ECLI:NL:TGZRSGR:2017:151 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-128a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:151
Datum uitspraak: 31-10-2017
Datum publicatie: 31-10-2017
Zaaknummer(s): 2017-128a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een huisarts. Het is het College niet gebleken dat de huisarts klaagster voldoende heeft uitgevraagd over de woordvindstoornissen, ook niet dat de huisarts een differentiaal diagnose heeft gesteld waarbij hij een mogelijk infarct of TIA heeft overwogen. Er waren volgens het College voldoende signalen voor een niet-pluisgevoel. Van de huisarts mocht een pro-actiever beleid worden verwacht waarbij hij op korte termijn een doorverwijzing naar een neuroloog had moeten realiseren. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 31 oktober 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. D. Benamari, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 juni 2017

- het verweerschrift.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 12 september 2017. De partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

De klacht is behandeld tezamen maar niet gevoegd met de andere, met de klacht samenhangende, klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend is onder het dossiernummer: 2017-128b.

2. De feiten

2.1 Verweerder is sinds 1 maart 2012 werkzaam als praktijk houdend huisarts. Hij werkt samen met twee collega-praktijkhouders, waaronder verweerster in de zaak 2017-128b, verder aan te duiden als: de collega.

2.2 Klaagster, geboren in 1947, heeft zich op 24 november 2016 gewend tot verweerder vanwege hoofdpijnklachten die op dat moment een week aanhielden. In het journaal heeft verweerder genoteerd: "Sinds een week hoofdpijn. Is sinds april (…) bewust aan het afvallen: nu 12 kg kwijt. Hoofdpijn begon geleidelijk aan. Niet bekend met migraine. Hoofdpijn bifrontaal en occipitaal, nek zit vast.” Verweerder heeft klaagster onderzocht, onder meer aan de hand van de proef van Barré en de vingerneusproef. Klaagster is door verweerder verwezen naar de fysiotherapeut. Zij is met die therapie na drie behandelingen gestopt. Op 28 november 2016 heeft bij klaagster onderzoek van longen en CVRM-onderzoek plaatsgehad, waarover achtereenvolgens is genoteerd: “evaluatie longen: Gaat uitstekend. Cvrm: Fietst veel, voelt zich goed”.

2.3 Op 27 december 2016 heeft klaagster zich samen met haar dochter tot de collega gewend met klachten van diarree. De collega heeft klaagster verwezen voor bloedonderzoek en heeft klaagster gevraagd na twee weken opnieuw op het spreekuur te komen.

De collega heeft in het journaal vermeld: “2 dgn heftige diarree. Ook ’s nachts. Gebruikt norrit, helpt wel. Waterdunne def. Braken: - Koorts: - Af en toe in de war: kan niet op woorden komen, omdraaien van woorden. Kan krant niet lezen. 4 wkn gelden ook gehad. Toen bleek nek vast te zitten. Afgevallen: bewust 13 kg.” De collega stelde verwardheid vast en gastroenteritis met in de dd een mogelijke delier. Evaluerend is genoteerd: “indicatie ct-cerebrum?”.

2.4 Verweerder heeft klaagster vervolgens op 16 januari 2017 op zijn spreekuur gezien. Daarover is in het journaal genoteerd: “Vorig jaar flink op dieet geweest, 15 kg afgevallen. Rond kerst episode met diarree gehad, afgelopen week episode met spugen. Houdt soms last van woordvindstoornissen, verder neurologisch gda. Geen neurologische uitval (gehad). Afgelopen weken ook af en toe in de war geweest.” Het inmiddels verrichte bloedonderzoek liet geen afwijkingen zien. Verweerder heeft bij onderzoek geen bijzonderheden of alarmbevindingen geconstateerd. De kracht in de armen was normaal en de coördinatie ongestoord. Verweerder heeft als optie met klaagster besproken om enkele weken af te wachten. Klaagster wenste een verwijzing naar de neuroloog. Verweerder heeft klaagster naar de neuroloog verwezen.

2.5 Klaagster heeft op 2 februari 2017 met verweerder telefonisch contact opgenomen of een op 13 februari 2017 geplande MRI versneld kon worden. Verweerder heeft geen actie ondernomen, maar klaagster verwezen naar de afdeling radiologie.

2.6 MRI-onderzoek heeft een tweetal infarcten in de hersenen aangetoond en een vernauwing van de halsslagader links. Na een daaropvolgende CT-scan is besloten de vernauwing operatief te behandelen. Klaagster is op 28 februari 2017 geopereerd. Zij is goed van haar klachten hersteld.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder - zakelijk weergegeven – dat hij een verkeerde of te late diagnose heeft gesteld en dat hij haar ten onrechte niet heeft doorverwezen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het tuchtrecht gaat uit van persoonlijke verwijtbaarheid, zodat het persoonlijk handelen van verweerder tijdens zijn beide consulten bij voormelde beoordeling centraal staat.

5.2 Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat hij klaagster op 24 november 2016 na onderzoek naar de fysiotherapeut heeft verwezen, omdat hij haar klachten op dat moment als een gevolg van het vastzitten van de nek duidde. Naar het oordeel van het College heeft verweerder een anamnese afgenomen en heeft klaagster deugdelijk onderzocht waarbij geen stoornissen zijn vastgesteld die op een mogelijk (neurologische) aandoening konden wijzen. Hij heeft op dat moment in redelijkheid kunnen besluiten tot verwijzing naar de fysiotherapeut. Het college kan niet vaststellen dat klaagster tijdens dat consult met verweerder heeft besproken dat ze de krant niet kon lezen nu daarover niets in het journaal is genoteerd. Omdat de lezingen van partijen van dit consult verschillen, kan het College niet vaststellen of klaagster met verweerder heeft besproken dat zij de krant niet kon lezen. Verweerder heeft derhalve in dit geval het voordeel van de twijfel. Dat op dat moment geen aanwijzingen waren voor een mogelijk herseninfarct vindt steun in de vermelding in het journaal dat klaagster zich bij onderzoek op 28 november 2016 goed voelde. Naar het oordeel van het College heeft verweerder in de van klaagster verkregen informatie geen aanleiding hoeven vinden voor een ander beleid.

5.3 Dat is anders met betrekking tot het consult op 16 januari 2017. Bij klaagster was voortgezet sprake van malaise. Zij was ruim twee weken daarvoor door de collega gezien, die ook had genoteerd dat klaagster in de war was en niet op woorden kon komen, waarbij tevens sprake was van het omdraaien van woorden. Klaagster kon toen de krant niet lezen, aldus de notitie in het journaal. Ook op het spreekuur bij verweerder heeft klaagster geuit dat zij last had van woordvindstoornissen en verwardheid. Op dat moment was geen sprake meer van diarree. Op zijn minst moet dat in combinatie met wat over klaagster bij het consult van

27 december 2016 is genoteerd als een symptoom worden aangemerkt dat duidde op mogelijk cerebraal functie uitval en dat in ieder geval nader en uitgebreider neurologisch onderzoek vereiste dan de testen die verweerder heeft gedaan. Dat verweerder de informatie uit het journaal, zoals door de collega genoteerd, bij zijn beoordeling heeft betrokken en klaagster voldoende heeft uitgevraagd over de woordvindstoornissen is het college niet gebleken. Ook niet dat verweerder een differentiaal diagnose heeft gesteld waarbij hij een mogelijk infarct of TIA heeft overwogen. Een duidelijk beleid ten aanzien van klaagster kan het College niet vaststellen.

5.4 Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat bij hem geen sprake was van een niet-pluisgevoel en dat hij niet heeft gedacht aan een herseninfarct of TIA. Hij heeft de klachten in combinatie met het gewichtsverlies geduid als passend bij een mogelijk gezwel in de hersenen. Verweerder heeft daarbij echter miskend dat sprake was van bewust gewichtsverlies. Daar waar verweerder een mogelijk gezwel vermoedde, kan het College verweerder evenmin volgen in zijn voorstel om enkele weken te wachten. Daarnaast was sprake van een zeer ongeruste patiënte. Ergo, voldoende signalen voor een niet-pluisgevoel. Dat verweerder niet direct een duidelijke diagnose had, valt hem niet te verwijten. Maar van verweerder had bij gebrek aan een duidelijke verklaring van de klachten met betrekking tot de woordvinding en verwardheid een pro-actiever beleid mogen worden verwacht waarbij hij een doorverwijzing op korte termijn naar een neuroloog had moeten realiseren voor verdere diagnostiek. In zoverre kan de klacht van klaagster gegrond worden verklaard.

5.5 De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het College is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden kan worden volstaan met een waarschuwing. Deze maatregel is bedoeld als een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van de handelwijze van de arts naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken. Verweerder heeft er ter zitting blijk van gegeven van deze zaak te hebben geleerd en in een voorkomend geval anders te zullen handelen.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op de hierna te vermelden wijze.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht gegrond;

legt op de maatregel van waarschuwing;

bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. E.M. Deen, lid-jurist, dr. B. van Ek, dr. R.A. Scheeren en prof. dr. J.W. de Fijter, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. M. Braspenning-Groeneveld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2017.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.