ECLI:NL:TGZRSGR:2017:177 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-120b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:177
Datum uitspraak: 19-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Zaaknummer(s): 2017-120b
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog is als hoofdbehandelaar verantwoordelijk voor de behandeling van klager. De gz-psycholoog heeft haar beroepsgeheim geschonden door zonder toestemming van klager onjuiste informatie te delen met, en een melding te doen aan, de Raad voor de Kinderbescherming. De melding voldoet niet aan de vereisten van de Meldcode GGZ. Zij heeft voorts onvoldoende ondernomen om de melding in een later stadium te corrigeren of nuanceren. Berisping.

Datum uitspraak: 19 december 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , Gz-psycholoog,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. M.J. Bos, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 16 mei 2017

- het verweerschrift met bijlagen

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 8 augustus 2017

- de brief van 28 augustus 2017 van klager, met bijlagen, waaronder het audiobestand met transcriptie, ontvangen op 29 augustus 2017.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 7 november 2017. De partijen, klager vergezeld door zijn partner en verweerster bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager is op 21 november 2016 op eigen verzoek door zijn huisarts verwezen naar een psycholoog. Op 25 november 2016 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met F, masterpsycholoog bij Psychologenpraktijk E. F is op 20 november 2016 afgestudeerd als psycholoog. Verweerster is als Gz-psycholoog hoofdbehandelaar en heeft op 2 december 2016 een tweede intakegesprek gevoerd met klager. Vervolgens hebben in december 2016 meerdere gesprekken plaatsgevonden, voornamelijk tussen klager en F, maar voor een deel ook tussen klager en verweerster (al dan niet in aanwezigheid van F). Naar aanleiding van de intakegesprekken is een ongedateerd document, getiteld ‘Intakeverslag en behandelplan’ opgesteld, dat is ondertekend door klager, verweerster en F, volgens het verweerschrift in het adviesgesprek met F op 16 december 2016, volgens verweerster ter zitting op 20 december 2016.

2.2 In het intakegedeelte van het document staat, voor zover hier van belang, vermeld:

Client weet niet meer wanneer deze klachten zijn begonnen, het voelt zo eigen voor hem. Vanaf jonge leeftijd (17) dronk hij al regelmatig sterke drank. Dit was voor hem een manier om zich even goed te voelen. Hij drinkt ongeveer een halve fles sterke drank op 1 avond. Het liefst zou hij dit iedere avond doen, maar hier heeft hij niet altijd de mogelijkheid toe.

(…)

Middelengebruik

Client zegt minstens een halve fles whiskey of wodka per avond te drinken. Inmiddels drinkt hij de hele dag door (nu hij geen werk meer heeft). Het overmatig drinken begon al voordat hij niet lekker in zijn vel zat, op jonge leeftijd (17 jaar). Client merkt wel dat hij dronken wordt, maar vindt het normaal. Hij zegt eraan gewend te zijn. Ook blowt hij 1x per dag cannabis, maar wil hiermee stoppen. Hij wordt misselijk en gaat ervan overgeven. (…)

Hij rijdt naar zijn werk op de scooter en op werk met een auto. Hij rijdt regelmatig onder invloed en is al meerdere keren opgepakt wegens rijden onder invloed.

(…)

Relevante persoons- en ontwikkelingsgegevens

(…)

Deze week heeft hij zich ziekgemeld en hij weet niet goed of hij weer naar werk moet gaan of zich langer moet ziek melden.

Hij heeft 3 kinderen (2 stiefkinderen van 7 en 8 jaar en een eigen kind van 4 jaar). De kinderbescherming is aan het onderzoeken of het veilig is voor de kinderen in zijn huis, maar ook in het huis van de ex van zijn vriendin. Client is het niet eens met het onderzoek en vindt het oneerlijk dat ze hem en zijn zoon hierbij betrekken. Volgens client is het alleen onveilig bij de ex van zijn vriendin. Hij is het niet eens met wat de kinderen tegen de kinderbescherming zeggen: ze zeggen dat ze worden geslagen in het gezicht en op de billen.

Zijn vriendin weet wel dat hij het niet meer trekt en dat hij de relatie niet meer trekt, maar ze hebben hier geen uitgebreide gesprekken over. Ze hebben regelmatig ruzie samen. Clt is laatst erg boos geworden, liep te schreeuwen en tegen de muur aan te slaan. Vervolgens is hij naar buiten gegaan en alcohol gaan drinken, op straat in een cafe of bij vrienden. Zijn kinderen zien dat hij zo boos was en gaan ervan huilen.

(…)

Beschrijvende diagnose:

Cliënt is een 28 jarige man, kampend met depressieve klachten. Cliënt vindt het lastig om gevoelens te uiten en hierover te praten. Hij heeft het idee dat de klachten zich hebben opgebouwd en dat hij het nu niet meer trekt. Hiermee doelt cliënt op zijn thuissituatie met zijn vriendin, zoontje en 2 stiefkinderen. De ex van vriendin zorgt volgens cliënt voor veel onnodige stress. Inmiddels is de kinderbescherming hier ook bij betrokken, wat cliënt erg lastig vindt. Client heeft veel woedeaanvallen, boosheid en is snel geprikkeld. Tevens heeft hij somberheidsklachten. Onderliggend hieraan is er sprake van overmatig alcoholgebruik. Client zegt een halve fles sterke drank (whiskey of wodka) te drinken per dag. Dit doet hij sinds zijn 17e levensjaar. Hiernaast gebruikt hij eenmalig per dag cannabis, maar zegt hiermee te willen stoppen.

DSM-IV classificatie:

As I 305.90 Alcoholmisbruik, ernstig

Depressieve stoornis door middelenmisbruik

As II Diagnose uitgesteld

As III Geen diagnose

As IV Relatieproblemen, problemen in de primaire steungroep, werkgerelateerd

As V GAF huidig: 55

GAF hoogste afgelopen jaar: 65

2.3 Tijdens het adviesgesprek met F op 16 december 2016 heeft klager gemeld dat hij op eigen initiatief aan zijn huisarts hulp heeft gevraagd vanwege zijn alcoholgebruik.

2.4 Op 23 december 2016 heeft klager laten weten dat het contact met de huisarts over de doorverwijzing loopt. Op diezelfde datum is door F contact gezocht met de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad), hetgeen resulteerde in een inhoudelijk telefoongesprek tussen F en de Raad op 28 december 2016. Over dit laatste gesprek is door de Raad het volgende opgetekend, waarvoor F blijkens het verslag van de Raad en volgens het verweerschrift akkoord heeft gegeven:

“(…) Zij [F; RTG] heeft aangegeven dat dhr [klager] (stiefvader) ervan op de hoogte is en akkoord is dat zij contact heeft gezocht met de Raad.

Stiefvader is sinds ongeveer een maand in behandeling bij F voor depressieve klachten en een alcoholprobleem. De depressieve klachten uiten zich in woede aanvallen en in een prikkelbare stemming. Tevens was er sprake van geweld tussen moeder en stiefvader, waarbij moeder en stiefvader elkaar duwen en scheldwoorden gebruiken. Ook heeft stiefvader ongeveer 2/3 weken geleden tegen een muur geslagen. De kinderen waren hier getuige van. De kinderen waren hierdoor erg geschrokken. Stiefvader en moeder hebben later wel de situatie aan de kinderen uitgelegd dat vader boos was. Stiefvader geeft aan dat normaal de kinderen niets meekrijgen van de ruzies tussen stiefvader en moeder. F weet niet of dit ook zo is.

Wat betreft het alcoholgebruik van vader geeft F aan dat dit vrij fors is. Stiefvader dronk bij binnenkomst een halve fles sterke drank (wodka/whisky) per dag. Dit speelt al lang, sinds zijn 17e te weten. Stiefvader is nu wel aan het minderen en krijgt hier therapie voor. Stiefvader werkt goed mee aan de therapie. Stiefvader zegt dat hij nu geen sterke drank meer drinkt, maar dat hij nu bier drinkt. Wel is stiefvader meer gaan roken sinds hij minder drinkt. Ook is F bezig om een doorverwijzing te regelen voor een instelling gespecialiseerd in verslaving. Stiefvader vindt dit goed.

Ten aanzien van de relatie tussen stiefvader en moeder, geeft stiefvader aan dat ze geen relatie zoals voorheen meer hebben. Ze wonen nog wel samen om de praktische zaken te regelen voor de kinderen. Dit vertelde stiefvader afgelopen vrijdag, d.d. 23 december 2016.”

2.5 Naar aanleiding van de melding bij de Raad is in de periode tussen 28 december 2016 en 13 januari 2017 verschillende keren contact geweest tussen klager en zijn partner en E. Zo heeft de partner van klager contact opgenomen met E, waarbij zij aangaf dat zonder haar medeweten onjuiste informatie is doorgegeven aan de Raad. In de week daarna heeft verweerster telefonisch contact gehad met klager, waarbij zij klager uitnodigde om in een persoonlijk gesprek nader in te gaan op de kwestie. Op 13 januari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerster en F, waarbij op verzoek van klager ook de partner van klager aanwezig was. Tijdens dit gesprek is door klager en zijn partner aangegeven dat de verklaring aan de Raad onjuistheden bevat.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster – naar het College begrijpt – samengevat en zakelijk weergegeven het volgende:

Verweerster heeft als hoofdbehandelaar laten gebeuren dat F, die onder supervisie van verweerster stond, zonder toestemming van klager onjuiste, onvolledige en niet relevante informatie aan de Raad heeft verstrekt. Daarbij is het stappenplan van de Meldcode GGZ niet gevolgd. Verweerster heeft voorts, ondanks toezeggingen daartoe in het gesprek met klager en zijn partner op 13 januari 2017, onvoldoende actie ondernomen om de betreffende informatie te corrigeren. Daarmee heeft verweerster haar beroepscode geschonden, waardoor klager, zijn partner en zijn gezin ernstige schade is berokkend.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Het ‘Intakeverslag en behandelplan’ is met klager doorgenomen alvorens hij dit document voor akkoord ondertekende. Zowel bij verweerster als bij F bestond op basis van de informatie zoals opgenomen in dit document en hetgeen klager tijdens de intakegesprekken vertelde over een incident waarbij klager en zijn partner elkaar duwden en scheldwoorden gebruikten, zorgen over het welzijn van de kinderen van klager. Het voornemen een melding te doen bij de Raad is op 16 en 23 december 2016 met klager besproken, bij welke gelegenheden klager hiermee instemde. Deze voorafgaande instemming van klager was overigens niet voorgeschreven in de Meldcode GGZ, aldus verweerster.

5. De beoordeling

5.1 Het College overweegt het volgende.

Verantwoordelijkheid hoofdbehandelaar

5.2 Het College gaat bij de beoordeling van de klachten uit van hetgeen het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) op 17 april 2012 (ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1953 en 1952) heeft overwogen over de vraag wat de taken van een hoofdbehandelaar zijn :

“Als uitgangspunt dient te worden genomen dat de hoofdbehandelaar, naast de zorg die hij als zorgverlener ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen heeft te betrachten, belast is met de regie van de behandeling van de patiënt. De regie houdt in algemene zin in dat de hoofdbehandelaar:

1. ervoor zorg draagt dat de verrichtingen van allen die beroepshalve bij de behandeling van de patiënt zijn betrokken op elkaar zijn afgestemd en gecoördineerd, in zoverre als een en ander vereist is voor een vakkundige en zorgvuldige behandeling van de patiënt en tijdens het gehele behandelingstraject voor hen allen het centrale aanspreekpunt is;

2. voor de patiënt en diens naaste betrekkingen ten aanzien van informatie over (het verloop van) de behandeling het centrale aanspreekpunt vormt.

Meer in het bijzonder zal de regievoering door de hoofdbehandelaar ten minste moeten inhouden dat hij:

a) door adequate communicatie en organisatie de voorwaarden en omstandigheden schept waaronder de behandeling verantwoord kan worden uitgevoerd;

b) de betrokken zorgverleners in staat stelt een deskundige bijdrage te leveren aan een verantwoorde behandeling van de patiënt;

c) in de mate die van hem beroepsmatig mag worden verwacht alert is op aspecten van de behandeling die mede liggen op andere vakgebieden dan het zijne en zich over die aspecten laat informeren door de specialisten van de andere vakgebieden, zo tijdig en voldoende als voor een verantwoorde behandeling van de patiënt vereist is;

d) toetst of de door de betrokken zorgverleners geleverde bijdragen aan de behandeling van de patiënt met elkaar in verhouding zijn en passen binnen zijn eigen behandelplan en in overeenstemming hiermee ervoor heeft gezorgd dat de bij de verschillende zorgverleners ingewonnen adviezen zijn opgevolgd;

e) in overleg met de desbetreffende bij de behandeling betrokken zorgverleners erop toeziet dat in alle fasen van het traject dossiervoering plaatsvindt die voldoet aan de daaraan te stellen eisen;

f) als hoofdbehandelaar de patiënt en zijn naaste betrekkingen voldoende op de hoogte houdt van het beloop van de behandeling en hun vragen tijdig en adequaat beantwoordt.”

5.3 Ter zitting heeft verweerster verklaard dat bij E de verantwoordelijkheid aldus verdeeld was dat de masterpsycholoog een intakegesprek voert met een patiënt, waarna verweerster als hoofdbehandelaar een vervolggesprek voert en voorts overleg plaatsvindt tussen beiden. Daarbij heeft masterpsycholoog F volgens verweerster als behandelaar een eigen verantwoordelijkheid om aan te geven waar zij advies nodig heeft of vastloopt en is het de verantwoordelijkheid van verweerster als hoofdbehandelaar om het proces te volgen. Met betrekking tot de melding die is gedaan bij de Raad verklaarde verweerster dat zij weliswaar overwogen heeft de melding zelf te doen, maar dat F goed contact had met klager en dat

– aangezien zij sinds oktober 2016 intensief met haar samenwerkte – verweerster F in december 2016 in staat achtte een dergelijke melding te doen. Het besluit deze melding te doen is volgens verweerster door haar genomen, in overleg met F. Verweerster heeft met F besproken welke informatie met de Raad zou worden gedeeld. Verweerster heeft verklaard dat dit de eerste keer was dat F een dergelijke melding deed.

5.4 Gelet op de aangehaalde overwegingen van het CTG en hetgeen verweerster over de taakverdeling tussen haar en F heeft verklaard, in samenhang met het feit dat F pas op 20 november 2016 was afgestudeerd als psycholoog, overweegt het College dat verweerster verantwoordelijk was voor de behandeling van klager en derhalve ook verantwoordelijkheid draagt voor de melding die is gedaan bij de Raad.

Schending beroepscode/geheimhoudingsplicht

5.5 Uit de klacht en hetgeen klager ter terechtzitting heeft verklaard begrijpt het College dat klager met de schending van de beroepscode doelt op de doorbreking van haar geheimhoudingsplicht door verweerster jegens klager. Het College is van oordeel dat dit ook voor verweerster voldoende kenbaar is en dat zij zich daartegen heeft kunnen verdedigen en ook heeft verdedigd.

Het College stelt in dit licht voorop dat het optreden van verweerster met betrekking tot de melding bij de Raad beoordeeld dient te worden in het kader van het bepaalde in artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Volgens dit artikel is verweerster verplicht tot geheimhouding ten opzichte van al datgene wat haar bij het uitoefenen van haar beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd of ter kennis is gekomen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Deze geheimhoudingsplicht, ofwel het beroepsgeheim, moet er onder meer voor zorgen dat mensen zoals klager niet worden weerhouden hulp te zoeken voor hun (psychische) problemen. Het beroepsgeheim mag alleen worden doorbroken als sprake is van toestemming van de patiënt, bij een wettelijke plicht tot spreken of bij een conflict van plichten.

5.6 Verweerster heeft zich, zoals hiervoor vermeld, beroepen op toestemming van klager tot het doen van de melding. In het verweerschrift is hierover opgenomen dat F klager in het adviesgesprek op 16 december 2016 heeft verteld dat zij samen met verweerster zorgen heeft over de thuissituatie van klager, gezien het alcoholgebruik en de problemen in de relationele sfeer, die mogelijk invloed kan hebben op de kinderen. Ook zou F volgens het verweerschrift in dat gesprek tegen klager hebben gezegd dat het, in het kader van de zorg voor de kinderen en als check of het onderzoek daadwerkelijk loopt, relevant is om een melding te maken bij de Raad. In dat gesprek is echter niet duidelijk tegen klager gezegd dat dit op basis van de Meldcode GGZ zou plaatsvinden, aldus het verweerschrift.

Klager heeft betwist dat hij toestemming heeft gegeven voor de melding zoals die is gedaan; klager en zijn partner hebben volgens hem zelf de Raad ingeschakeld met betrekking tot de twee stiefkinderen van klager en hun verblijf bij hun vader. Klager heeft tijdens het gesprek op 16 december 2016 aan F verteld bezorgd te zijn over het feit dat de Raad ook zijn eigen kind bij het onderzoek zou betrekken. Volgens klager bood F aan contact op te nemen met de Raad om na te vragen wat de stand van zaken was en wat hun plannen waren met betrekking tot de zoon van klager. Daartoe heeft klager F het nummer gegeven van de contactpersoon bij de Raad.

Het College overweegt dat aldus niet is komen vast te staan dat klager toestemming heeft gegeven voor het doen van een melding bij de Raad op de wijze zoals die heeft plaatsgevonden. Het ligt op de weg van de zorgverlener om voldoende aannemelijk te maken dat sprake is van een gerechtvaardigde uitzondering op de geheimhoudingsplicht. De verklaringen van klager en verweerster hierover lopen echter uiteen. Verweerster heeft nagelaten het dossier van klager te overleggen, behoudens het genoemde ‘Intakeverslag en behandelplan’. Verweerster heeft overigens ter zitting verklaard dat nergens in het dossier is opgetekend dat F met klager heeft besproken dat zij een melding zou doen bij de Raad.

5.7 Met betrekking tot het verweer dat op basis van de meldcode GGZ ook zonder toestemming van klager een melding kan worden gedaan bij de Raad overweegt het College als volgt. Wanneer een beroepsbeoefenaar geen toestemming heeft zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken en geen sprake is van een wettelijke plicht hiertoe – die hier niet aan de orde

is –, kan hij toch een melding doen als sprake is van een conflict van plichten. Vanwege het hiervoor beschreven belang van het beroepsgeheim dienen daarbij zorgvuldigheidseisen in acht te worden genomen, waarvan in het dossier aantekening dient te worden gemaakt. Deze zorgvuldigheidseisen zijn (onder meer) neergelegd in de Meldcode GGZ. Het handelen van verweerster zal daarom aan deze meldcode worden getoetst.

5.8 Het College stelt voorop dat door het melden aan de Raad dat klager meer is gaan roken sinds hij minder drinkt, en dat tussen klager en zijn partner geen sprake meer zou zijn van een relatie als voorheen, meer informatie is gedeeld dan strikt noodzakelijk was ter afwending van het gevaar waarin de (stief)kinderen van klager volgens verweerster mogelijk verkeerden. In zoverre is de klacht gegrond.

Voor het overige overweegt het College het volgende.

5.9 Hoewel in de Meldcode GGZ gesproken wordt over het doen van een melding bij het AMK of het Steunpunt Huiselijk Geweld (het huidige Veilig Thuis) acht het College het begrijpelijk als in plaats daarvan contact wordt gezocht met de Raad als bekend is dat deze instantie reeds bij een gezin betrokken is. Voorwaarde daarbij blijft wel dat aan alle vereisten van de Meldcode wordt voldaan.

5.10 In de Meldcode GGZ is de zogenaamde Kindcheck opgenomen. De Kindcheck moet worden uitgevoerd indien de situatie of conditie van een patiënt risico’s op kan leveren voor eventueel in het gezin aanwezige kinderen. De Kindcheck houdt in dat de beroepsbeoefenaar nagaat of minderjarige kinderen onder de zorg van patiënt staan, en of kan worden vastgesteld of zij veilig zijn. Als dit niet (goed) kan worden vastgesteld, moet de beroepsbeoefenaar op basis van stap 4 van de Meldcode GGZ Veilig Thuis consulteren. Verweerster heeft verklaard dat zij op 2 december 2016 met A heeft overlegd over en besloten tot het doen van een melding bij de Raad, omdat zij beiden zorgen hadden over het alcoholgebruik van klager, het rijden onder invloed en de agressie-incidenten die zouden hebben plaatsgevonden. Duidelijk is dat verweerster en A ervan op de hoogte waren dat klager de zorg had voor jonge kinderen. Niet gebleken is echter dat verweerster of F de Kindcheck heeft uitgevoerd. Ook is niet duidelijk is geworden waarom F – indien verweerster en zij in overleg inschatten dat sprake was van risico’s voor de kinderen van klager – tot 23 december 2016 heeft gewacht met het doen van de melding. Van nadere afwegingen rondom het inschatten van het risico met betrekking tot de periode gelegen tussen het overleg op 2 december 2016 en de (eerste poging tot) melding bij de Raad op 23 december 2016 is het College niet gebleken.

5.11 De Meldcode GGZ schrijft voorts voor dat na de Kindcheck een vijfstappenplan wordt gevolgd:

1. In kaart brengen van signalen.

De beroepsbeoefenaar legt de signalen vast, evenals de uitkomsten van gesprekken die hij over deze signalen voert, de stappen die hij zet en de besluiten die hij neemt.

2. Collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van Veilig Thuis.

Om signalen die in kaart gebracht zijn goed te kunnen duiden is overleg met een deskundige collega nodig. Te denken valt aan een aandachtsfunctionaris huiselijk geweld of kindermishandeling binnen de eigen organisatie. Zo kan op basis van anonieme gegevens daarnaast ook Veilig Thuis worden geconsulteerd.

3. Gesprek met de patiënt.

In dit gesprek gaat het erom dat de beroepsbeoefenaar:

- het doel van het gesprek uitlegt

- de signalen, dit wil zeggen de feiten die hij heeft vastgesteld en de waarnemingen die hij heeft gedaan, bespreekt

- de patiënt uitnodigt daarop te reageren

- en pas na deze reactie zo nodig komt tot een interpretatie van wat hij heeft gezien en gehoord en wat hem in reactie daarop is verteld.

4. Wegen van het geweld of de kindermishandeling

Ook bij deze stap kan advies worden ingewonnen bij deskundigen zoals de aandachtsfunctionaris, het zorg- en adviesteam of Veilig Thuis. Bij twijfel over het risico op en de aard en de ernst van huiselijk geweld of kindermishandeling is de beroepsbeoefenaar op basis van de meldcode GGZ zelfs verplicht Veilig Thuis te raadplegen.

5. Beslissen: hulp organiseren of melden.

5.12 Met betrekking tot het handelen van verweerster in relatie tot de genoemde stappen uit de Meldcode GGZ overweegt het College als volgt.

5.13 Stap 1 In kaart brengen van signalen.

Verweerster heeft verklaard zich bij de melding te hebben gebaseerd op hetgeen klager zowel tijdens het intakegesprek met F, als in het intakegesprek met verweerster daarna heeft verteld. De melding bij de Raad is gedaan op basis van de informatie die is opgetekend in het door klager ondertekende en niet gedateerde ‘Intakeverslag en behandelplan’ (waarvan de datum van ondertekening volgens verweerster 16 of 20 december 2016 zou zijn geweest) en hetgeen klager tijdens de intakegesprekken vertelde over een incident waarbij klager en zijn partner elkaar duwden en scheldwoorden gebruikten. Verweerster verklaarde er vanuit te zijn gegaan dat hetgeen klager vertelde op dat moment speelde, omdat zij had gevraagd wat nu de klachten zijn.

Klager heeft erkend dat hij in de intakegesprekken en het adviesgesprek mogelijk niet goed duidelijk heeft gemaakt wat wanneer is gebeurd; hij ging voor het eerst met iemand over zijn problemen in gesprek en heeft in de gesprekken met F en verweerster gebeurtenissen uit een periode van vele jaren genoemd. Volgens klager – en zijn partner, zoals blijkt uit het gespreksverslag van 13 januari 2016 – heeft het duwincident dat in het verslag van de Raad genoemd wordt echter jaren geleden plaatsgevonden, voordat het kind van klager (in december 2016 kennelijk vier jaar oud) werd geboren en terwijl de stiefkinderen van klager bij hun vader waren. In tegenstelling tot wat staat in het gespreksverslag van F met de Raad waren de kinderen er ook geen getuige van dat klager tegen een muur sloeg, maar waren zij beneden in huis, terwijl het incident boven plaatsvond. Klager stelt niet verslaafd te zijn aan drank en drinkt niet sinds zijn zeventiende jaar een halve fles whisky of halve liter sterke drank per dag; hij dronk op zijn zeventiende zijn eerste biertje en greep slechts een korte periode naar de drank als vluchtgedrag in zeer heftige situaties, juist in de periode dat hij hulp zocht, aldus nog steeds klager.

Het College overweegt dat weliswaar vast staat dat klager het ‘Intakeverslag en behandelplan’ heeft ondertekend, maar dit is geen document dat is bedoeld voor waarheidsvinding; klager behoefde er niet zonder meer op bedacht te zijn dat de hierin genoemde feitelijkheden zouden worden gebruikt voor een melding aan de Raad. Voorts is het duwincident niet in het ‘Intakeverslag en behandelplan’ opgenomen. Ten slotte overweegt het College dat het ‘Intakeverslag en behandelplan’ tegenstrijdige informatie bevat, onder andere omtrent (de frequentie en de duur van) het alcoholgebruik van klager. Verweerster en F hebben zich aldus niet voldoende inspanning getroost om meer helderheid te verkrijgen over wat er nu precies bij klager thuis aan de hand was. Zij hadden daarvoor bijvoorbeeld, gelet op het feit dat de melding aan de Raad ook betrekking had op de partner van klager, ook zijn partner kunnen uitnodigen.

Daarmee is onvoldoende komen vast te staan dat is voldaan aan alle vereisten van Stap 1 van de Meldcode GGZ.

5.14 Stap 2 Collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van Veilig Thuis.

Verweerster heeft verklaard naast het overleg met F zelf nog overleg te hebben gehad met haar supervisor over het voornemen een melding te doen, maar hiervan geen aantekening te hebben gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat deze supervisor over specifieke deskundigheid op het gebied van kindermishandeling, verwaarlozing of huiselijk geweld beschikte. Van ander overleg ter voorbereiding van de melding is evenmin gebleken. Het College is van oordeel dat daarmee onvoldoende is komen vast te staan dat verweerster heeft voldaan aan de vereisten van Stap 2 van de Meldcode GGZ.

5.15 Stap 3 Gesprek met de patiënt.

Uit hetgeen hiervoor bij stap 1 is overwogen volgt dat ook deze stap niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Volgens verweerster heeft A met klager besproken wat door F bij de Raad zou worden gemeld; in het verweerschrift zijn gemeld het alcoholgebruik en problemen in de relationele sfeer. Het duwincident wordt daar niet genoemd. De conclusies van dit overleg zijn volgens verweerster door F opgetekend in het dossier, maar deze aantekeningen zijn door verweerster niet bekeken, zo heeft zij verklaard. Het College heeft ook niet de beschikking over de door verweerster genoemde aantekeningen of andere verslagen van verweerster of F met betrekking tot de melding bij de Raad. Het is dan ook niet vast komen te staan dat met klager duidelijk is besproken op basis van welke informatie werd overwogen een melding te doen bij de Raad. Evenmin is komen vast te staan dat klager gevraagd is daarop te reageren of dat op basis van de reactie van klager is gekomen tot een interpretatie van wat verweerster of F hebben gehoord of gezien. Derhalve is niet gebleken dat aan de vereisten van stap 3 van de Meldcode GGZ is voldaan.

5.16 Stap 4 Wegen van het geweld of de kindermishandeling

Het is het College onvoldoende duidelijk geworden op basis waarvan verweerster tot de conclusie kwam dat de (stief)kinderen van klager op het moment van de melding een zodanig risico liepen dat doorbreking van het beroepsgeheim gerechtvaardigd was. Niet is gebleken dat verweerster (al dan niet tezamen met F) daarbij heeft meegewogen dat de Raad al betrokken was, noch dat zij het belang van klager als haar patiënt, die hulp kwam zoeken voor zijn problemen en dus kennelijk bereid was naar een verbetering van zijn situatie te streven, in hun afweging hebben betrokken. Ook heeft verweerster geen contact gezocht met deskundige derden om zich te laten adviseren over de veiligheid van de (stief)kinderen van klager, het risico op en de aard en de ernst van huiselijk geweld of kindermishandeling. Van een zorgvuldige weging van het risico dat de (stief)kinderen van klager liepen, zoals bedoeld in stap 4 van de Meldcode GGZ, was volgens het College dan ook geen sprake.

5.17 Stap 5 Beslissen: hulp organiseren of melden.

Verweerster heeft ter zitting verklaard dat met name het alcoholgebruik van klager reden was voor de melding bij de Raad. Zoals gezegd is het voor het College onvoldoende duidelijk geworden waarom verweerster een melding bij de Raad op 23 december 2016 (en 28 december 2016) onontkoombaar achtte. Daarbij acht het College onder meer van belang dat op 16 december 2016, dus nadat op 2 december 2016 al was besloten een melding te doen bij de Raad, maar voordat deze melding op 23 december 2016 daadwerkelijk werd gedaan, klager op eigen initiatief meldde contact te hebben gezocht met de huisarts vanwege zijn alcoholgebruik. Evenzo is het College onvoldoende duidelijk geworden welke overwegingen er toe hebben geleid dat na de beslissing van 2 december 2016 gewacht is met de daadwerkelijke melding tot 23 december 2016.

5.18 Een en ander leidt tot de conclusie dat bij het doen van de melding bij de Raad niet is voldaan aan de vereisten van de Meldcode GGZ en dat verweerster dus zonder voldoende rechtvaardiging haar geheimhoudingsplicht jegens klager heeft geschonden. De klacht is dus ook in dit opzicht gegrond, naast hetgeen onder 5.8 is overwogen.

5.19 Bovendien heeft verweerster onvoldoende ondernomen om de melding in een later stadium te corrigeren of nuanceren. Uit het – door verweerster niet betwiste – gespreksverslag van 13 januari 2017 blijkt dat verweerster herhaaldelijk ter sprake heeft gebracht dat het belangrijk was dat de andere versie van de feiten die in dat gesprek door klager en zijn partner naar voren werd gebracht, ook ter kennis van de Raad zou worden gebracht, en dat zij heeft toegezegd daartoe een verslag van het gesprek van die strekking aan klager en zijn partner te doen toekomen. Verweerster heeft niet weersproken dat zij aan die toezegging geen gevolg heeft gegeven. Dit past niet bij de zorgvuldigheid die een Gz-psycholoog jegens haar patiënten in acht behoort te nemen. Ook wat dit onderdeel betreft is de klacht dus gegrond.

5.20 De conclusie is dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klager (en zijn partner) behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet BIG.

5.21 Met betrekking tot de vraag welke maatregel als passend kan worden beschouwd overweegt het College dat een melding bij de Raad of een andere organisatie als bedoeld in de Meldcode GGZ grote impact kan hebben op het leven van een patiënt en zijn gezin, zoals volgens de verklaringen van klager en zijn partner ook in deze zaak het geval is. Van een zorgverlener mag worden verwacht dat zij zich daarvan bewust is en in dit kader grote zorgvuldigheid betracht. Het College acht de hierna te noemen maatregel passend, omdat verweerster noch in haar verweerschrift, noch ter zitting ervan blijk heeft gegeven dat zij voldoende doordrongen is van de verantwoordelijkheden die het hoofdbehandelaarschap met zich meebrengt en het grote belang van de zorgvuldigheidseisen, verbonden aan doorbreking van het beroepsgeheim, zoals die onder andere zijn neergelegd in de Meldcode GGZ.

5.22 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet BIG bekend worden gemaakt op de hierna te vermelden wijze.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht gegrond en legt op de maatregel van berisping;

bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften GZ-Psychologie en De Psycholoog ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. N.B. Verkleij, voorzitter, mr. E.M. Deen, lid-jurist, E.S.J. Roorda, N.A.M. Perquin en dr. Th.A.M. Deenen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. T.C. Brand, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2017.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde

belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.