ECLI:NL:TGZRSGR:2017:54 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-057a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:54
Datum uitspraak: 04-04-2017
Datum publicatie: 04-04-2017
Zaaknummer(s): 2016-057a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een verpleegkundig specialist intensieve zorg bij somatische aandoeningen. De verpleegkundig specialist mocht naar aanleiding van de uitslagen van het lichamelijk- en beeldvormend onderzoek, die geen aanwijzing voor maligniteit opleverden, ervan uitgaan dat de geringe laesie op de linkertepel  in verband kon worden gebracht met eerder opgetreden trauma aan diezelfde tepel en klaagster derhalve op basis daarvan kon geruststellen.  Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 4 april 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , verpleegkundig specialist intensieve zorg bij somatische aandoeningen,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. L. Beij, werkzaam te Den Haag.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 1 maart 2016

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek

- de brief d.d. 15 juli 2016 met bijlagen van mr. Beij voornoemd.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare

terechtzitting van dinsdag 7 februari 2017. Klaagster is, ondanks daartoe juist te zijn

opgeroepen, niet verschenen. Verweerster is verschenen en heeft haar standpunten toegelicht.

Zij werd bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.

De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende klachten,die bekend zijn onder de dossiernummers 2016-057b en 2016-057c, in een samenstelling van twee leden-verpleegkundigen en twee leden-artsen zoals bedoeld in artikel 57, eerste en tweede lid,van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

2.         De feiten

2.1       Klaagster werd op 15 april 2015 door haar huisarts verwezen naar de

mammapolikliniek van het E te D verbonden aan de stichting

F en G (verder: het ziekenhuis). De verwijzing luidt als volgt “Sinds trauma met armband veranderde tepel, maakt zich er ernstige zorgen om (…) Paget. Gaarne verder onderzoek ter geruststelling”.

2.2       Verweerster is als verpleegkundig specialist werkzaam op de mammapolikliniek van

het ziekenhuis. Zij maakt deel uit van een gespecialiseerd behandelteam op het gebied van de

mammacare.

2.3       Op 17 april 2015 bezocht klaagster de mammapolikliniek van het ziekenhuis.

Verweerster heeft in haar hoedanigheid van verpleegkundig specialist bij klaagster de

anamnese afgenomen (waaronder de familieanamnese) en lichamelijk onderzoek verricht.

Hierna bezocht klaagster de radioloog voor beeldvormend onderzoek (mammografie). De

radioloog concludeerde naar aanleiding van de verrichte mammografie als volgt: “ status quo

ante. Geen aanwijzingen voor maligniteit BIRADS 2 (eenduidig benigne bevinding)”.

2.4       Nog diezelfde dag heeft verweerster de uitslag met klaagster besproken en uitleg

gegeven dat de beschadiging aan de tepel links mogelijk een gevolg was van het schaven van

de armband langs de tepel. Tevens werd klaagster verteld dat zij zich bij verergering of

nieuwe klachten wederom tot de mammapoli kon wenden.

2.5       In het multidisciplinair overleg van 17 april 2015 werden de bevindingen uit de

anamnese en het lichamelijk- en beeldvormend onderzoek besproken. Het ingestelde beleid

werd multidisciplinair geaccordeerd.

2.6       Verweerster heeft de huisarts van klaagster bij brief van 17 april 2015 op de hoogte

gebracht van de bevindingen.

2.7       Nadien heeft verweerster klaagster niet meer gezien.

3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij ten onrechte heeft geconcludeerd dat het letsel op klaagster linker tepel vermoedelijk werd veroorzaakt door irritatie en gewoon zou verdwijnen en dat haar klachten geen reden tot bezorgdheid waren.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Uit de stukken en hetgeen ter zitting door verweerster naar voren is gebracht is

duidelijk geworden dat verweerster veel ervaring heeft als verpleegkundig specialist op de

eendags diagnostiek van de mammapolikliniek en dat zij klaagster via het gebruikelijke

protocol heeft behandeld.

Op grond van verweersters bevindingen uit de anamnese, het lichamelijk- en het

beeldvormend onderzoek kwam naar voren dat de geringe afwijking aan de linker tepel

(bijlage 2 bij het verweerschrift) geen aanwijzing vormde voor een (pre)maligniteit, dus ook

niet voor de door klaagster gevreesde ziekte van Paget.

5.2       Het College is van oordeel dat verweerster naar aanleiding van de uitslagen van

voornoemde onderzoeken, die geen aanwijzing voor maligniteit opleverden,  er van mocht

uitgaan dat de geringe laesie op de linker tepel in verband kon worden gebracht met het een

week daarvoor opgetreden trauma aan diezelfde tepel en klaagster op 17 april 2015 derhalve

op basis daarvan kon geruststellen. Een zienswijze die nog diezelfde dag door het

multidisciplinair team bestaande uit een chirurg, een radioloog, een patholoog, een internist-oncoloog, een radiotherapeut en een plastisch chirurg is bevestigd.

5.3       Aangezien de betrokkenheid van verweerster beperkt is gebleven tot het éénmalige

consult op 17 april 2015 kan haar niet worden tegengeworpen dat een door klaagster

geconsulteerde dermatoloog acht maanden na het voornoemde consult concludeerde dat er

sprake was van een goedaardige aandoening aan de linker borst.

5.4       Het College komt dan ook tot de conclusie dat verweerster geen enkel tuchtrechtelijk

verwijt treft en de klacht ongegrond is.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

W.M.E. Bil MANP en I.M. Bonte leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

mr. M. Uzun-Karatepe, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-     ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.