ECLI:NL:TGZRSGR:2017:165 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-068
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2017:165 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-11-2017 |
Datum publicatie: | 28-11-2017 |
Zaaknummer(s): | 2017-068 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een anesthesioloog. Het door de anesthesioloog gevoerde beleid ontmoet geen bedenkingen. De anesthesioloog heeft gedaan wat onder de omstandigheden naar professionele maatstaven op medisch gebied redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht. De anesthesioloog heeft juist gehandeld door de huisarts van klager te informeren over zijn vermoeden van diagnose, zonder dat hij dat met klager had gesproken, omdat hij in de veronderstelling was dat zijn contact met klager was afgesloten. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 28 november 2017
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, anesthesioloog,
werkzaam te D,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.J. Peet werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 22 maart 2017;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 20 juni 2017;
- de brief van verweerder d.d. 27 juni 2017;
- de brief met bijlage van verweerder ontvangen op 12 juli 2017;
- de brief met bijlage van klager d.d. 15 juli 2017
1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2017. De partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2.
De feiten
2.1 Klager heeft op 1 maart 2016, na verwijzing door de uroloog, met pijnklachten ter hoogte van zijn meatus, testikels, beide benen, armen en hoofd, voor pijnbestrijding het poliklinisch spreekuur van verweerder bezocht. Hem werden pijnstillers voorgeschreven.
2.2 Verweerder heeft hierna bij brief d.d. 8 maart 2016 de huisarts over zijn bevindingen geïnformeerd. In de brief staat vermeld dat het hij het vermoeden heeft dat het een psychosomatische klacht betreft en dat psychiatrische hulp terecht lijkt.
2.3 Op 22 maart , 31 mei en 16 augustus 2016 heeft klager het spreekuur van verweerder wederom bezocht. De psychosomatische aard van de klachten is niet aan de orde geweest.
2.4 Bij brief d.d. 27 juni 2017 heeft verweerder klager excuus aangeboden voor de, door hem voorbarige genoemde, brief aan de huisarts.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven - als volgt.
1. De bewering van verweerder dat de klachten van klager psychosomatisch zijn en dat psychiatrische hulp terecht lijkt, mist elke grond en is niet aantoonbaar. Klager is psychisch gezond.
2. Verweerder had aan klager hetzelfde moeten vertellen als aan de huisarts. Dat heeft hij niet gedaan. Dat is afkeurenswaardig.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Klager heeft meerdere specialisten, waaronder een uroloog, een neuroloog, en een kno-arts, voor zijn pijnklachten geconsulteerd. Een lichamelijke oorzaak van de door klager ondervonden pijnklachten is daarbij (nog) niet gevonden. Ook verweerder kon geen lichamelijke oorzaak vinden voor de klachten. Hij vermoedde dat er sprake was van een somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klacht (SOLK).
Verweerder heeft naar het oordeel van het College gedaan wat onder de omstandigheden naar professionele maatstaven op medisch gebied redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht.
Ondanks onderzoek, ook door andere artsen, heeft verweerder geen lichamelijke oorzaak gevonden voor de verschillende klachten van klager en heeft hij in redelijkheid het vermoeden kunnen hebben dat er sprake was van SOLK, waarbij psychiatrische hulp terecht leek. Dit betekent dat het eerste onderdeel van de klacht ongegrond is.
5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, omdat klager na afloop van het bezoek op 1 maart 2016 aanvankelijk geen nieuwe afspraak bij de afsprakenbalie had gemaakt, in de veronderstelling was dat het bij een eenmalig consult zou blijven en hij klager niet zou weerzien op het spreekuur en dat hij daarom de huisarts na dit bezoek schriftelijk heeft bericht over zijn vermoeden van de oorzaak van de klachten van klager en deze heeft aangeduid als psychosomatisch. Nu de (verwijzende) huisarts het centrale schakelpunt is van waaruit de zorg voor klager wordt verleend is het de plicht van verweerder om voor een goede informatieoverdracht zorg te dragen. Omdat verweerder in de veronderstelling verkeerde dat het contact met klager was afgesloten, heeft hij juist gehandeld door de huisarts te informeren over zijn vermoeden, zonder dat hij dit eerst met klager had besproken. Expliciete toestemming van klager was hiervoor niet nodig. Wel heeft verweerder klager later per brief laten weten dat, achteraf bezien, nu klager toch op een vervolgconsult was gekomen, zijn brief aan de huisarts voorbarig is geweest en daar heeft hij zijn excuus voor aangeboden.
Het College is van oordeel dat verweerder ook in deze gedaan heeft wat onder de omstandigheden naar professionele maatstaven op medisch gebied redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht. Bovenstaande handelswijze kan verweerder derhalve niet verweten worden. Ook als de lezing van klager juist is dat verweerder tijdens de vervolgconsulten klager niet heeft verteld dat hij het vermoeden van SOLK had, kan hem dat niet worden tegengeworpen, nu het verweerder duidelijk was dat klager voor deze diagnose niet openstond en het derhalve geen zin had dit met hem te delen.
Ook het tweede onderdeel van de klacht is ongegrond.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 28 november 2017 door mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, dr. A. Pfaff, dr. R.A. Scheeren en dr. E.A. Dubois, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.