ECLI:NL:TGZRSGR:2017:134 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-030

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:134
Datum uitspraak: 22-08-2017
Datum publicatie: 22-08-2017
Zaaknummer(s): 2017-030
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Nu de lezingen van partijen uiteen lopen, kan het College grensoverschrijdend gedrag door de fysiotherapeut jegens klager niet vaststellen. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 22 augustus 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: C, wonende te B,

tegen:

D , fysiotherapeut,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam te Amsterdam.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 8 februari 2017,

- het verweerschrift met bijlagen,

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 6 juni 2017.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr Brouwer heeft pleitnotities overgelegd.

2.         De feiten

2.1       Klager is geboren in 5 februari 1961. Hij heeft een verstandelijke beperking. Hij woont zelfstandig met ambulante begeleiding. Sinds 19 mei 2009 is klager onder behandeling van verweerder, aanvankelijk wegens pijnklachten in nek en rug. Klager is in 2015

geop­ereerd aan een liesbreuk. Hiervan heeft hij pijnklachten in zijn lies en rechterbal overge­houden. Een echo, die daarna is gemaakt leverde geen bijzonderheden op.  Klager bleef deze pijnklachten houden, waarna verweerder herhaaldelijk aan klager bepaalde oefeningen heeft geadviseerd.

2.2       Klager heeft op 9 augustus 2016 aan verweerder gevraagd om hem op de pijnlijke plek te onderzoeken.  Verweerder merkte bij onderzoek dat er sprake was van verhoogde spier­span­ning in de onderbuik, lies en bovenbeenregio met een links-rechtsverschil. Hierna is

ver­weer­der met instemming van klager een myofasciale behandeling gestart, bestaande uit het op­rekken en los masseren van de ‘triggerpoints’ die zorgden voor een verhoogde spier­span­ning.

2.3       Vervolgens hebben deze behandelingen, naast behandeling van de al langer bestaande pijnklachten aan nek en rug, plaatsgevonden op  23 augustus, 6 september, 20 september, 27 september en 4 oktober 2016. Voormelde behandelingen en adviezen zijn ook vastgelegd in het medisch journaal.

2.4       Klager heeft aan zijn psychiatrisch verpleegkundige (E) verteld dat hij seksueel was misbruikt door verweerder. Later heeft hij dit ook aan zijn zus verteld (gemachtigde in deze procedure). Klager heeft de behandeling bij verweerder op 14 oktober 2016 gestaakt.

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat deze hem tijdens de behandeling van de pijnklachten in de liesstreek seksueel heeft misbruikt. Het gaat daarbij volgens klager om betasten van de genitaliën, masseren met olie en aftrekken.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Naar het oordeel van het College zijn de verwijten jegens verweerder niet komen vast te staan, nu de verklaringen van partijen  lijnrecht tegenover elkaar staan en er geen nader  bewijs (uit een andere bron) voorhanden is. De stelling van de gemachtigde van klager dat klager moeilijk zijn grenzen kan aangeven en dat hij consequent hetzelfde verhaal vertelt, is daartoe ontoereikend. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit berust er niet op dat aan het woord van klager minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder maar op het uitgangspunt dat, ook als aan beide verklaringen evenveel waarde wordt toegekend, het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.

5.2       De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A. F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. P.M. van Dijk-de Keuning, lid-jurist, drs. J.E. Geensen, mr. A.H.C.M. Snel en S.E. Dekker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. M. Braspenning-Groeneveld, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

            volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde

            belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.