ECLI:NL:TGZRSGR:2017:162 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-054

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:162
Datum uitspraak: 28-11-2017
Datum publicatie: 28-11-2017
Zaaknummer(s): 2017-054
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Het deskundigenrapport voldoet aan de eisen die voortvloeien uit vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie. De lezing van klager en de verzekeringsarts verschillen op het punt of wel of niet van de zijde van klager is verzocht om medische informatie op te vragen, zodat niet is komen vast te staan dat klager aan de verzekeringsarts heeft verzocht om nadere informatie op te vragen bij zijn behandelaren. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 28 november 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr S. Karkache, werkzaam te Rotterdam,

tegen:

C, verzekeringsarts,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr drs G.P. van Delft, werkzaam te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met 4 bijlagen, ontvangen op 2 maart 2017,

- het verweerschrift met 8 bijlagen.

1.2 De partijen zijn, elk bijgestaan door de gemachtigde, op 22 juni 2017 in het

vooronderzoek mondeling gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare

terechtzitting van 10 oktober 2017. Klager en zijn gemachtigde zijn niet verschenen,

verweerder is wel verschenen, wegens verhindering van mr. Van Delft bijgestaan door mr. Schippers-Juergens. Zij hebben het standpunt van verweerder mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager, werkzaam bij E, heeft zich op 22 september 2015 ziek gemeld

voor zijn werkzaamheden als operator inpak III. Vervolgens is klager begeleid door bedrijfsarts F.

2.2 Op verzoek van de werkgever is een expertise gevraagd aan G, dat op 8

november 2016 heeft geadviseerd om een arbeidsdeskundig onderzoek in te stellen.

2.3 In het arbeidsdeskundig rapport van 10 december 2016 adviseerde de

arbeidsdeskundige H om klager ongeschikt te achten voor zijn werk van operator

inpak III en gaf hij aan dat klager naar alle waarschijnlijkheid in staat is om andere passende

functies te verrichten op een andere locatie. Deze andere passende werkzaamheden zouden

kunnen worden aangeboden in een patroon van 5x4 uur = 20 uur per week.

2.4 Op 26 december 2016 heeft klager het werk gedeeltelijk hervat op de locatie

I, maar is hij al na 1 uur uitgevallen. Klager heeft die dag in contact met de

bedrijfsarts aangegeven dat hij de aangeboden taken niet als ‘passend’ beschouwde en dat hij

bij het UWV een deskundigenoordeel zou aanvragen.

2.5 Verweerder werkt als verzekeringsarts bij het UWV. Op 13 februari 2017 is klager gezien door verweerder in het kader van voornoemd deskundigenoordeel.

Het hiervan door verweerder op 13 februari 2017 opgestelde rapport houdt - samengevat - in:

- als vraagstelling: Is hij nu ongeschikt te achten voor zijn werk c.q. de maatgevende relevante arbeid? Is klant 1-12-2016 ongeschikt te achten voor andere passende arbeid? Is klant arbeidsongeschikt als direct gevolg van ziekte of gebrek?

- als onderzoeksactiviteiten: dossierstudie, bestuderen probleemverkenning en oproep voor het spreekuur op 13 februari 2017

- als onderzoeksgegevens onder meer: huidige functie is operator inpak III, echter deze functie is ontstaan ten gevolge van reorganisatie tijdens zijn ziekte. Was voor zijn ziekte teamleider geweest (was stap voor stap geklommen in het bedrijf). Arbeidsmotivatie: Goed, belanghebbende geeft aan dat hij altijd heeft gewerkt, was goed gemotiveerd.

- onder anamnese: de medische voorgeschiedenis aan de hand van de inlichtingen van de bedrijfsarts van 21 oktober 2016 (waaronder de onder 2.2 en 2.3 bedoelde rapporten), de gegevens van de huisarts van 7 maart 2016, gericht aan de bedrijfsarts (uittreksel huisartsenjournaal van consulten van 24 september 2015, 30 oktober 2015, 23 februari 2016, 2 maart 2016), de brief van de psychiater van 23 mei 2016 aan de bedrijfsarts; een beschrijving van het beloop van de klachten, de huidige klachten en ervaren belemmeringen en veranderingen, van de behandelingen (psycholoog en laag frequente consulten psychiater), medicatie (Oxazepam, Escitalopram, Amitriptyline), namen behandelaars (huisarts, psycholoog en psychiater), en van de gezinssituatie en sociale anamnese/dagverhaal.;

- onder ‘huidige claimklachten en ervaren belemmeringen’: ‘Door zijn energetische klachten, moe, concentratieproblemen en snel bij minimale druk(te) optredende paniekaanvallen acht cliënt niet met enige werktaken belastbaar. Om snel een beeld te krijgen heb ik bovenstaande met belanghebbende doorgelezen, hij vond de samenvatting een adequate weergave van de werkelijkheid, had wel kleine correcties onder andere ten aanzien van de medicatie. Ook meende hij dat hij weliswaar was teruggezet maar niet op slecht functioneren, dat was door de reorganisatie (…) Hij komt regelmatig bij psycholoog en minder regelmatig bij zijn psychiater. Het helpt hem wel (…)Toch is hij ontevreden over het bereikte resultaat. Ze hebben het over bijstelling therapie gehad maar de psycholoog wil daarmee wachten (…) totdat het probleem met de werkgever is opgelost. Het probleem met de werkgever houdt hem in zijn klachten patroon denkt de psycholoog. Dan na einde dienstverband zal de zaak snel verbeteren.’

- onder ‘lichamelijk onderzoek’: ‘betrokkene maakt een gezonde indruk, ziet er conform de kalenderleeftijd uit. Persoonlijke verzorging is goed. (…)’

- onder ‘onderzoek psyche’: ‘betrokkene presenteert zich op coherente, redelijk coöperatieve en wat gespannen wijze, het bewustzijn is normaal, oriëntatie in tijd, plaats en persoon is ongestoord (…) tijdens het spreekuurcontact zijn er wel aanwijzingen voor aandacht- of concentratiestoornissen (…) de stemming is gezien de omstandigheden mat, passief laat veel aan meegekomen vrouw over (…) er zijn aanwijzingen voor bijzondere angsten of daarmee verband houdende uitingen, hij claimt ze in anamnese. Zit soms bij perioden als hij zich wat terugtrekt uit gesprek licht te hyperventileren. Blijft het gesprek wel goed volgen.’

- onder ‘Informatie van derden’: ‘Er werd geen informatie bij de behandelende sector opgevraagd, omdat op grond van de beschikbare medische gegevens voldoende informatie aanwezig is om tot een besluit te komen. Bij deze gegevens is de informatie betrokken die klant weet te vermelden van de bevindingen van de curatieve sector hetgeen congruent en consistent is met de huidige bevindingen. Het opvragen van aanvullende informatie bij de behandelende arts heeft derhalve geen toegevoegde waarde.’

- als diagnose: 8P652 Depressieve episode. 8P630 Paniekstoornis, hyperventilatie syndroom.

- onder ‘medische overwegingen’:

Belanghebbende (…) is uitgevallen met psychische klachten: depressieve episode met paniekklachten. Hij wordt hiervoor meldt hij adequaat geholpen bij psycholoog en psychiater hij ervaart daarvan verbetering van de situatie. Hij heeft minder verbetering dan gehoopt. Bijstelling therapie is pas eventueel na einde dienstverband aan de orde meldt hij. Hij heeft op basis van zijn klachten forse beperkingen, dat is adequaat door de bedrijfsarts verwoord. Er is geen sprake van geen duurzaam benutbare mogelijkheden dat wat belanghebbende claimt.

(…) Belanghebbende heeft een uren beperking en andere beperkingen van zijn bedrijfsarts op basis van zijn klachten. De werkgever heeft hem op basis van die beperkingen werk gegeven en is daarin niet in gebreke gebleven (…). Dat de werkplek in I, gekozen om hem een kans op een nieuwe start te geven te ver weg was is geen reëel bezwaar. Belanghebbende heeft een keer geprobeerd te hervatten, gaf het daarna volledig op, dat is hem te verwijten. Alles overziend heeft de werkgever adequaat geprobeerd belanghebbende te re-integreren op een andere werkplek als daar waar het was vastgelopen.’

- als antwoord op de gestelde vragen:

‘Is hij nu ongeschikt te achten voor zijn werk c.q. de maatgevende relevante arbeid? Ja.

Is klant arbeidsongeschikt als direct gevolg van ziekte of gebrek? Ja, hij is deels arbeidsongeschikt.

Is klant 1-12-2016 ongeschikt te achten voor andere passende arbeid? Neen.’

3. De klacht

3.1 Klager bestrijdt zowel de wijze van totstandkoming als de inhoud van het door

verweerder uitgebrachte deskundigenrapport. Klager stelt dat hij door verweerder niet serieus

is genomen bij de behandeling van zijn verzoek om een ‘deskundigenoordeel’. Verweerder

heeft in zijn onderzoek nagelaten informatie op te vragen bij de behandelend artsen van

klager. Verder is verweerder afgegaan op het standpunt van de werkgever, terwijl klager het

met dat standpunt niet eens was en juist daarom een deskundigenoordeel bij UWV heeft

aangevraagd.

Ook heeft verweerder een onjuist oordeel gegeven en stelt hij ten onrechte dat klager gegeven adviezen onvoldoende zou volgen, terwijl klager op alle verzoeken reageert en iedere keer volledig meewerkt.

Tenslotte stelt verweerder zonder medische check dat de val op het werk klager te verwijten zou zijn.

4. Het standpunt van verweerder

4.1 Waar nodig wordt het verweer hierna in het kader van de beoordeling besproken.

5. De beoordeling

5.1 Voorop staat dat het deskundigenrapport behoort te voldoen aan de volgende criteria:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust.

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden.

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen.

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen.

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

5.2 Het College is van oordeel dat verweerder bij het spreekuur op 13 februari 2017 al

over veel medische informatie beschikte, in de vorm van de expertise van G en het

rapport van de arbeidsdeskundige H. In het rapport van G is de medische

informatie van de huisarts d.d. 23 september 2015 vermeld, evenals de informatie van de

psychiater van 23 mei 2016. In de rapportage van verweerder van 13 februari 2017 worden

deze gegevens ook uitvoerig vermeld.

Uit de verslaglegging en het verhandelde ter zitting maakt het College op dat verweerder ter voorbereiding op het gesprek op 13 februari 2017 met klager de vraagstelling en de genoemde beschikbare informatie grondig heeft bestudeerd. Blijkens de rapportage heeft verweerder deze informatie en zijn bevindingen bovendien getoetst bij en gedeeld met klager en diens echtgenote en hebben zij waar nodig de gegevens kunnen toelichten en aanvullen.

Naar het oordeel van het College heeft verweerder in zijn rapportage aldus op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke feiten, omstandigheden en bevindingen het rapport berust. Verweerder heeft verklaard dat klager er tijdens het spreekuur mee heeft ingestemd om geen nadere medische informatie op te vragen. Klager heeft dat tijdens het vooronderzoek betwist, waarbij zijn echtgenote zelfs heeft verklaard dat zij en klager aan verweerder hebben gevraagd om contact op te nemen met de behandelaren, maar tijdens de mondelinge behandeling is klager niet verschenen zodat hij die betwisting niet nader heeft kunnen toelichten. Nu de lezing van klager en verweerder op dit punt verschillen, is niet komen vast te staan dat klager aan verweerder heeft verzocht om nadere informatie op te vragen bij zijn behandelaren. Het College zal er dan ook van uit gaan dat dat verzoek niet is gedaan. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat verweerder medische informatie bij klagers behandelaars had behoren op te vragen. Immers, een verzekeringsarts kan op zijn eigen oordeel varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen.

Dat verweerder klager verwijt (medische) adviezen niet op te volgen of dat verweerder zonder medisch onderzoek beweringen heeft gedaan omtrent een val op het werk heeft het College niet kunnen vaststellen. Niet is gebleken dat verweerder buiten de grenzen van zijn deskundigheid als verzekeringsarts is getreden. Ook is niet gebleken dat verweerder zich vooringenomen heeft opgesteld of klager niet serieus heeft genomen.

Al met al kan het onderzoek uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek doorstaan en heeft de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie kunnen komen. Dat klager het inhoudelijk niet eens is met het oordeel van de verzekeringsarts, maakt dit niet anders.

In het licht van deze omstandigheden acht het College de verwijten van klager ongegrond.

5.3 De conclusie is dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten

opzichte van klager behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, zodat de klacht als ongegrond

zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, H.N. Koetsier, dr B. van Ek, J.G.M. van Eekelen, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2017.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.