ECLI:NL:TGZRSGR:2017:164 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-012a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2017:164 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-11-2017 |
Datum publicatie: | 28-11-2017 |
Zaaknummer(s): | 2017-012a |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Er zijn geen aanwijzingen dat de verpleegkundige klager niet serieus heeft genomen. Toen de toestand van patiënte achteruit ging, heeft zij meermalen de arts geconsulteerd. In overleg met de arts heeft zij verdere pogingen tot afnemen van bloed gestaakt. Of zij klager heeft weggestuurd en ruzie heeft gemaakt is niet komen vast te staan. Gelet op de uitgebreide verslaglegging van haar bevindingen tijdens haar dienst, is er geen aanleiding om aan te nemen dat de overdracht van de dienst niet zorgvuldig is geweest. Overige klachtonderdelen eveneens ongegrond. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 28 november 2017
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. S. Stein, werkzaam te Rotterdam,
tegen:
C, verpleegkundige,
werkzaam te B,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 17 januari 2017;
- het aanvullend klaagschrift;
- het verweerschrift met bijlagen.
1.2 Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling van de klacht door het College heeft ter openbare zitting van 11 oktober 2017 plaatsgevonden, gelijktijdig met een samenhangende klacht, bekend onder de nummer 2017-012b. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. Klager werd bijgestaan door mr. S. Stein, advocaat te Rotterdam, en verweerster door mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA juridisch advies & rechtsbijstand te Utrecht.
2.
De feiten
2.1
Klager is de zoon van D, geboren in 1951 en overleden in 2014 (hierna: patiënte).
Van 19 september 2014 tot haar overlijden was patiënte opgenomen in het E (E) te B.
Verweerster is als verpleegkundige werkzaam in het E en op 27 en 28 september 2014
bij de zorg van patiënte betrokken geweest. Patiënte verbleef toen op de afdeling
Nefrologie van het E.
2.2
Op 19 september 2014 is patiënte opgenomen in het E met klachten van algehele malaise
en aanhoudende verwardheid. Haar voorgeschiedenis vermeldt overgewicht, suikerziekte,
hoge bloeddruk en nierfalen, waarvoor sinds 2010 hemodialyse werd toegepast. Tevens
was patiënte bekend met coronair lijden en een chronische lymfatische leukemie.
2.3
Op 26 september 2014 kreeg patiënte drukkende pijn op haar borst. In overleg met de
geconsulteerde cardioloog is toen onderzoek gedaan naar mogelijke cardiale problematiek
als verklaring voor de toestand van patiënte.
Een acute cardiale oorzaak is toen door de cardioloog uitgesloten. De waargenomen
verschijnselen werden verklaard uit het bekende coronair lijden in combinatie met
de overige aandoeningen van patiënte. Vanwege een bestaande anemie (bloedarmoede) heeft patiënte in de nacht van 26 op
27 september 2014 een bloedtransfusie gekregen en is haar medicatie aangepast.
2.4 Tijdens de late dienst van 26 september 2014 was patiënte, die toen op een zaal met drie andere patiënten verbleef, verward en onrustig en werd zij overgeplaatst naar een tweepersoonskamer. In de daaropvolgende nacht is patiënte, na aanvankelijk geslapen te hebben, uit bed gegaan en in de gang op de grond gaan liggen en schreeuwen. Omdat de verpleging er niet in slaagde patiënte weer in bed te krijgen, heeft de dienstdoende collega van verweerster klager verzocht naar het ziekenhuis te komen, waarna klager met patiënte van de afdeling is gegaan en in een kamer apart gaan zitten. In de ochtend van 27 september 2014 was patiënte weer gekalmeerd en teruggeplaatst naar de zaal.
2.5 Verweerster had op 27 en op 28 september 2014 telkens dienst van 15.00 tot 23.30 uur. Tijdens die dagen heeft verweerster contact gehad met klager als mantelzorger van patiënte. Tijdens verweersters dienst en de daarop volgende nachtdienst op 27 september 2014 was patiënte rustig.
2.6 Op 28 september 2014 kreeg patiënte om ca. 18.00 uur koorts (39 graden). De overige controles waren niet afwijkend. Verweerster heeft toen contact opgenomen met de dienstdoende arts, die haar verzocht bloed af te nemen om bloedkweken te doen en ontstekingswaarden te bepalen. Verweerster heeft hierna bloed bij patiënte afgenomen en dit naar het laboratorium gestuurd. De dienstdoende arts heeft patiënte vervolgens in aanwezigheid van verweerster bezocht. In diens opdracht is diezelfde avond een thoraxfoto gemaakt en intraveneus gestart met antibiotica. Bij controle van de laboratoriumuitslagen bleek dat een deel van het aangeleverde bloed hemolytisch en daarmee niet betrouwbaar was. Verweerster heeft vervolgens – in opdracht van de dienstdoende arts - nogmaals geprobeerd bij patiënte bloed af te nemen, echter zonder resultaat. Hierna heeft zij opnieuw met de arts overlegd, die haar meedeelde dat het bloed de volgende dag tijdens de dialyse kon worden afgenomen.
2.7 Om 20.51 uur bleek de temperatuur van patiënte gezakt tot 38 graden. De overige controles lieten geen afwijkingen zien. De saturatie zonder zuurstof was 95%. Patiënte lag op haar verzoek op dat moment op een zaal met drie andere patiënten. Rond 21.30 uur heeft verweerster klager, die toen nog bij patiënte was, gevraagd de afdeling te verlaten. Nadat klager aanvankelijk kenbaar had gemaakt bij zijn moeder te willen blijven, heeft hij, na herhaald verzoek van verweerster, waarbij zij hem meegedeeld heeft dat hij de dienstdoende verpleging desgewenst kon bellen, de afdeling verlaten. Beiden hebben dit gesprek als onprettig ervaren.
2.8 Verweerster heeft patiënte tussen 23.00 en 23.30 uur overgedragen aan de nachtdienst. Klager heeft tijdens de nachtdienst tweemaal met de verpleging gebeld, die hem telkens meedeelde dat patiënte rustig was.
2.9 In de ochtend van 29 september 2014 is patiënte aangetroffen met een verlaagd bewustzijn en na een reanimatiepoging overleden.
2.10
Eind december 2014 heeft klager een klacht tegen onder meer verweerster over de behandeling
van patiënte ingediend bij de klachtencommissie van het E.
3.
De klacht
Klager verwijt verweerster – zakelijk weergegeven – dat zij:
- klager als mantelzorger niet serieus heeft genomen, toen hij signaleerde dat de toestand van patiënte op 28 september 2014 verslechterde;
- in de avond van die dag geen artsen heeft geconsulteerd, terwijl patiëntes toestand steeds verder achteruitging;
- haar poging om bloed bij patiënte af te nemen op 28 september 2014 te snel heeft gestaakt;
- klager op die dag heeft weggestuurd en hierbij in aanwezigheid van patiënte met hem ruzie heeft gemaakt;
- nagelaten heeft patiënte en/of klager als mantelzorger te informeren over de uitslag van de op 28 september 2014 gemaakte longfoto;
- nagelaten heeft patiënte adequaat aan de nachtdienst over te dragen;
-
pas tijdens de mondelinge behandeling van klagers klacht door de klachtencommissie
heeft erkend dat zij de hiervoor bedoelde poging tot bloedafname had gestaakt.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 De verschillende klachtonderdelen hebben alle betrekking op verweersters dienst op 28 september 2014. Niet is gebleken dat zij klager tijdens deze dienst als mantelzorger niet serieus heeft genomen. Toen zij hem die avond verzocht de afdeling te verlaten, was de om 18.00 uur geconstateerde koorts inmiddels gezakt en waren de uitslagen van de overige controles normaal. Voor haar bestonden op dat moment geen aanwijzingen dat de toestand van patiënte aan het verslechteren was.
Uit haar aantekeningen in het verpleegkundig dossier blijkt dat verweerster onderkend heeft dat klager niettemin ongerust was over de toestand van patiënte.
5.2 Verweerster heeft, nadat gebleken was dat patiënte koorts had, overleg met de dienstdoende arts gepleegd en diens instructies, ook na herhaald overleg met hem, opgevolgd. De arts heeft patiënte die avond vervolgens ook nog bezocht. Verweerster was daarbij aanwezig. Voor verweerster bestond geen aanleiding de arts hierna nogmaals te consulteren.
5.4 Verweerster heeft, nadat zij ontdekt had dat het door haar bij patiënte
afgenomen bloed gedeeltelijk hemolytisch was, in opdracht van de dienstdoende arts
opnieuw getracht bloed bij patiënte af te nemen. Niet aannemelijk is dat verweerster
dat niet serieus geprobeerd heeft. Toen dat niet lukte heeft zij, weer in overleg
met deze arts, verdere pogingen daartoe gestaakt en naar het oordeel van het College
ook redelijkerwijs kunnen staken.
5.5 De lezing van klager en verweerster met betrekking tot het gesprek, waarin zij hem verzocht de afdeling te verlaten staan tegen over elkaar. Daarmee is voor het College niet vast te stellen welke de juiste is. Naar het oordeel van het College heeft verweerster klager echter, in het belang van de rust van de andere patiënten, in redelijkheid kunnen verzoeken naar huis te gaan. Patiënte lag op een zaal en het bezoekuur was inmiddels afgelopen. Bij verweerster bestond op dat moment geen reden tot ongerustheid. De aanwezigheid van klager buiten het bezoekuur leek op dat moment derhalve niet nodig.
5.6 Verweerster heeft terecht aangevoerd dat het informeren van patiënte en/of klager als mantelzorger over de uitslag van de bij patiënte gemaakte longfoto niet haar taak, maar die van de verantwoordelijke arts was.
5.7 Verweerster heeft ter zitting verklaard dat het gebruikelijk is om bij de overdracht melding te maken van bijzonderheden van de patiënten en dat zij tijdens de overdracht aan de nachtdienst de koorts bij patiënte en de ongerustheid van klager heeft gemeld. Gelet op de uitgebreide verslaglegging van haar bevindingen tijdens haar dienst, heeft het College geen aanleiding om aan te nemen dat verweersters overdracht van de dienst niet zorgvuldig is geweest.
5.8 Uit hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen, volgt dat verweerster niet kan worden verweten dat zij tegen beter weten in heeft volgehouden dat zij bloed bij patiënte had afgenomen.
5.9 Alle onderdelen van de klacht zijn derhalve ongegrond.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 28 november 2017 door mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil MANP en E.M. Rozemeijer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.