ECLI:NL:TGZRGRO:2017:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2017/02
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2017:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-10-2017 |
Datum publicatie: | 24-10-2017 |
Zaaknummer(s): | GP2017/02 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gezondheidszorgpsycholoog. Verweerster heeft in opdracht een rapportage opgesteld over het risico op kindermishandeling door klager in verband met een eventuele uithuisplaatsing van zijn kinderen. Klager verwijt verweerster dat zij haar onderzoek niet goed heeft uitgevoerd en tot verkeerde conclusies is gekomen. Ook verwijt verweerder haar dat zij onvolledige informatie naar de rechtbank heeft verzonden, waardoor de rechtbank zich heeft moeten baseren op een onvolledig rapport. Het college is van oordeel dat de verwijten niet gegrond zijn. Klacht ongegrond. |
Rep.nr. GP2017/02
24 oktober 2017
Def. 177
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: de heer drs. Berndsen,
tegen
C,
gezondheidszorgpsycholoog,
verweerster,
BIG-reg.nr:,
gemachtigde: mr. F.M. de Jong.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen d.d. 29 maart 2017, ingekomen bij het college op 31 maart 2017;
- het verweerschrift met bijlagen d.d. 12 mei 2017, ingekomen bij het college op 15 mei 2017;
- het proces-verbaal van het op 8 juni 2017 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist van het college;
- de repliek met bijlagen d.d. 13 juni 2017, ingekomen bij het college op 14 juni 2017;
- de dupliek d.d. 15 juni 2017, ingekomen bij het college op 19 juni 2017;
- de aanvullende brief namens klager d.d. 22 augustus 2017, ingekomen op 24 augustus 2017.
De klacht is behandeld ter zitting van 12 september 2017. Partijen en hun gemachtigden zijn allen verschenen.
2. De feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Verweerster was werkzaam als gedragswetenschapper bij de Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (hierna: de Gecertificeerde Instelling, G.I.). In deze hoedanigheid trad zij op als adviseur van de gezinsvoogden en bood zij hun ondersteuning.
2.2
Bij beschikking d.d. 2 maart 2011 van de (toenmalige) rechtbank E is de G.I. belast met de uitvoering van de maatregel ondertoezichtstelling over de kinderen F, G en H (hierna: de kinderen). Voornoemde minderjarigen zijn geboren uit de relatie van klager en zijn toenmalige partner (hierna: de moeder).
2.3
De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij arrest d.d. 20 december 2011 door het
(toenmalige) gerechtshof E bepaald bij klager.
2.4
Omdat de communicatie tussen klager en de moeder niet goed verliep, is door de G.I. in 2011 een gezinscoach aangesteld om aan de gezinscommunicatie te werken. Verweerster heeft in dit kader in 2012 psychodiagnostiek gedaan bij de kinderen. Aangezien de communicatie tussen klager en de moeder was verbeterd en de omgangsregeling goed liep, is de ondertoezichtstelling van de kinderen bij beschikking van de rechtbank E d.d. 2 september 2013 beëindigd.
2.5
Bij beschikking van 20 augustus 2014 heeft de rechtbank de kinderen, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, wederom o nder toezicht geplaatst van de G.I.
2.6
In de periode hierna zijn diverse gerechtelijke procedures gevoerd door klager en de moeder. Vanwege diverse aangiften bij de politie door klager en één keer door de G.I. vanwege het vermoeden van kindermishandeling, heeft het Openbaar Ministerie het Landelijk Expertise Bureau Bijzondere Zaken (hierna: LEBZ) opdracht gegeven een onderzoek te doen.
2.7
De G.I. heeft begin januari 2016 de beschikking gekregen over de rapportage van het LEBZ. Hieruit bleek dat niet geconstateerd kon worden dat de moeder de kinderen heeft mishandeld. Hierop heeft de G.I. besloten dat een spoedmachtiging uithuisplaatsing bij klager noodzakelijk was. Ter onderbouwing van dit verzoek is door verweerster een CARE-NL rapportage opgesteld, waarbij het risico op kindermishandeling door haar is beoordeeld.
2.8
Op 30 maart 2016 is door de G.I. het spoedverzoek uithuisplaatsing van de kinderen ingediend. Op diezelfde dag is door het Openbaar Ministerie een spoedverzoek uithuisplaatsing gedaan van de andere drie kinderen die in het gezin van klager en zijn nieuwe partner woonden. Beide verzoeken zijn bij beschikking van 1 april 2016 toegewezen.
2.9
De kinderen zijn sinds 24 december 2016 weer woonachtig bij klager en zijn huidige partner.
3. De klachten
Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven-:
1. dat verweerster het CARE-NL onderzoek niet goed heeft uitgevoerd en verkeerde conclusies heeft getrokken;
2. dat verweerster de onderbouwing van de risicotaxatie ten onrechte niet aan de rechtbank heeft gestuurd, waardoor de rechtbank gebruik heeft gemaakt van gebrekkige en incomplete informatie uit de samenvatting van de risicotaxatie.
4. Het verweer
4.1
Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag liggende stellingen uitvoerig weersproken. Ze heeft aangegeven dat het CARE-NL onderzoek is ingezet omdat met de daarvoor gebruikte methodiek een goed inzicht kon worden verkregen in de problematiek en risico’s binnen het gezin van klager. Dit onderzoek is door verweerster volgens de daaraan ten grondslag liggende richtlijnen uitgevoerd. Verweerster heeft meerdere bronnen geraadpleegd en ze heeft daar een samenvatting van gemaakt. Uit het onderzoek heeft zij de conclusie getrokken die, op basis van het onderzoek en het uitgebreide dossier, gerechtvaardigd was. De samenvatting die door verweerster is opgesteld, is een advies aan de gezinsvoogd die vervolgens verdere stappen kan ondernemen.
4.2
Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel is verweerster van mening dat het gebruikelijk is dat dossieranalyses, de onderbouwing van de samenvatting en conclusies van de kinderen, niet worden meegestuurd naar rechterlijke instanties. Alle afdelingen van de G.I. schrijven samenvattende rapportages op basis van binnengekomen dossierstukken en diverse informanten. Deze zijn opvraagbaar. Dit hebben zowel de rechterlijke instanties, als klager zelf in de procedure niet gedaan.
5. De beoordeling van de klacht
5.1
Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Kernpunt van het geschil in deze zaak is de door klaagster opgestelde samenvatting van een risicotaxatie inzake kindermishandeling, ook wel CARE-NL taxatie genoemd.
Verweerster heeft in deze samenvatting de volgende conclusie getrokken:
“Op basis van deze analyse kan gesteld worden dat er risicofactoren aanwezig zijn die vanuit wetenschappelijk onderzoek, gekoppeld worden aan een risico op het gebruik van geweld. Daarnaast zijn er voor zover bekend, weinig tot geen beschermende factoren aanwezig in de situatie van het gezin I. Het risico op het gebruiken van geweld door vader, na het krijgen van de forse slechtnieuwsberichten, is desondanks zeer lastig in te schatten. Of er daarnaast sprake is van zogenoemde alarmsignalen (risicofactoren die in hoge mate samenhangen met geweld), zoals suicide-ideatie, homocide-ideatie en geweld als laatste toevlucht zien, is uit het dossier op dit moment niet op te maken. Echter gezien de aanwezigheid van bovenstaande risicofactoren, is het advies om de kinderen na het geven van het advies tot uit huis plaatsing, met spoed uit huis te plaatsen.
Gezien het slechte nieuws dat vader en stiefmoeder op een dag zullen krijgen, is het advies daarnaast om vader en stiefmoeder dezelfde dag hulp aan te bieden vanuit de GGZ. Vanuit daar kan er een inschatting gemaakt worden van zijn en haar gemoedstoestand na deze berichten en welk risico’s hijzelf, zijzelf en andere betrokkenen mogelijk lopen.”
5.3
Aldus dient beoordeeld te worden of verweerster het CARE-NL onderzoek juist heeft uitgevoerd en of zij op grond hiervan de conclusie mocht trekken die zij heeft getrokken. Het college is op grond van de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat verweerster het CARE-NL onderzoek op een gedegen wijze heeft uitgevoerd. Uit hetgeen verweerster ter zitting heeft verteld, blijkt dat zij veel ervaring heeft in het opmaken van dergelijke rapportages. Dit blijkt ook uit de gedegen manier waarop het dossieronderzoek door haar is gedaan en de beschrijving die door haar is opgemaakt. Aldus is het college van oordeel dat verweerster op een juiste en goed gedocumenteerde wijze de CARE-NL rapportage heeft opgemaakt.
5.4
Voor wat betreft de conclusie dat sprake is van risico op kindermishandeling acht het college van belang dat uit het dossier blijkt dat de mishandeling niet anders kan worden opgevat dan mishandeling door klager. Daarvan uitgaande had verweerster, zoals de richtlijnen voorschrijven, in beginsel tijdens haar onderzoek klager moeten horen. Verweerster heeft ter zitting aangegeven dat zij dit in dit geval niet heeft gedaan omdat zij veelvuldig contact had met de gezinsvoogd die goed op de hoogte was van de recente situatie binnen het gezin van klager. Daarnaast was sprake van een omvangrijk dossier en heeft verweerster voorafgaand aan de rapportage meerdere keren samen met de gezinsvoogd contact gehad met klager. Aldus had zij een goed beeld van de recente situatie. Het college acht deze zienswijze in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd. Het college is eveneens van oordeel dat het beter was geweest als verweerster het ontbreken van direct contact met klager in de rapportage had vermeld. Deze nalatigheid acht het college echter van onvoldoende gewicht om te oordelen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het eerste klachtonderdeel is aldus ongegrond.
5.5
In het tweede klachtonderdeel verwijt klager dat verweerster ten onrechte alleen de samenvatting naar de rechtbank heeft gestuurd, waardoor de rechtbank op basis van een incompleet dossier haar oordeel heeft gevormd.
Het college stelt vast dat het toesturen van stukken naar de rechtbank niet onder de verantwoordelijkheid van verweerster valt. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de G.I. instelling en hiervan kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt in de zin van artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Nu er ook voor het overige niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is het college van oordeel dat ook dit klachtonderdeel als ongegrond moet worden afgewezen.
6. Slotsom
De conclusie is, dat verweerder met betrekking tot de klachten geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De onderdelen van de klacht zullen dan ook als ongegrond worden afgewezen.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. P.W.M. Huisman, voorzitter,
mr. C.C.B.M. van Kimmenade, lid-jurist,
dr. Th. A.M. Deenen, lid-beroepsgenoot,
dr. R.J. Takens, lid-beroepsgenoot,
dr. J.P.C. Jaspers, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. H.D. de Groot, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Loos-Horstman, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.