ECLI:NL:TGZRSGR:2017:170 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-086b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:170
Datum uitspraak: 12-12-2017
Datum publicatie: 12-12-2017
Zaaknummer(s): 2017-086b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Voor de overwogen differentiaal diagnoses longembolie, decompensatio cordis en exacerbatie COPD waren voor de huisarts onvoldoende aanwijzingen. Niet vast komen te staan dat er op dat moment aanleiding was de situatie anders te beoordelen dan de huisarts heeft gedaan, gelet op de informatie waarover zij kon beschikken. De keuze om patiënte niet naar het ziekenhuis te verwijzen is verdedigbaar. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 12 december 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde mr. D.M. Pot, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 11 april 2017

- het verweerschrift, met bijlage

- de door klaagster overgelegde stukken, ontvangen op 6 juli 2017, waaronder een deel van het zorgdossier en het huisartsenjournaal.

1.2 Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het college heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2017. De partijen, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

1.4 De klacht is behandeld tezamen met twee andere met de onderhavige klacht samenhangende klachten (zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg), die bekend zijn onder dossiernummers 2017-086a en 2017-086c.

2. De feiten

2.1 Klaagster is de dochter van D (hierna: patiënte), die is geboren in 1942 en overleden in 2015.

2.2 Op 6 november 2015 is patiënte omstreeks 23.30 uur bezocht door twee (huis)artsen (verweerders in de zaken 2017-086a en 2017-086c) van huisartsenpost E (E) na een melding van benauwdheid.

2.3 Op 7 november 2015 heeft verweerster patiënte omstreeks 18:00 uur tijdens haar visitedienst voor E bezocht naar aanleiding van een nieuwe melding.

2.4 Het aan de eigen huisarts van patiënte verstuurde (waarneemretour)bericht vermeldt hierover:

“Episode: Fractuur wervelkolom (…)

Subjectief DA Klacht/beloop: gisteravond Egeweest ivm kortademigheid. Blijkt dat de puffers onjuist is gebruikt. Bij binnenkomst vandaag trof dochter mdr op de grond aan. Bekend met ingezakte wervel. Hangt aan de li-kant met haar lichaam door pijn. Geen functie uitval armen en benen. Li-been enkel opgezwollen. Afgelopen week 4 kleine longembolie ontdekt. Donderdag naar de pijnpoli. kortademig-, bleek+, duizelig-, misselijk-, geen koorts. Hulpvraag: wat kan ik nu verder doen? Voorgeschiedenis: copd. Medicatie: morfinepleister en lorazapam (…)

HA: Zorgprobleem. Dochter is nu zelf ziek, koorts. Moeder kan niet alleen blijven, kan alleen scheef op de rand vh bed zitten vanwege rugpijn, bij platliggen benauwd. Thuiszorg stuurt ze continu weg, boos.

Objectief Zit zeer scheef in bed, drukpijn ribben, pulm vag, komt niet benauwd over, bekende lage saturatie. RR190-122, pols 100, temp 37. Licht oedeem vvoeten li meer dan re-

Evaluatie: wervelfractuur

(…)

Plan opname F via vervoer ambu geregeld.

(…)”

2.5 Verweerster heeft per direct de opname van patiënte in een verpleeghuis F in B geregeld. Daar is patiënte op 10 november 2015 ’s nachts door de verzorging overleden in haar bed aangetroffen.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerster, zakelijk weergegeven, dat zij patiënte had moeten verwijzen naar het ziekenhuis. Volgens klaagster is sprake van nalatigheid met overlijden tot gevolg.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Verweerster heeft het volgende aangevoerd. Toestemming van patiënte voor het elektronisch delen van haar medische gegevens (via de zogenaamde opt-in regeling) ontbrak. Verweerster heeft aangevoerd dat zij na anamnestisch en lichamelijk onderzoek op

7 november 2016 geen noemenswaardig verschil zag in de medische situatie ten opzichte van de bevindingen van de artsen van E op 6 november 2015. Voor de overwogen differentiaal diagnoses longembolie, decompensatio cordis en exacerbatie COPD waren voor verweerster onvoldoende aanwijzingen. Daarnaast gaf klaagster aan dat sprake was van een zorgprobleem, omdat zij vanwege ziekte (tijdelijk) niet goed voor patiënte kon zorgen. Verweerster heeft patiënte daarom per direct laten opnemen in een verpleeghuis, waar bovendien een verpleeghuisarts aanwezig is en eventuele benodigde medische zorg zou kunnen worden gegeven.

5.3 Het college is van oordeel dat het handelen van verweerster op 7 november 2015 is gebleven binnen de in 5.1 bedoelde grenzen. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat er op dat moment aanleiding was de situatie anders te beoordelen dan verweerster heeft gedaan, mede gelet op de informatie waarover zij op dat moment kon beschikken. Het college acht de keuze van verweerster om patiënte niet naar het ziekenhuis te verwijzen verdedigbaar. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerster onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld.

5.4 De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

mr. P.M. van Dijk-de Keuning, lid-jurist, M. Bezemer, dr. R.F. Kropman en H.N. Koetsier, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2017.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.