ECLI:NL:TGZRSGR:2017:66 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-107

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:66
Datum uitspraak: 18-04-2017
Datum publicatie: 18-04-2017
Zaaknummer(s): 2016-107
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. (Seksueel) grensoverschrijdend gedrag komt niet vast te staan. Op punten kon gedrag niet worden vastgestel. Andere door klaagster gestelde handelingen vonden plaats in het kader van het onderzoek en de behandeling. Wel heeft de fysiotherapeut in strijd gehandeld met artikel 39d van de Beroepsethiek en gedragsregels voor de Fysiotherapeut door deze handelingen niet voldoende aan klaagster te verklaren en niet met de nodige zorg te omgeven, evenmin heeft hij de toestemming van klaagster afgewacht. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 18 april 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. N. Nuwenhoud, werkzaam te Amsterdam,

tegen:

C , fysiotherapeut,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. P.H.N. Keuning-Taapken, werkzaam te Zoetermeer.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 17 mei 2016

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek en een later door klaagster toegezonden stuk

- de dupliek en het later door verweerder toegezonden patiëntdossier

- de brief van klaagster, gedateerd ‘13 mei 2017’, maar ontvangen op 14 februari 2017.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Nuwenhoud heeft pleitnotities overgelegd, met als bijlage onder meer een uittreksel uit ‘Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut’.

2. De feiten

Klaagster is op verwijzing door haar huisarts van 7 maart tot en met 4 mei 2016 onder behandeling geweest van verweerder wegens rugklachten.

Artikel 39d van de ‘Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut’ luidt: “Naast de verplichte informatie inzake aard, doel en duur van de behandeling dient de fysiotherapeut, om elk misverstand omtrent zijn handelen te voorkomen, alle onvermijdelijke handelingen die mogelijk als te informeel, of zelfs als erotisch (bedoeld), zouden kunnen worden opgevat, te verklaren en met de nodige zorg te omgeven. Hierbij dient de toestemming van de patient te worden afgewacht.”

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder (1) dat hij zich seksueel grensoverschrijdend jegens haar heeft gedragen en heeft bij repliek aan de klacht toegevoegd (2) dat verweerder geen uitleg, oefeningen en voorschriften heeft gegeven.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Het bij dupliek gevoerde ontvankelijkheidsverweer tegen het bij repliek toegevoegde klachtonderdeel heeft verweerder ter terechtzitting ingetrokken. Voor zover nodig wordt op de verweren hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Klaagster noemt een aantal gedragingen die zij heeft ervaren als grensoverschrijdend. Enkele daarvan zijn gelet op het gemotiveerde verweer en het ontbreken van bewijs niet komen vast te staan. Het gaat om de stelling van klaagster dat verweerder kusjes op haar hoofd gaf, aan haar benen zat en zei dat zij hem in de ogen moest kijken. Dat brengt mee dat op deze punten niet kan worden vastgesteld dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. De hier bedoelde feiten kan het College dus, ook als aan het woord van klaagster en dat van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

5.2 De andere door klaagster gestelde gedragingen heeft verweerder als zodanig niet betwist, maar hij heeft zich erop beroepen dat deze volgens de professionele standaard plaatsvonden in het kader van het onderzoek en de behandeling. Het gaat hier om het aan de billen zitten en hard drukken, het tegen zich aandrukken en het met zijn hoofd dicht bij het gezicht van klaagster komen. Het College heeft geen bedenkingen bij de door verweerder toegelichte vaktechnische aspecten, gezien de fysieke klachten van klaagster. Het aanraken van de billen kon passen bij het onderzoek van de zitbeenknobbel en de bekkenrand. Het ‘tegen zich aandrukken’, waarbij de fysiotherapeut een arm om de schouder van een patient slaat, kon acceptabel zijn als onderdeel van de zgn. DAM-methode om de wervelkolom te mobiliseren. Bij toepassing daarvan kan het ook voorkomen dat de behandelaar dicht bij het gezicht van de patiënt komt. Nu de aanwezigheid van andere dan functionele bedoelingen niet kan worden vastgesteld kan het College ook niet vaststellen dat verweerder zich seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen en aldus gehandeld heeft in strijd met de door hem te betrachten zorg.

Maar het College oordeelt anders over de wijze waarop verweerder bij deze handelwijzen met klaagster heeft gecommuniceerd. Uit de toelichtingen van verweerder, zowel in het patiëntdossier als in de processtukken en de mondelinge behandeling ter terechtzitting, blijkt dat verweerder hooguit - beperkte - technische uitleg heeft gegeven bij zijn handelingen, maar dat hij deze handelingen niet voldoende aan klaagster heeft verklaard en met de nodige zorg heeft omgeven, laat staan dat hij haar toestemming heeft afgewacht. Dat was wel nodig, omdat het ging om handelingen die zouden kunnen worden opgevat als te informeel of erotisch bedoeld. Het College verwijst in dit verband naar de bepaling van artikel 39d van de ‘Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut’, zoals hierboven geciteerd onder De feiten. De conclusie is dat verweerder op dit punt wel in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het eerste klachtonderdeel is dan ook gedeeltelijk gegrond.

5.3 Dat verweerder oefeningen of voorschriften overeenkomstig de KNGF richtlijn Lage rugklachten (2013) had moeten geven volgt niet zonder meer uit de fysieke klachten van klaagster. De uitleg was voorzover het College heeft kunnen vaststellen beperkt. Het was bovendien beter geweest als verweerder zich er van had vergewist dat klaagster zijn uitleg goed begreep, maar het College ziet in het tweede klachtonderdeel geen plaats voor een verwijt in tuchtrechtelijke zin. Het tweede klachtonderdeel zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

5.4 De gedeeltelijke gegrondverklaring van het eerste klachtonderdeel leidt tot oplegging van een waarschuwing, opdat verweerder zich beter bewust zal zijn van zijn verplichting om in de hier bedoelde gevallen een duidelijker verklaring aan de patiënt te geven en de toestemming af te wachten.

5.5 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op de hierna te vermelden wijze.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart het eerste klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond;

wijst de klacht voor het overige af.

legt op de maatregel van waarschuwing.

bepaalt dat om redenen aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Fysiopraxis ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, R. Valk, drs. J.E. Geensen en mr. A.H.C.M. Snel, leden-fysiotherapeuten, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2017.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.