ECLI:NL:TGZRSGR:2017:143 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-043

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:143
Datum uitspraak: 22-08-2017
Datum publicatie: 22-08-2017
Zaaknummer(s): 2017-043
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een fysiotherapeut. De fysiotherapeut is wegens praktijk- en persoonlijke omstandigheden niet in staat geweest om aan het verzoek van klaagster tot verstrekking van medische informatie te voldoen. Het had de voorkeur gehad indien duidelijker en sneller was gecommuniceerd over de reden van het uitblijven van informatie. Inmiddels is aan het verzoek voldaan. Geen tuchtrechtelijk verwijt. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 22 augustus 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. P. Kowalczyk, werkzaam te Rotterdam,

tegen:

C, fysiotherapeut,

werkzaam te B,

verweerder,

als gemachtigde verschenen: mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 16 februari 2017

- het verweerschrift met bijlagen

- brieven d.d. 13 maart 2017 gericht aan partijen

- de brief (repliek) d.d. 27 maart 2017 van de gemachtigde van klaagster

- brieven d.d. 27 maart 2017 gericht aan partijen

- de brief (dupliek) d.d. 17 april 2017 van de gemachtigde van verweerder.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klaagster is op 29 februari 2016 van achteren aangereden door een ander voertuig. In

april en mei 2016 is klaagster door verweerder behandeld na een diagnose whiplash.

Op 2 december 2016 heeft verweerder, op verzoek van klaagster, een korte brief geschreven dat klaagster bij hem onder behandeling is geweest.

Op 5 december 2016 heeft mr. Kowalzcyk als advocaat van klaagster in het kader van de afwikkeling van schade na het ongeval, aan verweerder schriftelijk om nadere informatie betreffende de behandeling van klaagster verzocht.

Op 10 januari 2017 heeft mr. Kowalzcyk verweerder een reminder gestuurd wegens het achterwege blijven van een reactie.

Op 16 januari 2017 is er telefonisch contact geweest tussen verweerder en een medewerkster van het kantoor van mr. Kowalzcyk. Naar aanleiding van het gesprek heeft mr. Kowalzcyk een mail aan verweerder gestuurd met als bijlage onder andere een medische machtiging.

Op 27 januari 2017 heeft mr. Kowalzcyk wederom een reminder gestuurd, omdat een reactie was uitgebleven.

Op 8 februari 2017 heeft mr. Kowalzcyk een laatste reminder gestuurd met de mededeling dat hij een klachtprocedure zal starten als er niet binnen een week wordt gereageerd.

Op 27 februari 2017 heeft verweerder een brief met de verzochte informatie aan klaagster gestuurd.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij geen gehoor heeft gegeven aan een verzoek tot verstrekking van medische informatie en daarmee het schadeafwikkelingsproject heeft gefrustreerd en niet professioneel heeft gehandeld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij wegens praktijk- en persoonlijke omstandigheden gedurende enige tijd niet in staat is geweest om aan het verzoek te voldoen, terwijl het dossier bovendien uit het archief moest komen omdat het na beëindiging van de behandeling was afgesloten. Inmiddels is wel aan het verzoek voldaan.

5.2 Het College overweegt dat het de voorkeur zou hebben gehad indien er duidelijker en sneller was gecommuniceerd over de reden van het uitblijven van informatie.

Het College is echter van mening dat het handelen van verweerder en het daarmee gepaard gaande tijdsverloop niet van dien aard is dat een tuchtrechtelijke maatregel is geïndiceerd.

5.3 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, mr. P.M. van Dijk- de Keuning, lid-jurist, drs. J.E. Geensen, mr. A.H.C.M. Snel en S.E. Dekker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. M. Braspenning-Groeneveld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2017.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.