ECLI:NL:TGZREIN:2017:82 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1780

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:82
Datum uitspraak: 24-07-2017
Datum publicatie: 24-07-2017
Zaaknummer(s): 1780
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Tandarts. Klacht: verweerder wil behandeling (implantaten), zonder reden, niet uitvoeren. Contractbreuk. College: wel behandelingsovereenkomst WGBO. Geldigheid begroting verlopen en klager heeft niet voldaan aan voorwaarden behandeling, te weten saneren. Niet verwijtbaar dat verweerder begrote behandeling niet is gestart. Ongegrond.

Uitspraak: 24 juli 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 24 januari 2017 bij het tuchtcollege te Den Haag binnengekomen en doorgeleid naar het tuchtcollege te Eindhoven en aldaar op

10 april 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

tandarts

werkzaam te [D]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          de brieven d.d. 12 en 26 april 2017 van de secretaris aan verweerder

-          de brief, ontvangen van verweerder op 8 mei 2017

-          de cd-rom met OPT, ontvangen van verweerder

-          de brief d.d. 8 juni 2017 met bijlagen, ontvangen van klager

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 16 juni 2017

De klacht is ter openbare zitting van 7 juli 2017 behandeld. Klager was aanwezig. Verweerder was, zonder nader bericht en hoewel behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. Klager is begin 2016 op zoek gegaan naar een nieuwe tandartspraktijk omdat klager niet tevreden was met zijn toenmalige tandarts. Klager heeft zich aangemeld bij een nieuwe tandartspraktijk in zijn woonplaats. Klager heeft een consult gehad bij de nieuwe tandartspraktijk. Vervolgens is door de tandarts van deze praktijk een begroting opgesteld voor een implantaatbehandeling. Een botherstelbehandeling was niet in de begroting opgenomen. Navraag door klager over deze kosten maakten dat klager besloot om wederom op zoek te gaan naar een nieuwe tandarts voor deze behandeling. Klager heeft uiteindelijk een consult gevraagd bij verweerder. Op 18 maart 2016 is klager voor een eerste inventarisatie gezien door een assistente van verweerder. Er is tijdens dit bezoek gesproken over de twee geplaatste implantaten, het laten opknappen van zijn gebit en het laten plaatsen van kronen op de twee implantaten. Aan klager is een standaardbegroting meegegeven, gedateerd 23 maart 2016, waarbij aan klager is meegedeeld dat verweerder nog zijn visie moest geven zodat aan de betreffende begroting geen rechten konden worden ontleend. In de begroting is onder meer, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

De begroting bevat de verwachte kosten voor uw behandeling(en).

(…)

Behandelingen worden alleen gestart wanneer wij deze begroting getekend van u retour ontvangen.

(…)

Na het opstellen van de begroting is deze nog 6 maanden geldig.

(…)”

Op 24 mei 2016 is klager bij verweerder op consult geweest. Klager had inmiddels bij de tandarts in zijn woonplaats vier tanden en kiezen laten trekken. Klager vroeg naar de kosten van botopbouw waarna verweerder hem uitleg heeft gegeven over de minimale kosten. Verweerder heeft klager geadviseerd over reiniging van zijn gebit en de behandeling van de aanwezige cariës. Verweerder adviseerde klager om eerst zijn gebit te laten saneren omdat dit nodig was voordat tot een verdere behandeling bij verweerder kon worden overgegaan.

Op 8 november 2016 is klager wederom op consult geweest bij verweerder. Klager heeft toen het advies gekregen om naar de ACTA gegaan omdat verweerder klager niet verder kon helpen. Eerst moest de gehele mondsituatie worden aangepakt, zo blijkt uit het patiëntendossier.

Op 19 december 2016 is klager uiteindelijk akkoord gegaan met de begroting van 23 maart 2016.

Op 8 januari 2017 heeft klager verweerder nogmaals aangeschreven dat er wat hem betreft snel kon worden begonnen met de behandeling.

Verweerder heeft zijn werk sinds januari 2017 niet meer kunnen uitoefenen in verband met een hersenbloeding.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager stelt zich op het standpunt dat hij na zijn brief van 19 december 2016 niets meer heeft gehoord van verweerder. Verweerder wekt daarmee ten minste de indruk dat hij zich op het laatste moment heeft bedacht en dat hij de behandeling, zonder opgaaf van redenen, niet wenst uit te voeren. Daarmee maakt verweerder zich schuldig aan contractbreuk en dat is in strijd met het Nederlands recht, aldus klager. Klager verzoekt daarom om verweerder ter verantwoording te roepen. Verweerder wenst niet te voldoen aan de behandelingsovereenkomst met klager en handelt daarmee niet zoals van een redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht, aldus klager.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aangevoerd dat de begrotingen die aan klager zijn gezonden, slechts zijn opgemaakt om een indicatie te geven van de kosten. Klager wilde niet wachten op een consult bij verweerder en is daarom eerst gezien door een assistent. De begroting is vervolgens op uitdrukkelijk verzoek van klager door de assistent opgemaakt omdat klager ook toen nog niet kon wachten op een eerste consult bij verweerder. Klager had eerst enkel de vraag naar de kosten van het plaatsen van twee implantaten voorzien van kronen op de elementen 13 en 15. Tijdens het eerste consult bij verweerder bleek dat er eerst tandheelkundig gestart moest worden met mondhygiëne, het schoonmaken van het gebit, het verwijderen van tandsteen, het herstellen van cariës en het verwijderen van diverse wortelresten. Verweerder heeft klager daarvoor terugverwezen naar zijn eigen tandarts. Daarna zouden twee implantaten kunnen worden geplaatst. Uiteindelijk is klager verwezen naar ACTA omdat klager ook de al door een andere tandarts/implantoloog geplaatste implantaten wilde laten voorzien van kronen. Verweerder werkte met een ander systeem dan de andere implantoloog en voor een beter resultaat kon klager beter naar ACTA gaan.

5. De overwegingen van het college

Gelet op hetgeen door klager en verweerder is aangevoerd, dient in onderhavige zaak eerst te worden beoordeeld of tussen klager en verweerder een behandelingsovereenkomst in de zin van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) tot stand is gekomen. Een behandelingsovereenkomst in de zin van de WGBO is een overeenkomst, waarbij de hulpverlener zich tegenover de patiënt verbindt tot het verrichten van geneeskundige handelingen die rechtstreeks op die patiënt betrekking hebben.

Er is dus pas sprake van een geneeskundige behandelingsovereenkomst als het gaat om geneeskundige handelingen gericht op een individu. Door een algemeen, niet op de patiënt

gericht advies, bijvoorbeeld op de website van een arts, komt geen behandelingsovereenkomst tot stand. In het algemeen komt een behandelingsovereenkomst tussen hulpverlener en patiënt tot stand op het moment dat de patiënt zich tot de hulpverlener wendt met een concrete hulpvraag gericht op zijn gezondheidssituatie, en de hulpverlener vervolgens op deze vraag ingaat. Naar het oordeel van het college is, gelet op het feit dat klager een concrete hulpvraag had aan verweerder en verweerder ook op deze vraag is ingegaan, een behandelingsovereenkomst tot stand gekomen. In die zin was verweerder ook gehouden om klager te behandelen, tenzij sprake zou zijn geweest van bijzondere omstandigheden die tot beëindiging van deze overeenkomst aanleiding zouden hebben kunnen geven, maar dergelijke omstandigheden heeft verweerder niet aangevoerd en het college is daarvan ook anderszins niet gebleken.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder ook voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de behandelingsovereenkomst zo blijkt uit de consulten die klager bij verweerder heeft gehad. Verweerder heeft tijdens deze consulten het gebit van klager onderzocht en advies gegeven. Uit het patiëntendossier blijkt dat klager, voordat tot plaatsing van implantaten kon worden overgegaan, is geadviseerd om zijn gebit te laten saneren. Dit advies is aan klager gegeven op 24 mei 2016 en op 8 november 2016. Dit advies gold ook toen klager alsnog, na afloop van de geldende termijn van 6 maanden, de begroting tekende voor de behandeling van implantaten.

Naast het feit dat klager de begroting heeft getekend nadat de geldigheidsduur van de begroting van zes maanden (zijnde 23 september 2016) ruimschoots was verlopen en daarmee juridisch gezien het gedane aanbod in de begroting was komen te vervallen, kan het college niet vaststellen dat klager in december 2016 inmiddels het advies van verweerder had opgevolgd en tot een sanering van het gebit was overgegaan. Weliswaar had klager vier tanden en kiezen laten trekken maar niet gesteld en ook niet gebleken is dat klager iets aan de mondhygiëne, het schoonmaken van het gebit, het verwijderen van tandsteen, het behandelen van cariës en het verwijderen van de wortelresten had laten doen. Nu daarvan niet is gebleken kan verweerder ook niet worden verweten dat geen verdere behandeling is ingezet. De gebitssanering was immers een uitdrukkelijke voorwaarde voor verdere behandeling. Hoewel het naar het oordeel van het college wellicht beter ware geweest om klager nog eens te wijzen op deze voorwaarde voor verdere behandeling, kan het nalaten daarvan niet als een tuchtrechtelijk verwijt worden beschouwd. Klager was immers tijdens twee voorgaande consulten duidelijk gewezen op deze voorwaarde. De klacht is ongegrond en het college zal de klacht daarom afwijzen.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als voorzitter,

mr.dr. P.P.M. van Reijsen als lid-jurist, P.E. Hornman-van de Wiel, G.L.M.M. van der Werff en J.G.J.M. Niessen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2017 in aanwezigheid van de secretaris.