ECLI:NL:TGZRSGR:2017:64 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-194

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:64
Datum uitspraak: 18-04-2017
Datum publicatie: 18-04-2017
Zaaknummer(s): 2016-194
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Gegronde klacht tegen een (destijds) gz-psycholoog tevens oom van de ex-partner van klaagster over een afgegeven schriftelijke verklaring over zoontje ten behoeve van een juridische procedure. Sprake van vermenging van de rol van familielied en die van deskundige, alsook de rol van raadgever/begeleider van de vader (ex-partner) enerzijds en deskundig informant betreffende zoontje anderzijds. Ook is hoor en wederhoor geschonden door klaagster zonder noodzaak buiten spel te zetten. In de verklaring zijn de bronnen niet consistent vermeld. Onvermeld is gebleven dat verweerder zoontje niet heeft onderzocht en dat hij zich heeft gebaseerd op eenzijdige informatie en schoolverslagen. Bovendien is terughoudendheid geboden bij het afgeven van een verklaring voor een juridische procedure. Omdat de BIG-registratie van verweerder inmiddels is verlopen wordt een verbod tot wederinschrijving in het BIG-register opgelegd.    

Datum uitspraak: 18 april 2017     

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, indertijd GZ-psycholoog

wonende te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. R.W. van der Voorst Vader te Terneuzen.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 4 juli 2016

- het verweerschrift met bijlage

- de repliek met bijlagen

- de dupliek met bijlagen

- de brieven van de gemachtigde van verweerder, telkens met bijlage, respectievelijk van 23

   januari 2017 en 3 februari 2017.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017. Partijen zijn verschenen, waarbij verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.           De feiten

2.1       Uit het huwelijk van klaagster en E (hierna: de man of de vader)  is in 2011 een zoon geboren, genaamd F. Het huwelijk is inmiddels door echtscheiding ontbonden. Bij beschikking van 18 november 2015 is F aan de man toevertrouwd (op een moment dat klaagster in G verbleef) en is een omgangsregeling getroffen met klaagster (hierna ook: de moeder). Op 25 februari 2016 heeft de rechtbank het verzoek van klaagster behandeld, inhoudende wijziging van de voorlopige voorzieningen, kort gezegd in die zin dat F aan klaagster wordt toevertrouwd. De man heeft daartegen verweer gevoerd en heeft in dit verband een verklaring  van verweerder d.d. 23 februari 2016 overgelegd aan de rechtbank. Deze verklaring (hierna: de verklaring) is ondertekend met  “C, Psycholoog”, en heeft de volgende inhoud:

Betreft: F

Geboortedatum: [..-..-..]

School: H in I

Groep 1

F bezoekt sinds september 2015 de basisschool. Daarvoor heeft hij met wisselende

periodes verschillende kindercentra bezocht met als gevolg dat hij steeds weer opnieuw

moest wennen aan andere omstandigheden en wisselende leidsters/pedagogisch

mede­werkers. In de periode februari 2014 tot maart 2015 werkt moeder niet en heeft F

geen kindercentrum en geen peuterspeelzaal bezocht. In het afgelopen jaar is moeder

meerdere keren voor langere tijd afwezig geweest. De opvoeding van F en zijn twee oudere broers uit een eerder huwelijk van moeder, kwam daarmee volledig op de schouders van vader te liggen. Tot het moment dat F naar de basisschool gaat is de gezinssituatie

lange tijd gekenmerkt door gebrek aan vaste rituelen, duidelijke afspraken en regels die

consequent worden gehanteerd, onvoldoende aanbod van activiteiten en kansen tot

begeleid spelen met en zonder leeftijdgenoten. Er is een tekort aan structuur en stabiliteit

die zo belangrijk zijn voor de ontwikkeling van zelfvertrouwen en exploratiedrang. In

combinatie met een tekort aan aandacht en uitdaging ontstaat geleidelijk aan een

ontwikkelingsachterstand.

Bij de intrede op de basisschool, voor elk jong kind een ingrijpende gebeurtenis, verblijft

moeder voor een periode van ongeveer 3 maanden in G. Haar twee oudere zoons zijn vanaf dat moment bij hun biologische vader in G gaan wonen. De grootouders (ouders van vader) hebben vader vanaf dat moment gesteund bij de opvoeding van F en brengen daarmee de noodzakelijke rust en stabiliteit in het gezin.

De leraren constateren bij de start in groep 1 een ontwikkelingsachterstand. Zij schatten in

dat het ontwikkelingsniveau van F overeenkomt met dat van een peuter van 2,5 à 3

jaar. Hij is overbeweeglijk, vertoont ongeremd gedrag en voelt zich niet aangesproken in de

groep. Hij heeft nog weinig interesse voor wat andere kinderen doen. Zijn spel is heel

eenvoudig en kenmerkt zich nog vooral door herhaling van handelingen (bijvoorbeeld doosje

in- en uitpakken). F toont weinig interesse voor andere kinderen en is nog niet toe aan

eenvoudige vormen van samenspel. Hij reageert heftig op terechtwijzingen. Meedoen met

kringactiviteiten en werken met ontwikkelingsmaterialen is nog te moeilijk. Hij is niet vrij van emotionele belemmeringen en heeft weinig zelfvertrouwen.

In de manier waarop jonge kinderen zich ontwikkelen domineert de spelactiviteit. Het spel

van het jonge kind is de crux van zijn ontwikkeling. Dat gaat echter niet vanzelf. Het is een

proces waarbij de primaire omgeving (in geval van F waren dat in de eerste 4 jaar zijn

ouders en halfbroers) beslissend is.

De combinatie van een ontwikkelingsachterstand op meerdere ontwikkelingsgebieden (motoriek, spraak, spel, aandachtsconcentratie, sociaal-emotioneel functioneren) en de eerder genoemde instabiele gezinssituatie in de voorgaande periode bestempelt hem op dat moment tot een potentieel risicokind.

F zit nu 6 maanden op school. Per 18-01-2016 maakt hij deel uit van een kleinere groep 1. In december hebben de leraren een plan van aanpak opgesteld waarin het bieden van structuur, het bevorderen van zelfvertrouwen en welbevinden en stimulering van spelend

leren centraal staan.

Thuis zorgen vader en grootouders voor een duidelijke structuur en stimuleren de

ontwikkeling van F op gepaste wijze. Door deze gezamenlijke aanpak vertoont de

ontwikkeling van F een duidelijk stijgende lijn. Dat is ook de indruk van de betrokken

leraren. Dit duidt erop dat eerder genoemde ontwikkelingsachterstand van F zeer waarschijnlijk niet wordt veroorzaakt door factoren van binnenuit, maar veeleer door ongunstige omgevingsfactoren in het gezin in de voorbije periode.

Voor een verdere voorspoedige ontwikkeling van F moet alles op alles worden gezet om de omstandigheden thuis en op school zo stabiel mogelijk te houden. Ingrijpende

veranderingen, zoals bijvoorbeeld een tussentijdse verandering van school, zouden

vermeden moet worden.

D, 23 februari 2016”

2.2       Bij beschikking  van 9 maart 2016 is het verzoek van klaagster om F aan haar toe te vertrouwen afgewezen.

2.3       Verweerder, geboren in 1950, is een oom van de man en was tot en met 31 december 2016 als  GZ-psycholoog ingeschreven in het BIG-register. Verweerder adviseert en begeleidt de man. De grootouders (ouders van de man) hebben een grote rol in de opvoeding van F, die samen met de man bij de grootouders woont.

3.     De klacht

De klacht heeft betrekking op de verklaring, die volgens klaagster om diverse hierna te bespreken redenen niet deugt.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat verweerder de verklaring als psycholoog heeft ondertekend en deze willens en wetens heeft verstrekt ten behoeve van een juridische procedure. Daarnaast staat vast dat verweerder een oom is van vader en een advies/behandelrelatie heeft/had met de vader, hetgeen niet is vermeld in de verklaring. Ook staat vast dat verweerder F nooit beroepshalve heeft gezien, hem slechts incidenteel in familiekring heeft gezien (volgens verweerder ter zitting ongeveer 1x per jaar) en dat de verklaring daarnaast is gebaseerd op verhalen van vader en grootouders en op schoolverslagen. Wat dit laatste betreft heeft verweerder overigens ter zitting gezegd dat de inschatting van de school ( ontwikkelingsniveau van F bij binnenkomst overeenkomend met dat van een peuter van 2,5 à 3 jaar) hem wat laag voorkomt. Deze nuancering ontbreekt in de verklaring. Klaagster als moeder is in geen enkel opzicht bij de verklaring betrokken. Zij is niet in de gelegenheid gesteld om informatie te geven over haar kind, terwijl haar evenmin om toestemming is gevraagd voor het opstellen of verstrekken van  de verklaring. Zij heeft deze toestemming dan ook niet verleend. Verweerder heeft geen enkele poging gedaan om klaagster (die op dat moment al lang weer in Nederland was) hierover te spreken.

5.2       Aldus deugt de verklaring om tal van redenen niet, zoals hierna zal worden toegelicht.

5.3       Allereerst verdient opmerking dat verweerder zich naar buiten toe heeft gepresenteerd als een onafhankelijke deskundige met kennis ten aanzien van de ontwikkeling(sproblemen)  van F. De verklaring mist echter in vergaande mate de te vergen objectiviteit. In de eerste plaats is er vermenging van de rol van familielid en die van deskundige. Daarnaast is er vermenging van de rol van raadgever/begeleider van vader enerzijds en deskundig informant betreffende F anderzijds. Tevens is het elementaire hoor en wederhoor geschonden door de moeder zonder noodzaak volledig buiten spel te zetten. Het verweer dat er sprake was van hoge tijdsdruk is onacceptabel. Niet alleen staat vast dat verweerder zelfs geen poging heeft gedaan om de moeder die toen nog in de omgeving woonde (eventueel telefonisch) te bereiken, maar bovendien had tenminste gevergd mogen worden dat verweerder in de verklaring had vermeld dat deze was opgesteld zonder de moeder te (kunnen) horen. Niets van dit al. Hier komt bij dat evenmin melding is gemaakt van voormelde dubbelrollen, hetgeen eveneens afbreuk doet aan de te vergen objectiviteit.

5.4       Ook bij de deskundigheid van verweerder zijn vraagtekens te plaatsen. Bronnen waarop de verklaring steunt zijn niet consistent uiteengezet, maar erger nog, onvermeld is gebleven dat F niet door verweerder is onderzocht en dat verweerder zich heeft gebaseerd op eenzijdige informatie (van vader en de grootouders van vaderszijde) en (kennelijk door verweerder niet volledig onderschreven) schoolverslagen. Daarnaast mist de verklaring op onderdelen de te vergen zakelijke toon, met name wat betreft de afwezigheid van moeder en de zorg voor twee halfbroers van F, die volgens de verklaring volledig op de schouders van vader kwam te liggen. Niet alleen is ook op dit punt uit de verklaring niet af te leiden waarop deze informatie is gebaseerd, maar bovendien worden op deze wijze onvolkomenheden van de moeder gesuggereerd, die niet zijn te herleiden tot onafhankelijk onderzoek.

5.5       Tot slot had verweerder moeten weten dat hij voorzichtig had moeten zijn bij het verstrekken van een verklaring voor een juridische procedure. Het is vaste rechtspraak dat een deskundige zeer terughoudend dient te zijn bij het afgeven van een verklaring waarvan hij weet dat deze in een juridische procedure kan worden gebruikt. Aan een dergelijke verklaring wordt in een juridische procedure immers in de regel veel waarde gehecht. Zeker in het kader van zo’n gevoelig onderwerp als de verblijfplaats van een jong kind en verweerders achtergrond als GZ-psycholoog had verweerder ervan doordrongen moeten zijn dat niet lichtvaardig een verklaring met dat doel afgegeven had mogen worden. Dit is de geldende beroepsnorm en deze mag bekend worden verondersteld. Dat verweerder zich hiervan rekenschap heeft gegeven is noch uit zijn verklaring noch uit zijn houding ter zitting naar voren gekomen.

Gelet op het voorgaande is de rechter in ieder geval mede door toedoen van verweerder, onvolledig geïnformeerd en mogelijk op het verkeerde been gezet. Het College benadrukt dat de beslissing over de verblijfplaats van F door de rechtbank wordt genomen en niet door het College, maar onvolledige informatieverstrekking aan de rechtbank door zich op voormelde wijze ten onrechte als objectief en deskundig psycholoog te profileren is hoogst onzorgvuldig.

5.6       Voor zover verweerder heeft aangevoerd dat hij het belang van F voor ogen had, miskent hij hiermee dat hij daar uiteindelijk niet over gaat, zeker niet gelet op zijn eenzijdige en ondeskundige wijze van standpuntbepaling zoals deze uit de verklaring naar voren komt. Sterker nog, met deze opmerking heeft verweerder zelf te kennen gegeven dat hij niet onafhankelijk was.

5.7       Ook zijn verweer dat hij geen behandelaar was van F, maakt voormelde beoordeling niet anders. In de eerste plaats heeft verweerder in de verklaring ten onrechte verzuimd om te vermelden wat zijn betrokkenheid was bij F. In de tweede plaats heeft hij, veronderstellenderwijs uitgaande van zijn handelen als een externe deskundige, geen blijk gegeven van de te vergen objectiviteit en deskundigheid. In de derde plaats heeft hij alsdan bovendien gehandeld zonder de noodzakelijke toestemming van de moeder.

5.8       De slotsom is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a en/of b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is gegrond. 

5.9       Omtrent de op te leggen maatregel wordt overwogen dat er sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag. Aangezien de BIG-registratie van verweerder inmiddels is verlopen, rest slechts een verbod tot wederinschrijving als bedoeld in artikel 48 derde lid Wet BIG. Deze maatregel zal worden opgelegd. Het College wil hiermee tevens het laakbare van het handelen van verweerder benadrukken.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

ontzegt verweerder het recht op wederom in het BIG-register te worden ingeschreven

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, L.J.J.M. Geertjens, N.A.M. Perquin, en T.A.W. van der Schoot,  leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.