ECLI:NL:TGZRSGR:2017:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-220

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:103
Datum uitspraak: 27-06-2017
Datum publicatie: 27-06-2017
Zaaknummer(s): 2016-220
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een psychiater. In een deel van de klacht is klager niet-ontvankelijk, omdat de dochter ten tijde van het indienen van de klacht meerderjarig was in de zin van artikel 7:447 BW en zij indien gewenst zelf de klacht kon indienen. De psychiater kan niet worden verweten dat een medewerker van de instelling, belast met de indiening van financieringsaanvragen, teveel informatie aan de gemeente heeft verstrekt. Dat de psychiater klager en zijn vrouw niet voldoende geïnformeerd heeft of bij de behandeling betrokken heeft, komt niet vast te staan. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 27 juni 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , psychiater,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. F. van Woerden-Poppe, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 augustus 2016

- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 5 augustus 2016

- het verweerschrift

- de brief met bijlage van 19 oktober 2016 van klager

- de brieven van 5 en 14 november 2016, de laatste met bijlagen, van klager

- de dupliek.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 mei 2017, nadat een verzoek van klager tot behandeling met gesloten deuren was afgewezen. De partijen, klager samen met zijn echtgenote en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager en zijn echtgenote zijn de ouders van E, geboren in 1998. Zij zal hierna als patiënte worden aangeduid.

2.2 Patiënte is sinds april 2014 opgenomen in F, gevestigd te D, waar verweerder sinds maart 2014 werkzaam is als psychiater. Sinds eind 2014 was verweerder de hoofdbehandelaar van patiënte.

2.3 Een medewerker van F - door verweerder aangeduid als ‘spilfunctionaris’- heeft gezorgd voor de indiening van documenten bij de gemeente ter verkrijging van de financiering van de behandeling van patiënte. Daartoe behoorden het Ondersteuningsplan en het Indicatiebesluit. Toen klager en zijn echtgenote later die stukken van de gemeente toegezonden kregen in verband met een nieuwe aanvraag, bleek er vertrouwelijke privé-informatie over hen in te staan. Toen verweerder vaststelde dat er onnodige, privacygevoelige, informatie in de stukken stond over de ouders van patiënte, heeft hij daarvoor verontschuldigingen aangeboden en de stukken in mei 2015 in samenspraak met patiënte en haar ouders herschreven.

2.4 De ouders hebben ook een extern expertisecentrum ingeschakeld, dat met verweerder heeft samengewerkt. Aanvankelijk ging men na onderzoek uit van een autismespectrumstoornis bij patiënte. Op die basis zijn patiënte en haar ouders gedurende geruime tijd begeleid. Medio 2016 vond verweerder echter dat een complexe traumastoornis, een hechtingsstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis centraal stonden, waarbij de relatie tussen patiënte en haar ouders een belangrijke rol speelde.

2.5 Bij beschikking van de Rechtbank D is per 29 juli 2016 een mentor voor patiënte benoemd. Haar moeder had in haar verzoek tot het instellen van een mentorschap voorgesteld zichzelf tot mentor te benoemen, maar de Rechtbank heeft een derde benoemd, conform de door patiënte tegenover de rechter geuite wens.

3. De klacht

3.1 De klacht luidde aanvankelijk dat verweerder als behandelend psychiater van patiënte zonder toestemming medische en privacygevoelige informatie over klager en zijn gezin heeft verstrekt aan de gemeente door middel van de stukken ter verkrijging van financiering van de behandeling. En tevens dat verweerder onvoldoende nazorg heeft betracht door niet genoeg te doen om de fout te herstellen.

3.2 In het aanvullende klaagschrift is de klacht, samengevat weergegeven, dat verweerder op onzorgvuldige wijze diagnostiek bedrijft door aanvankelijk na uitgebreid onderzoek uit te gaan van een autismespectrumstoornis en vervolgens deze diagnose in twijfel te trekken, te marginaliseren en te verlaten voor de diagnose traumastoornis en hechtingsstoornis. En daarnaast dat verweerder de ouders nooit heeft verteld over zijn visie op de ouders of op hun opvoeding, in relatie tot de gestelde hechtingsstoornis.

3.3 In de brief van 5 november 2016 van klager is de klacht, samengevat, dat door of onder verantwoordelijkheid van verweerder in de procedure tot benoeming van een mentor voor patiënte verklaringen zijn afgelegd waarmee de privacy van klager en zijn echtgenote is geschonden en de ouders in een negatief daglicht zijn gesteld bij de kantonrechter en een advocaat, alsmede dat verweerder zelf contact heeft gelegd met een externe mentor en zijn negatieve oordeel over benoeming van de moeder als mentor heeft doorgestuurd aan patiënte. Voorts heeft verweerder volgens klager de moeder van patiënte ten onrechte op haar gedrag in de kliniek aangesproken.

4. Het standpunt van verweerder

4.1 Verweerder heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager, stellende dat patiënte ten tijde van het indienen van de klacht meerderjarig was en een mentor had, die niet met de klacht instemt en dat patiënte al sinds zij 16 jaar oud was zelfstandig alle patiëntenrechten ingevolge de WGBO uitoefent; verweerder kan in deze procedure dan ook geen medische informatie over patiënte verstrekken.

4.2 Subsidiair heeft verweerder de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ten aanzien van de klacht onder 3.1 is klager ontvankelijk, omdat de klacht betrekking heeft op de handelwijze inzake privacygevoelige informatie over onder meer hem zelf. Het College wijst dit klachtonderdeel echter af, omdat - naar onweersproken is komen vast te staan - verweerder de desbetreffende stukken niet zelf bij de gemeente heeft ingediend en zijn eigen verklaring terughoudend was geformuleerd en geen privacygevoelige informatie over klager of zijn gezin bevatte. Anders dan klager stelt kan verweerder niet, enkel omdat hij de hoofdbehandelaar van patiënte is, in tuchtrechtelijke zin worden verweten dat een medewerker van de instelling, belast met de indiening van de financieringsaanvragen, teveel informatie aan de gemeente heeft verstrekt. Dat neemt niet weg dat de gang van zaken voor klager en zijn vrouw erg ongelukkig was, temeer omdat de vrouw bij diezelfde gemeente werkt. Het College acht de nazorg voldoende: verweerder heeft voor de gang van zaken verontschuldigingen aangeboden en heeft in samenspraak met de ouders en patiënte nieuwe stukken opgesteld, die wel aan de eisen voldeden.

5.2 Klager is in de klacht onder 3.2 niet-ontvankelijk voorzover deze het wijzigen van de diagnose betreft. Daarvan was immers sprake zeer geruime tijd na de opname in april 2014

- gesproken wordt van medio 2016 - terwijl patiënte al op 29 juli 2014 de 16-jarige leeftijd had bereikt, als gevolg waarvan zij op de voet van artikel 7:447 van het Burgerlijk Wetboek bekwaam was tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst, alsmede tot het verrichten van rechtshandelingen die met de overeenkomst onmiddellijk verband houden. Patiënte was dus al sinds 29 juli 2014 wat de behandeling betreft gelijkgesteld aan een meerderjarige. Daarbij komt dat patiënte op 29 juli 2016 ook in algemene zin meerderjarig is geworden. Zij wordt dan ook geacht zelf een klacht te kunnen indienen als zij dat wenst. Daaraan doet niet af dat de Rechtbank een mentorschap heeft ingesteld, omdat aan het instellen van een mentorschap zeer uiteenlopende omstandigheden ten grondslag kunnen liggen en in dit geval niet is gebleken dat patiënte niet zelf zou kunnen beslissen over de indiening van een klacht.

De klacht - ook onder 3.2 - dat de ouders door verweerder onvoldoende zijn geïnformeerd over zijn visie op de ouders en hun opvoeding betreft met name de bejegening van klager en zijn vrouw zelf. Daarom is klager in zoverre in zijn klacht ontvankelijk. Verweerder heeft onweersproken uiteengezet dat hij zeer frequent contact met de ouders heeft onderhouden, mede omdat er geruime tijd sprake is geweest van systeemtherapie, waarbij hij persoonlijk betrokken is geweest door uitval van de systeemtherapeut; verweerder heeft gesteld 44 sessies met de ouders te hebben gehad in 2014, 47 in 2015 en 17 in 2016. Vanaf maart 2016 was de frequentie minder, omdat er sindsdien een andere systeemtherapeut was. Volgens verweerder waren het lange, intensieve gesprekken, die hij met patiënte voor- en nabesprak, was het doel steeds veiligheid en samenwerking, stond de relatie tussen patiënte en haar ouders centraal en was zijn houding neutraal; volgens verweerder hebben de ouders niet zozeer onvoldoende informatie gekregen, maar wilden zij de diagnose niet accepteren, omdat zij daarbij zelf een rol spelen, maar stemt patiënte zelf wel met de diagnose in. Het College kan - gelet op deze gang van zaken - niet tot de conclusie komen dat verweerder de ouders onvoldoende heeft geïnformeerd of bij de behandeling heeft betrokken en wijst dit klachtonderdeel af.

Naar verweerder overigens ter zitting nadrukkelijk heeft gesteld, heeft hij de ouders van patiënte nodig bij de behandeling en kan hij zonder samenwerking met de ouders patiënte niet goed behandelen.

5.3 Het klachtonderdeel vermeld onder 3.3 betreft de procedure tot benoeming van een mentor. Verweerder heeft gesteld en toegelicht:

- dat hij zelf geen bemoeienis heeft gehad met de benoemingsprocedure;

- dat hij geen contact had opgenomen met een mogelijke externe mentor;

- dat hij de brief van de sociotherapeut niet heeft opgesteld en

- dat het zorgplan met toestemming van patiënte op verzoek aan haar advocaat is verstrekt; wel heeft hij vragen van de mentorstichting beantwoord over het ziektebeeld van patiënte. Een andere gang van zaken is in deze procedure niet aannemelijk geworden. Op dit punt heeft het College geen bedenkingen. Dat geldt ook voor het feit dat verweerder de ouders een keer heeft aangesproken, nadat zij tijdens een bezoek aan de kliniek via een medepatiënte van hun dochter informatie hadden gevraagd over het weekendpleeggezin van patiënte. Naar het oordeel van het College mocht verweerder de ouders daarop aanspreken.

5.4 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart klager in een deel van de klachten niet-ontvankelijk;

wijst de klachten voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, lid-jurist, H.N. Koetsier, dr. B. van Ek en dr. R.F. Kropman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. B.J. Dekker, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2017.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde

belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.