelt dat zij op 17 november 2014 er sterk bij klager op heeft aangedrongen om met een psychiater te gaan praten en dat zij er op 2 juli 2015 sterk bij hem op heeft aangedrongen dat hij zich zou laten opnemen. Dit blijkt ook uit het medisch dossier. In reactie op de brieven die klager bij de praktijk van verweerster heeft afgegeven, heeft verweerster aan klager laten meedelen dat hij voor medische vragen een afspraak kon maken. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerde dat klager bij D behandeld werd. Verweerster heeft geen berichtgeving van D ontvangen en heeft tevergeefs getracht telefonisch bij D te informeren. Zij heeft klager op 27 maart 2015 verzocht D te vragen hun bevindingen aan verweerster te rapporteren. Pas op 17 december 2015 bleek uit telefonisch contact tussen verweerster en psychiater H van D dat klager daar enkele malen is geweest maar niet ingeschreven wilde worden. Het College heeft geen reden om aan die verklaring van verweerster, die wat betreft het contact met psychiater H wordt ondersteund door een aantekening in het medisch dossier van klager, te twijfelen.

5.3       Het College is van oordeel dat niet aannemelijk is dat verweerster weigerde klager te zien of spreken of dat het niet mogelijk was een afspraak voor medische klachten te maken. Uit hetgeen onder 5.2 is vermeld volgt dat klager niet de behandeling van verweerster heeft gekregen die hij wenste en dat klager in feite tussen wal en schip is geraakt, wat onwenselijk is. Nu verweerster in de veronderstelling verkeerde dat klager bij D behandeld werd - hetgeen destijds door hem niet werd weersproken - en zij zowel bij klager als bij D heeft getracht daarover duidelijkheid te krijgen, valt verweerster ter zake daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ook dit klachtonderdeel faalt.

5.4       Ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op schending van het beroepsgeheim, overweegt het College als volgt. Gezien de beperkte inhoud van de onder 2.2 bedoelde verwijsbrief (verwezen wordt naar hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen) is geen sprake van gegevensverstrekking waarop de geheimhoudingsplicht - die voor verweerster op grond van artikel 88 van de Wet BIG geldt - ziet. Reeds daarom faalt dit klachtonderdeel.

5.5       Geconcludeerd wordt dat verweerster geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet BIG kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter,

mr. P.M. van Dijk-de Keuning, lid-jurist, R.P. van Straaten, H.C. Baak en

dr. J.H.A.M. Tuerlings, leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.