ECLI:NL:TGZRSGR:2017:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-024

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:20
Datum uitspraak: 31-01-2017
Datum publicatie: 31-01-2017
Zaaknummer(s): 2016-024
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht van weduwe overleden patiënt tegen chirurg die patiënt  na spoedopname heeft geopereerd aan een dunne darm ileus. Geen vaststelling van onjuistheden in operatieverslag van de chirurg. Niet verrichten nader onderzoek niet verwijtbaar aangezien hiervoor op basis van de bloeduitslagen geen indicatie was. Na einde dienst van de chirurg, hoofdbehandelaar, gaat de verantwoordelijkheid voor het medisch beleid over op de daarna dienstdoende chirurg. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 31 januari 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. I.H.M. Baas, werkzaam te Den Haag,

tegen:

C, chirurg,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, werkzaam te Zwolle.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 27 januari 2016

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

alle met bijlagen.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 6 december 2016. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, en klaagster vergezeld door haar dochter, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft pleitnotities overgelegd.

1.4       De klacht is behandeld tezamen met andere, met de klacht samenhangende, klachten zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend zijn onder de dossiernummers: 2016-020, 2016-022, 2016-026 en 2016-028.

2.         De feiten

2.1       Klaagster is de weduwe van de heer D, geboren in 1941, die is overleden in 2013, hierna te noemen: patiënt. Zij hebben zich tezamen op 26, 27 en 28 oktober 2013 gemeld bij de afdeling SEH van het E, locatie F, te B, wegens buikklachten en braken. Op 28 oktober 2013 is patiënt in het ziekenhuis opgenomen met de diagnose dehydratie en ileus. Na dehydratie is patiënt op woensdag 30 oktober 2013 om 20.00 uur met spoed door verweerder geopereerd aan een dunne darm ileus.

2.2       Na de operatie is patiënt opgenomen op de afdeling Intensive Care. Om 22.00 uur heeft de intensivist labonderzoek aangevraagd. De uitslag was: leuco’s 1.3, trombocyten 136 en GFR 40. De labuitslag van donderdag 31 oktober 2013 om 05.45 uur was: leuco’s 6.2, trombocyten 119 en GFR 37. Later die dag is patiënt overgeplaatst naar een verpleegafdeling (heelkunde). De maaghevel bleef open en patiënt kreeg voeding met TPV.

2.3       Op vrijdag 1 november 2013 heeft verweerder patiënt ’s morgens bezocht. Op die dag werd de maaghevel afgedopt na het bepalen van de maagretentie en werd gestart met een vloeibaar dieet naast de TPV. Na het eindigen van de dienst van verweerder die vrijdag om 17.00 uur heeft hij patiënt niet meer gezien.

2.8       Patiënt is in de nacht van 3 op 4 november 2013 in het ziekenhuis overleden.

3.         De klacht

De klacht luidt, samengevat,

  1. dat de verslaglegging gekenmerkt wordt door omissies en slordigheden
  1. dat tijdens de direct postoperatieve fase te weinig aandacht is gegeven aan de toen reeds bestaande alarmsymptomen: leukopenie en de verslechtering van de nierfunctie (trombopeni) en verweerder ten onrechte geen lactaatbepaling en arteriële bloedgasanalyse heeft laten doen;
  1. dat, gelet op de onmiskenbaar op een delier wijzende symptomen, zeker in de avond van 2 november 2013, ten onrechte is nagelaten een daarop toegesneden medisch beleid te volgen en dat dit verwijt verweerder ook treft in de periode die daarop volgde tot het overlijden van patiënt in de nacht van 3 op 4 november 2013.

Klaagster stelt dat nu verweerder ten tijde van de opname van patiënt diens hoofdbehandelaar was en hij in die hoedanigheid dus was belast met de regie van de behandeling, op hem een extra tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid rustte. Mede in dat licht is het ook verweerder geweest die namens de afdeling heelkunde de vragen van de klachtencommissie van het ziekenhuis heeft beantwoord, aldus klaagster.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Ter zake van de dossiervoering was verweerder verantwoordelijk voor het operatieverslag. Dat voldoet aan de eisen en daarop heeft de klacht inzake de verslaglegging ook geen betrekking. De door klaagster genoemde andere onderdelen van het dossier vallen niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder.

Daarom is klachtonderdeel a., dat betrekking heeft op de verslaglegging, ongegrond.

 5.2      De uitslag van het bloedonderzoek op woensdag 30 oktober 2013 om 22.00 uur, de avond van de operatie, duidde niet op bijzonderheden. Hetzelfde geldt voor de uitslag van het onderzoek op de vroege donderdagochtend 31 oktober 2013, om 05.45 uur. Geen van deze beide uitslagen vormden een reden om andere bepalingen te doen. Uit het artsendossier noch het verpleegkundig dossier van na de overplaatsing van patiënt op donderdag 31 oktober 2013 naar de verpleegafdeling en bij het bezoek van verweerder aan patiënt op vrijdagochtend

1 november 2013 blijken alarmsymptomen of andere redenen om nader onderzoek te doen. Ook anderszins is niet gebleken dat daarvan sprake was. Door toen geen nader onderzoek te laten doen heeft verweerder dan ook niet gehandeld in strijd met de zorg die hij patiënt direct postoperatief behoorde geven. Om deze redenen is klachtonderdeel b. ongegrond.

5.3       Anders dan namens klaagster is gesteld, bracht het hoofdbehandelaarschap van C niet mee dat hij na het einde van zijn dienst op vrijdag 1 november 2013 om 17.00 uur nog de verantwoordelijkheid voor het medische beleid droeg. Die verantwoordelijkheid is overgegaan op de vanaf dat moment dienstdoende chirurg. Ook klachtonderdeel c. is dan ook ongegrond, omdat dat onderdeel betrekking heeft op de periode na het einde van de dienst van verweerder.

5.4       De conclusie is dat de klacht in haar geheel wordt afgewezen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, prof.dr. J.F. Hamming en dr. E.A. Dubois, leden-artsen, bijgestaan door mr. R.C. Kruit, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.