ECLI:NL:TGZRSGR:2017:119 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-056

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:119
Datum uitspraak: 01-08-2017
Datum publicatie: 01-08-2017
Zaaknummer(s): 2017-056
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een tandarts. De beschrijvingen van partijen van hetgeen is voorgevallen tijdens het betreffende consult staan lijnrecht tegenover elkaar. Het College kan niet vaststellen wie daarin gelijk heeft, aangezien aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Voorts is in het algemeen gerechtvaardigd dat de tandarts, alvorens tot behandeling over te gaan, (röntgen)foto’s maakt teneinde een meer precieze beoordeling van de staat van het gebit te maken. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 1 augustus 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C,

tegen:

D, tandarts,

werkzaam te E,

verweerster,

gemachtigde: mw. mr. N.M.H. Hoekstra, werkzaam te Leusden.

1.            Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 28 februari 2017

- het verweerschrift met bijlagen

- de brief met bijlage van 25 januari 2017 van klager

- door verweerster toegezonden X-foto’s van de zoon van klaagster

Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van woensdag 14 juni 2017. Klaagster, vergezeld van haar echtgenoot/gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. 

2.           De feiten

2.1              Op 22 februari 2017 heeft bij verweerster een consult plaatsgevonden ter behandeling

van F, de 8-jarige zoon van klaagster. Het consult werd uitgevoerd in aanwezigheid van een stoelassistente en een stagiaire. Klaagster, die haar zoon begeleidde, liet weten wat er aan de hand was en dat het duidelijk was dat een tand aan het afbrokkelen was. Volgens klaagster was dit enkele weken eerder door een andere tandarts in de praktijk geconstateerd. Klaagster wenste dat de tand, teneinde infecties en complicaties te voorkomen, zou worden getrokken. Deze wens heeft ze meer dan eens im- of expliciet tot uitdrukking gebracht.

2.2              Bij intra orale inspectie bleek verweerster een bestaande dentitie in tweede wisselfase,

redelijke mondhygiëne, en een carieuze laesie in een melkkies. Vervolgens heeft verweerster een foto gemaakt (mondfoto documentatie) met een Iphone 6, de solo is gemaakt met instel apparatuur met aangepaste belichtingstijd en bescherming van derden.

2.3              Omdat verweerster een extractie wilde voorkomen en toen zij dit om deze reden met

klaagster wilde bespreken, is een twistgesprek ontstaan waarna klaagster met haar zoon de praktijk heeft verlaten.

2.4              In de status is in dit verband opgemerkt:

CG2: 22-02-2017: ASA 1 zonder medicatie. F meld zich zonder zonder pijn en idee stukje van kies, moeder is aanwezig en meld dat collega G eerder heeft gemeld dat kies getrokken moet worden, blijkt e/oraal tweede wissel fase, redelijk mh, carieuse leasie a vue 65, geen mob, geen ging/proliferatie, geen bestaande solo’s aanwezig, F en moeder meld en akkoord voor mondfoto documentatie, solo en caviteit besproken met F, verder met moeder gesproken over belang van controle bij poetsen en gezegd dat er eigenlijk geen caviteiten mogen zijn en extractie op zo’n jonge leeftijd traumatisch is en voorkomen kan worden. In verband hiermee gevraagd aan moeder of dit wel is wat zij wil? Moeder meld mij dat ik een denegrerende houding aanneem, zij vrij heeft genomen van haar werk hiervoor??? En zich niet zo laat toespreken en meld verder onder behandeling te gaan naar collega H, vertrekt met F, mogelijkheid van glasionomeer rest niet eens kunnen bespreken.

3.           De klacht

In de bij het klaagschrift gevoegde brief van de gemachtigde/vader worden verweerster verschillende verwijten gemaakt, voor zover hier van belang, als volgt:

a) Verweerster heeft klaagster tijdens het consult  genegeerd en met haar alleen via haar zoon gecommuniceerd;

b) verweerster heeft aan het adres van klaagster uitspraken met een duidelijk racistisch motief gedaan;

c) verweerster heeft zonder toestemming en zonder medische noodzaak röntgenfoto’s van het gebit van haar zoon  gemaakt;

d) verweerster heeft veel te veel foto’s gemaakt;

e)  verweerster heeft haar zoon van alles in zijn mond gestouwd, hem pijn gedaan en wilde daarna plotseling botweg overgaan tot verdoving, waarna klaagster heeft ingegrepen en een einde aan de behandeling gemaakt;

f) verweerster heeft tegenover de vader/gemachtigde geweigerd informatie te verschaffen over het blootstellen van de zoon aan straling en ondanks de vraag van de vader hem niet terug gebeld.

Klaagster vat deze verwijten samen in de verdenking tegen verweerster van 1) miskenning van het ouderlijke gezag, 2) frauduleus handelen, 3) het onttrekken van het kind aan het ouderlijk gezag zonder toestemming van de ouder, 4) onterechte blootstelling aan röntgenstraling, 5) kindermishandeling en hem psychisch/mentaal manipuleren en opzetten tegen de moeder 6) het zonder medische grond maken van röntgenfoto’s en 7) discriminatie.

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover van belang zal daarop hieronder worden ingegaan.

5.        De beoordeling

Voorgaande verwijten en klachtonderdelen zullen gezamenlijk worden behandeld. Het College stelt vast dat de stellingen van klaagster en van de gemachtigde/vader niet zijn komen vast te staan. Verweerster heeft alle, veelal ernstige verwijten (fraude, kindermishandeling, onttrekking van een kind aan het ouderlijk gezag, discriminatie) weersproken en ook ter zitting een toelichting op haar keuzes en handelwijze gegeven.

Het College stelt vast dat de beschrijvingen van partijen van hetgeen is voorgevallen tijdens het betreffende consult lijnrecht tegenover elkaar staan. Het College kan niet vaststellen wie daarin gelijk heeft, aangezien aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Op klaagster rustte de bewijslast van haar verwijten en die verwijten zijn niet aannemelijk geworden. Klaagster heeft geen aanvullend bewijs geleverd. Het is vaste tuchtrechtspraak dat in dergelijke gevallen, waarbij de lezingen van partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden verklaard. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd. Deze feiten kan het College hier dus niet vaststellen.

Hieraan wordt nog toegevoegd dat het in het algemeen gerechtvaardigd is wanneer de tandarts alvorens tot behandeling over te gaan, (röntgen)foto’s maakt teneinde een meer precieze beoordeling van de staat van het gebit – in dit geval de bewuste tand – te maken, ook al ziet de patiënt daar het nut niet van in (of had een andere tandarts daarover een andere beoordeling gemaakt) Anders dan klaagster kennelijk zou willen is nader onderzoek naar het aantal van de gemaakte foto’s niet nodig.

De slotsom is dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. Verweerster heeft niet in strijd gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van (de zoon van) klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht zal daarom worden afgewezen.

 6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 14 juni 2017 door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, J.M.W. Croes, H.W. Luk en M.M.L.F. Smulders, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. D.R. Dutrieux, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.