ECLI:NL:TGZREIN:2017:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16237a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:86
Datum uitspraak: 27-07-2017
Datum publicatie: 27-07-2017
Zaaknummer(s): 16237a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: volgt

Uitspraak: 27 juli 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 november 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde [C] te [B]

tegen:

[D]

cardio thoracaal chirurg

werkzaam te [E]

verweerster

gemachtigde mr. S.J. Berkhoff-Muntinga te Utrecht

gemachtigde ter zitting mr. A.W. Hielkema te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          de brief van klager ontvangen op 21 december 2016 met het medisch dossier en de CD-rom

-          het verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 5 juli 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is in verband met 3 taks coronair-lijden verwezen naar het ziekenhuis waar verweerster werkzaam is. In het ziekenhuis heeft een pre-operatieve bespreking plaatsgevonden, waar verweerster niet bij betrokken was. Verweerster is eerst bij de operatie zelf bij de zorg aan klager betrokken. Bij klager is onder leiding van verweerster een bypassoperatie met drie omleidingen uitgevoerd, een zogenoemde CABGx3 operatie.

In het operatieverslag zijn geen onverwachte ontwikkelingen genoteerd en werd de operatie geduid als “ongecompliceerde CABGx3”. Het anesthesieverslag van de operatie laat evenmin onverwachte ontwikkelingen zoals zuurstofgebrek of (te) lage bloeddruk zien.

Na de operatie werd het zicht van klager wazig en verminderde progressief tot nagenoeg volledige blindheid.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster onzorgvuldig handelen tijdens de open hart operatie op 5 januari 2015 waardoor klager een veel te lage bloeddruk heeft gehad en zuurstoftekort met tot gevolg geen doorbloeding naar de oogzenuw en vervolgens blindheid. Ter toelichting stelt klager dat zijn oogarts in het academisch ziekenhuis waar hij nadien met zijn oogklachten is geweest, heeft gezegd dat de oogklachten het gevolg zijn van een te lage bloeddruk bij de operatie.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster meent dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De ingreep is lege artis en ongecompliceerd verlopen. In tegenstelling tot wat klager stelt was er ten tijde van de operatie geen sprake van buitensporig lage bloeddrukken.

5. De overwegingen van het college

Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Verweerster heeft met een verwijzing naar het medisch dossier gesteld dat de operatie ongecompliceerd en lege artis is verlopen. Wel is er bij klager na de operatie een (zeldzame) complicatie opgetreden leidende tot visusproblemen aan beide ogen.

Klager heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat de operatie niet goed verlopen is, gesteld dat er sprake is geweest van een te lage bloeddruk. Klager verwijst in dit verband naar een mededeling van zijn oogarts in het academisch ziekenhuis waar hij met zijn oogklachten is geweest. Die oogarts zou hebben gezegd dat de oogklachten het gevolg zijn van een te lage bloeddruk bij de operatie. Uit het medisch dossier volgt niet dat sprake is geweest van onverwachte ontwikkelingen zoals zuurstoftekort of te lage bloeddruk, dit nog daargelaten de vraag of het zich voordoen van dergelijke ontwikkelingen aan verweerster tuchtrechtelijk te verwijten zou zijn geweest. De opmerking van de oogarts biedt daarom dan ook geen aanknopingspunten voor de stelling van klager, zodat de klacht faalt.

Dit wordt niet anders nu de visusklachten zich hebben voorgedaan. Visusklachten die postoperatief optreden zijn een zeldzame zij het niet onbekende complicatie bij open hart operaties. De kans op de complicatie is echter zodanig klein dat artsen niet reeds tuchtrechtelijk aansprakelijk handelen indien zij patiënten van die kleine kans voorafgaand aan de operatie niet op de hoogte stellen, nog daargelaten dat het pre-operatieve gesprek in deze zaak niet door verweerster maar een collega van haar is gevoerd. Dat deze complicatie niet medegedeeld hoefde te worden is gelegen in de omstandigheid dat de arts de patiënt moet informeren over de normale, voorzienbare risico’s van de behandeling en niet op alle mogelijke zeldzame risico’s hoeft te wijzen. Welke risico’s moeten worden genoemd, hangt af van de omstandigheden van het geval. De aard van het risico (blijvend letsel of ongemak van voorbijgaande aard) en de kans dat het risico zich verwezenlijkt (incidentiepercentage) zijn belangrijke factoren. In eerdere tuchtrechtelijke uitspraken is bepaald dat bij de onderhavige operatie de kans op de opgetreden complicatie, in welke vorm/mate dan ook, zodanig gering is, dat voorafgaand aan de uitgevoerde operatie de arts de patiënt redelijkerwijs niet hoefde in te lichten over het risico van deze complicatie.  

Dit laat onverlet dat het verwezenlijken van deze kleine kans op de complicatie klager zwaar heeft getroffen. Het college begrijpt dat het geheel en/of grotendeels verlies van het zicht in beide ogen van klager voor hem een traumatische gebeurtenis geweest is en betreurt het dat klager met de gevolgen daarvan moet leven. Gezien echter het vorenstaande kan het college slechts concluderen dat er geen gronden zijn op grond waarvan verweerster een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden, zodat de klacht van klager wordt afgewezen als ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. A.H.M.F. Piëtte als voorzitter, mr. I. Boekhorst als lid-jurist,

H.J.J. Koornstra-Wortel, dr. P.C.M. Verbeek, R.S. Muhlig als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken

op 27 juli 2017 in aanwezigheid van de secretaris.