ECLI:NL:TGZRSGR:2017:120 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-262

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:120
Datum uitspraak: 01-08-2017
Datum publicatie: 01-08-2017
Zaaknummer(s): 2016-262
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een tandarts. Gelet op de in het dossier door de tandarts gemaakte aantekeningen en de bij brief beschreven bevindingen van een kaakchirurg, ziet het College geen aanleiding om te twijfelen aan een goed zichtbare factuur in element 36. Het College gaat er dan ook vanuit dat de tandarts klaagster terecht heeft doorverwezen wegens een fractuur in element 36. Niet aannemelijk dat een fractuur in element 37 door de tandarts (en de kaakchirurg) is gemist omdat deze ook niet zichtbaar was op de röntgenfoto van de kaakchirurg. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 1 augustus 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C,

tegen:

D, tandarts,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. M. van Eeden, werkzaam te Utrecht.

1.            Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 18 oktober 2016 respectievelijk – voor wat betreft de mail van C van 30 augustus 2016 – op 8 november 2016

- het verweerschrift met bijlagen

- een brief van E, ingekomen op 8 maart 2017

- een brief met bijlagen en CD-Rom van E, ingekomen op 14 maart 2017.

Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van woensdag 14 juni 2017. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. 

2.           De feiten

2.1              Op 17 augustus 2016 verscheen klaagster in de praktijk van verweerster met

pijnklachten linksonder bij het kauwen. Klaagster gaf aan geen tandartsverzekering of vaste tandarts te hebben.

2.2              Na klinisch onderzoek, bestaande uit sonderen en een percussietest, heeft verweerster

klaagster doorverwezen naar kaakchirurg E die op 22 augustus 2016 element 36 heeft getrokken.

2.3              De volgende dag, 23 augustus 2016, is klaagster teruggegaan naar de tandartspraktijk

van verweerster, waarna klaagster bij een collega van verweerster heeft aangegeven dat de verkeerde kies was getrokken. Deze collega heeft na klinisch onderzoek geconstateerd dat element 37 (deels) was gebroken. Hij heeft aansluitend het los zittende deel van dat element verwijderd. Klaagster is hierop weer doorverwezen naar de kaakchirurg en die heeft het overgebleven deel van element 37 alsnog getrokken.

3.           De klacht

Kort gezegd houdt de klacht in dat verweerster bij de doorverwijzing naar de kaakchirurg op 17 augustus 2016 een verkeerd element heeft genoteerd, waarna de kaakchirurg het gezonde element 36 heeft getrokken terwijl element 37, die een overduidelijke breuk had, getrokken had moeten worden.

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover van belang zal daarop hieronder worden ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat het klinisch onderzoek op 17 augustus 2016 bestond uit sonderen en een percussietest, waarbij zij een fractuur in element 36 heeft geconstateerd: de fractuur was voor verweerster duidelijk zichtbaar en het element was percussiegevoelig. 

Het College ziet geen aanleiding aan deze constatering te twijfelen, gelet op de in het dossier door verweerster gemaakte aantekeningen en de bij brief beschreven bevindingen van de kaakchirurg, die aangeeft na klinisch mondonderzoek (percussiepijnlijk bij test) eveneens een goed zichtbare verticale fractuur in element 36 te hebben geconstateerd. Het College gaat er dan ook vanuit dat verweerster klaagster terecht heeft doorverwezen wegens een fractuur in element 36.

Het gegeven dat op 23 augustus 2016 ook een fractuur in element 37 is geconstateerd maakt dit niet anders.  Voorzover de klacht erop ziet dat verweerster de op 23 augustus 2016 geconstateerde fractuur in element 37 eerder heeft gemist, volgt het College klaagster hier niet in. Volgens verweerster was op 17 augustus 2016 immers geen fractuur in element 37 zichtbaar. Ook de kaakchirurg heeft bij het consult op 22 augustus 2016 geen fractuur in element 37 opgemerkt en deze was ook niet zichtbaar op de röntgenfoto die de kaakchirurg gemaakt heeft.  

Dat verweerster ervoor heeft gekozen om bij het consult van 17 augustus 2016 geen röntgenfoto te maken kan het College goed volgen. Immers, verweerster, die op grond van het door haar verrichte klinische onderzoek besloot om klaagster te verwijzen, ging er terecht vanuit dat een dergelijke foto in elk geval ook door de kaakchirurg gemaakt zou worden. Er was dan ook geen aanleiding om klaagster onnodig op kosten te jagen met een extra röntgenfoto.

De slotsom is dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. Verweerster heeft niet in strijd gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht zal daarom worden afgewezen.

 6.    De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 14 juni 2017 door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, J.M.W. Croes, H.W. Luk en M.M.L.F. Smulders, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. D.R. Dutrieux, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.