ECLI:NL:TGZREIN:2017:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16222
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2017:95 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-08-2017 |
Datum publicatie: | 30-08-2017 |
Zaaknummer(s): | 16222 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige na plotseling overlijden van patiënte, ingediend door dochter, ongegrond. Lezingen over feitelijke gang van zaken lopen uiteen. Lezing van klaagster wordt niet gestaafd door zorgdossier. Door verweerster uitgevoerde controles gaven geen afwijkend beeld en noopten niet tot (onmiddellijke) inschakeling van een arts. |
Uitspraak: 30 augustus 2017
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 november 2016 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
tegen:
[C]
verpleegkundige
werkzaam te [B]
verweerster
gemachtigde mr. J. Cox-Brinkman te Maastricht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- proces-verbaal mondelinge vooronderzoek
- brief d.d. 21 juni 2017 van klaagster
- aanvullende stukken ontvangen d.d. 28 juni 2017 van de gemachtigde van verweerster
De klacht is ter openbare zitting van 12 juli 2017 behandeld, gezamenlijk met de klachtzaken 16221 en 16220. Partijen waren aanwezig, klaagster met haar vader, de heer [D] en verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klaagster is de dochter van mevrouw [E] (verder te noemen: de patiënte), geboren in 1946 en overleden op 30 augustus 2016. Patiënte is na een verblijf in het ziekenhuis op 8 augustus 2016 overgebracht naar een instelling voor geriatrische revalidatie. Verweerster werd op 28 augustus 2016 tijdens haar avonddienst opgeroepen door de verzorgende van patiënte, omdat de familie van patiënte zich ernstig zorgen over haar maakte. Verweerster kende patiënte en de familie niet en was niet eerder bij de zorgverlening rondom patiënte betrokken. In het zorgdossier is op 28 augustus 2016 onder andere het volgende genoteerd (inclusief taal- en spelfouten):
“(…)
Dochters van Mw wilde dat er voor Mw een ambulance gebeld moest worden omdat ze moeder heel erg achteruit vonden gaan.
(…)
Vpk van dienst erbij gehaald. Heeft met de fam afgesproken dat zij morgen de Afd. arts bij mw zouden laten daar wij niet vinden dat er per direct nu een arts gebeld kan gaan worden daar de contr. + neurologische controle verder goed zijn. Ook uitgelegd dat de warmte ook een rol speeld.
Mw komt zelf wat passief over. Mw doet wat er gevraagd wordt.
Fam maakt zich ook druk over de thuissituatie. Zijn ongerust als moeder naar huis moet gaan.”
Verweerster noteerde in het zorgdossier op 28 augustus 2016 (inclusief taal- en spelfouten):
“Fam. wil graag een fam. gesprek om zo hun zorgen te kunnen uitspreken omtrent de thuissituatie + hun zorgen om psychische toestand van moeder.
Afgesproken dat morgen contact wordt opgenomen met 1e contactpersoon wanneer fam. gesprek geplant kan worden + de bevindingen van de eigen afd. arts.
Mw zelf voelt zich goed.
Staan + lopen gaat goed.
Conroles goed.
Mw is wel iets korter van adem, dit werd minder nadat ze van de “warme”slaapkamer af ging.”
Verweerster heeft na dit contact geen verdere bemoeienis met patiënte gehad.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft nagelaten om te luisteren naar aanhoudende signalen van klaagster en haar zus op zondag 28 augustus 2016. Verweerster heeft geweigerd een arts te consulteren om het ziektebeeld te kunnen vaststellen en zij bleef, ondanks een verslechterende gezondheidssituatie van patiënte in een (tunnel)visie volharden dat op grond van de metingen er geen reden was om een arts in te schakelen. Verweerster heeft geen oog gehad voor de risicofactoren die bij patiënte aanwezig waren.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster merkt (kort samengevat) op dat op haar in haar hoedanigheid van verpleegkundige de verplichting rust om de gezondheidssituatie van de patiënte te observeren en te rapporteren. Zij heeft dit zorgvuldig gedaan. Zij heeft patiënte in de avond van
28 augustus 2016 gesproken en doorgevraagd naar de klachten die de dochters beschreven. Zij heeft het medisch en verpleegkundig dossier bestudeerd, de controles gedaan en beoordeeld en patiënte onderzocht in haar hoedanigheid van verpleegkundige conform de voor haar geldende competenties. Zij heeft daarna uitvoerig met patiënte, klaagster en haar zus gesproken over haar bevindingen en het bezoek van de arts de volgende dag.
Verweerster betwist dat zij in een tunnelvisie bleef volharden dat er geen reden was om een arts in te schakelen. Zij heeft slechts eenmalig aan klaagster en haar zus aangegeven dat er op dat moment, op grond van haar bevindingen, geen noodzaak bestond om acuut een arts in te schakelen. Wel heeft zij afgesproken en gerapporteerd dat de volgende dag de arts bij patiënte langs zou komen. Klaagster en haar zus waren hiermee akkoord. Zij namen genoegen met de toelichting van verweerster en hebben op dat moment niet aangegeven dat verweerster alsnog een arts zou moeten raadplegen. Van een weigering een arts te consulteren is dus geen sprake geweest.
Het gesprek dat verweerster met klaagster en haar zus voerde verliep aanvankelijk niet prettig. Zij heeft evenwel zorgvuldig geluisterd. Verweerster heeft wel degelijk de zorgen van klaagster en haar zus aangehoord.
Verweerster is dan ook van mening dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld of verwijtbaar nagelaten heeft te handelen, laat staan dat er sprake is van handelen terzake waarvan verweerster persoonlijk een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
De onderhavige klacht is ingediend door de dochter van patiënte. Ingevolge de bepalingen van de Wet BIG is echter rechtstreeks belanghebbende – ingeval (zoals in casu) de patiënte is overleden en de klacht betrekking heeft op de aan de patiënte verleende zorg – de echtgenoot met uitsluiting van anderen naasten. Nu de echtgenoot van patiënte, tevens vader van klaagster mede ter zitting verschenen is gaat het college er echter vanuit dat hij de klager is en de dochter als zijn gemachtigde is opgetreden. Klaagster is derhalve ontvankelijk.
Beoordeling
Het college merkt op dat deze zaak gekenmerkt wordt door een buitengewoon trieste afloop. Er bestaat geen twijfel over de traumatische gevolgen die deze afloop voor klaagster en de familie heeft.
Het college acht het allereerst van belang om, zonder aan het hiervoor gestelde voorbij te willen gaan, het toetsingskader in deze procedure te beschrijven. Het is de taak van de tuchtrechter te toetsen of een hulpverlener bij het handelen waarover wordt geklaagd is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. De tuchtrechter toetst dat handelen aan de hand van concreet geformuleerde klachtonderdelen, derhalve zoals deze door klaagster naar voren zijn gebracht in de procedure. Het uiteindelijk gevolg van het verweten handelen, hoe erg ook, is daarbij niet van belang.
De kern van de klacht van klaagster komt erop neer dat verweerster heeft nagelaten een arts te consulteren en in te schakelen ondanks de aanhoudende signalen van de familie dat de situatie van patiënte verslechterde.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de lezingen van partijen omtrent het verloop van en het besprokene bij het onderzoek op 28 augustus 2016 volledig uiteenlopen. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Daarbij is van belang dat de lezing van klaagster niet wordt gestaafd door het zorgdossier. Uit hetgeen in het zorgdossier is genoteerd omtrent het contact tussen verweerster en klaagster en haar zus op 28 augustus 2016 kan niet worden afgeleid dat verweerster geweigerd heeft een arts te consulteren dan wel in te schakelen. Opgetekend is immers dat er afgesproken is dat de arts de volgende dag patiënte zal bezoeken. Voorts blijkt uit het zorgdossier niet dat verweerster onvoldoende naar klaagster en haar zus heeft geluisterd.
Voor zover klaagster heeft gesteld dat gezien de slechte gezondheidssituatie van patiënte inschakeling van een arts noodzakelijk was, wordt die stelling op geen enkele wijze gestaafd door objectiveerbare gegevens. Uit het zorgdossier blijkt dat de door verweerster uitgevoerde controles geen afwijkend beeld gaven en zij heeft onweersproken gesteld dat de neurologische controles goed waren en de EMV score maximaal was.
Het college merkt, maar dit ten overvloede, nog wel het volgende op. Uit het overgelegde dossier en het besprokene ter zitting is naar voren gekomen dat de klacht van klaagster meer omvat dan het enkele handelen van verweerster. Er wordt verdriet en boosheid geuit over het handelen van (meerdere medewerkers van) de instelling in de periode vanaf 24 augustus 2016 en daarna. In dit verband wenst het college op te merken dat bij het antwoord op de vraag of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, het persoonlijk handelen van verweerster centraal staat. Verweerster kan geen verwijt gemaakt worden van handelen of nalaten van anderen. Het feit derhalve dat, zoals ook blijkt uit het prisma onderzoek, er in organisatorisch opzicht verbeteringen nodig zijn, kan niet worden afgewenteld op verweerster.
Het college is dan ook van oordeel dat verweerster adequaat heeft gehandeld zodat de klacht verworpen dient te worden.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, G.J.T. Kooiman en C.E.B. Driessen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017 in aanwezigheid van de secretaris.