ECLI:NL:TGZRSGR:2017:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-221

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:63
Datum uitspraak: 18-04-2017
Datum publicatie: 18-04-2017
Zaaknummer(s): 2016-221
Onderwerp: Niet of te laat komen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft niet gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 81 van de Beroepscode voor Psychologen van de NIP 2015, door klager voorafgaand aan toezending van informatie (ontslagbrief) aan de reclassering geen inzage in de informatie/brief te geven om gerichte toestemming te krijgen voor doorzending van de brief. Het College ziet geen aanknopingspunten dat de gz-psycholoog onjuiste en onvolledige informatie zou hebben verstrekt. Waarschuwing.  

Datum uitspraak: 18 april 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

verblijvende te B,

klager,

tegen:

C , gezondheidszorgpsycholoog,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. C.J. de Wever, werkzaam te Utrecht.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 3 augustus 2016

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek met bijlagen.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017. Verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen en heeft haar standpunten mondeling toegelicht. Klager is met kennisgeving niet verschenen.

2.         De feiten

2.1       Klager, geboren in 1960, is van 18 juni 2013 tot 1 oktober 2013 opgenomen geweest in het E (hierna: E)  te F vanuit de Penitentiaire Inrichting in G met het verzoek om verdiepingsdiagnostiek in verband met het vermoeden van psychiatrische problematiek.

2.2       Verweerster is sinds 2006 werkzaam bij het Ministerie van Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI). Zij werkt daar als gezondheidszorgpsycholoog en behandelcoördinator binnen het E, locatie D.

2.3       In het E zijn diverse onderzoeken uitgevoerd bij klager. Hij was afhoudend ten aanzien van aanvullende neuropsychologische onderzoeken. In overleg met klager is besloten het onderzoek uiteindelijk te staken en hem over te plaatsen naar een regulier regime binnen DJI.

2.4       In de ontslagbrief, gedateerd 30 september 2013, is verslag gedaan over het verblijf van klager in het E en zijn onder meer onderzoeken, beschrijvende diagnose en de conclusie vermeld.

2.5       Eind mei 2016 is verweerster gebeld door een medewerker van de reclassering die om informatie over klager vroeg. Nadat verweerster de door klager ondertekende toestemmingsverklaring reclasseringsadvies had ontvangen, heeft zij de ontslagbrief van 30 september 2013 aan de reclassering toegezonden.

3.         De klacht

Klager verwijt verweerster dat zij informatie heeft verstrekt aan de reclassering zonder de toestemming van klager en aldus haar beroepsgeheim heeft geschonden. Klager verwijt verweerster voorts dat zij onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen grotendeels bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het College als volgt.

Vast staat dat klager een toestemmingsverklaring reclasseringsadvies heeft ondertekend waarmee hij de reclassering toestemming heeft gegeven voor het inwinnen en/of verstrekken van persoonlijke gegevens bij onder meer het E (voor zover dit in het kader van het reclasseringsadvies noodzakelijk is) en het E toestemming heeft gegeven om de door de reclassering gevraagde gegevens te verstrekken. Reeds op basis van het voorgaande was verweerster (in beginsel) gerechtigd informatie over klager te verstrekken. 

Het verwijt van klager dat verweerster telefonisch aan een medewerker van de reclassering inlichtingen over klager heeft verstrekt, heeft verweerster betwist. Zij heeft gesteld tijdens dat telefoongesprek slechts algemene informatie te hebben verstrekt en zich niet te hebben uitgelaten over de persoon van klager. Het is dan ook niet vast komen te staan welke informatie er tijdens dit telefoongesprek is uitgewisseld.

Verweerster heeft zich achteraf, na ontvangst van de klacht van klager, gerealiseerd dat, alhoewel er een door klager ondertekende toestemmingsverklaring aanwezig was, zij klager voorafgaand aan toezending van de ontslagbrief aan de reclassering inzage in die brief had moeten geven om gerichte toestemming te krijgen voor doorzending van de brief. Op dit punt is inmiddels binnen de instelling de werkwijze aangescherpt. Inzage door de patiënt voorafgaand aan gegevensverstrekking aan derden is voorgeschreven in artikel 81 van de Beroepscode voor Psychologen van de NIP 2015, welke het College als leidraad hanteert voor de beoordeling van klachten tegen gezondheidszorgpsychologen. Nu verweerster niet heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 81 van de Beroepscode, is dit klachtonderdeel gegrond.

5.2       Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het College als volgt.

Het College ziet geen aanknopingspunten voor het verwijt dat verweerster onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt. In tegenstelling tot hetgeen klager heeft gesteld, is in de ontslagbrief vermeld dat er onvoldoende indicatie was om verblijf in het E te continueren, waaruit af te leiden valt dat de noodzaak van behandeling onvoldoende is vast komen te staan. Ook is kenbaar gemaakt dat klager gebaat zou zijn bij een rustige, kleine setting (in een reguliere PI). Klager heeft gewezen op feitelijke onjuistheden in de ontslagbrief (zoals poging moord, detenties), maar los van het feit dat in de brief melding wordt gemaakt van het nog niet onherroepelijk zijn van de straf (betrokkene is in hoger beroep na veroordeling door de rechtbank tot  een gevangenisstraf van 6 jaar) is het door klager genoemde verschil met uitlokking tot moord niet van dien aard dat verweerster hiervoor in het licht van haar betrokkenheid bij klager een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voorts was verweerster gezien de schriftelijke toestemmingsverklaring gerechtigd informatie te verstrekken, ook over het feit dat klager in het E opgenomen was geweest. Dat er teveel informatie aan de reclassering is verstrekt kan het College niet vaststellen. Klager stelt dat verweerster actie had moeten ondernemen zodat onjuiste vermeldingen en conclusies op basis van de ontslagbrief hadden kunnen worden hersteld. Het College kan dit standpunt niet volgen. Het valt niet onder de verantwoordelijkheid van verweerster om erop toe te zien dat de reclassering de ontslagbrief van het E juist interpreteert.

Aan de overige opmerkingen van klager gaat het College voorbij, ofwel omdat de relevantie daarvan voor de klacht ontbreekt ofwel omdat verweerster deze heeft bestreden en enig verwijt niet valt vast te stellen.

Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3       De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De lichtste maatregel van waarschuwing wordt in dit geval passend geacht.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

legt op de maatregel van waarschuwing en wijst de klacht voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, L.J.J.M. Geertjens, N.A.M. Perquin en dr. T.A.W. van der Schoot, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

            volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde

            belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.