ECLI:NL:TGZREIN:2017:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1732

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:78
Datum uitspraak: 17-07-2017
Datum publicatie: 17-07-2017
Zaaknummer(s): 1732
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie:   Geen inzicht in digitale TBS-dossier. Verweerder dacht bij het opstellen van de rapportage te goeder trouw dat klager dan wel zijn gemachtigde volledige inzage in het digitale TBS-dossier had, zodat hij om die reden kon volstaan met een verwijzing daarnaar. Verweerder had daar waar expliciet naar informatie verwezen werd wel die specifieke bron opgenomen. Deels gegrond, zonder maatregel.

Uitspraak: 17 juli 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 februari 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

verblijvende te [B]

klager

gemachtigde mr. Y.H.G. van der Hut te Den Haag

tegen:

[C]

gz-psycholoog

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde voorheen mr. A.C.I.J. Hiddinga te Amsterdam, thans mr. S. Slabbers.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift;

-          de pleitnotitie van de gemachtigde van klager, overhandigd ter zitting.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 28 juni 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig; klager bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Y.H.G. van der Hut en verweerder bijgestaan door

mr. S. Slabbers.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Aan klager is een TBS-maatregel opgelegd. Verweerder heeft in het kader van een vordering tot verlenging van de TBS-maatregel op verzoek van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een Pro Justitia rapportage uitgebracht, gedateerd 4 juli 2016. In het rapport dat 13 pagina’s omvat, is allereerst de vraagstelling zoals ontvangen van de staatssecretaris vermeld en wordt voor de beschikbare en geraadpleegde stukken verwezen naar: “Archief: DJI_TBSDV-02-05-2016”.

Klager wenste niet aan de Pro Justitia rapportage mee te werken. Verweerder heeft in de rapportage daarover genoteerd dat er vanwege deze weigering geen psychodiagnostische conclusies mede vanuit forensische optiek geconcipieerd konden worden. Tevens heeft verweerder genoteerd dat klager desgevraagd aangegeven heeft dat zijn advocaat van zijn standpunt op de hoogte was en dat klager niet wenste te vermelden of zijn advocaat klager in zijn standpunt volgde. Op de vraag naar de wenselijkheid van verlenging van de TBS- maatregel en de duur daarvan, heeft verweerder geantwoord dat hij adviseerde de TBS-maatregel met de duur van twee jaar verlengen. Tot slot heeft verweerder genoteerd dat hij de rapportage met de persoon die belast is met de behandelrapportage, mede door afwezigheid van het Hoofd Behandeling van de TBS-kliniek, heeft doorgesproken en dat uit dit overleg kon worden opgemaakt dat er in grote lijnen overeenstemming was.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

a)       in zijn rapport onvoldoende duidelijk heeft aangegeven welke stukken hij tot zijn beschikking heeft gehad en heeft geraadpleegd;

b)      blijkens de inhoud van zijn rapport klager gevraagd heeft naar vertrouwelijke informatie tussen klager en zijn advocaat;

c)       zijn bevindingen rondom klager uitsluitend overlegd heeft met de persoon verantwoordelijk voor de behandelrapportage en niet met het Hoofd Behandeling van klager, hetgeen in de situatie dat klager niet wenste mee te werken aan het onderzoek onvoldoende was ter controle en beoordeling van zijn bevindingen;

d)      zonder dat klager aan psychologisch (test-)onderzoek heeft meegewerkt, uitsluitend op basis van dossierinformatie, tot een risicotaxatie van een hoog recidiverisico op (seksueel) gewelddadig gedrag en tot een advies tot continuering van de dwangverpleging voor de duur van twee jaren is gekomen.

4. Het standpunt van verweerder

Ad a)   Verweerder heeft kennis genomen van het digitale TBS-dossier met de naam DJI_TBSDV-02-05-2016, welk dossier door verweerder derhalve in de rapportage is vermeld. Daar waar in het rapport expliciet naar informatie verwezen wordt, is de specifieke bron door verweerder vermeld.

Ad b)  Klager wenste niet aan het onderzoek mee te werken. In dat geval is het gebruikelijk om met klager daarover in gesprek te gaan en te vragen of dit in overleg gegaan is met zijn advocaat, zodat klager tot een weloverwogen besluit heeft kunnen komen. Verweerder betwist dat dit vertrouwelijke informatie is en dat het stellen van de vraag hem tuchtrechtelijk verweten kan worden.

Ad c)   Verweerder acht het overleg met de persoon die belast was met de behandelrapportage een deugdelijk alternatief in de situatie als de onderhavige waarin de hoofdbehandelaar niet aanwezig was.

Ad d)  Verweerder erkent dat klinisch psychologisch en testpsychologisch onderzoek vanwege de weigering van klager niet is verricht. Op basis van dossierinformatie heeft verweerder geconcludeerd dat de diagnostische conclusies zoals gesteld door de TBS-kliniek consistent en onderbouwd waren. De verrichtte risicotaxatie is daarnaast gebaseerd op de verkregen dossiergegevens. Verweerder meent dat hij zijn advies in het rapport heeft genuanceerd en ook de beletselen heeft aangegeven. Ook is door hem vermeld dat na het lopende strafproces een nieuwe afweging gemaakt dient te worden wat betreft de risicotaxatie. Met die nuancering stelt verweerder dat hij zorgvuldig heeft gehandeld met het door hem gegeven advies.

5. De overwegingen van het college

Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens de vaste jurisprudentie van het Centraal tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1.    het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.    het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.    in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.    het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.    de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de rapporteur uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Klager klaagt in de kern over de zorgvuldigheid van de rapportage.

Ad a)   Vast staat dat verweerder in de rapportage slechts verwezen heeft naar het digitale dossier, zonder daarbij expliciet melding te maken van de inhoud van dat dossier. Ter zitting is gebleken dat verweerder meende hiermee te kunnen volstaan, nu hij ervan uit ging dat de advocaat van klager volledig toegang had tot dit dossier. Namens klager is echter onweersproken gesteld dat klager noch zijn gemachtigde die toegang heeft of heeft gehad. Er dient dan ook vastgesteld te worden dat door deze werkwijze van verweerder niet is voldaan aan het hiervoor onder 4 genoemde criterium; het rapport vermeldt niet alle bronnen waarop het berust. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad b)  Het college vermag niet in te zien op welke grond verweerder ten aanzien van dit klachtonderdeel een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Blijkens de rapportage heeft klager op vragen van verweerder geantwoord dat zijn advocaat van zijn standpunt om niet mee te willen werken aan het onderzoek op de hoogte was en dat klager niet wenste te vermelden of de advocaat klager in zijn standpunt volgde. Het college is van oordeel dat het juist getuigt van zorgvuldigheid dat verweerder zich ervan heeft vergewist dat klager zijn weigering goed doordacht had en zijn besluit weloverwogen had genomen. De vertrouwelijkheid is uitgangspunt in de relatie tussen de advocaat en klager, maar ziet in de onderhavige zaak niet op de relatie tussen klager en verweerder. Klager kan zich dan ook niet beroepen op een (vermeende) inbreuk daarop door verweerder. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad c)   Verweerder heeft ter zitting nog verklaard dat hij uiteraard liever overleg gepleegd zou hebben met de hoofdbehandelaar van klager, maar dat dit onmogelijk bleek te zijn vanwege diens langdurige afwezigheid. Zijn rapportage diende echter voor een bepaalde datum afgerond en ingeleverd te zijn zodat hij zijn bevindingen met de medewerker, die binnen de TBS-kliniek belast is met de behandelrapportage van klager, heeft overlegd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat deze medewerker een gedragskundige achtergrond heeft en dat zij volledig op de hoogte was van de situatie van klager. Het college is van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden kon volstaan met een overleg met deze medewerker. Dit klachtonderdeel is evenzeer ongegrond.

Ad d)  Het college stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat verweerder wegens de weigering van klager om aan het onderzoek mee te werken, op basis van de dossierinformatie tot het advies gekomen is om de maatregel met twee jaar te verlengen, nog niet maakt dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. In casu is er immers sprake van een onderzoek Pro Justitia in opdracht van een justitiële autoriteit. In dat geval schrijft geen enkele wettelijke bepaling voor dat het advies dat uitgebracht wordt tot stand gekomen moet zijn met medewerking van (in dit geval) klager en na een of meer met hem gevoerde gesprekken. Het college is van oordeel dat verweerder in zijn rapportage voldoende inzichtelijk gemaakt heeft en met voldoende nuancering, op grond waarvan hij tot zijn advies gekomen is. Daarbij is van belang dat verweerder in zijn rapportage nadrukkelijk melding gemaakt heeft van de positieve ontwikkeling van klager binnen de kliniek, dat hij, indien de nieuwe strafzaak tegen klager niet was opgekomen, wellicht tot advisering voor de duur van een jaar gekomen zou zijn en dat hij heeft vermeld dat na het einde van het strafproces er een nieuwe afweging met betrekking tot de risicotaxatie gemaakt dient te worden. Het feit dat de kliniek en de mederapporteur tot een andere afweging gekomen zijn alsmede het feit dat klager het niet eens is met het advies is onvoldoende onderbouwing voor het oordeel dat het advies onjuist is of op onjuiste wijze tot stand gekomen is. Het college kan en mag slechts toetsen of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en is onderbouwd. Het voorgaande brengt met zich dat de rapportage van verweerder in overeenstemming is met de hiervoor genoemde eisen. Verweerder heeft derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

De maatregel

Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de klacht deels gegrond is. Het college meent dat het opleggen van een maatregel in dit geval echter niet gerechtvaardigd is. Gebleken is immers dat verweerder er volstrekt te goeder trouw vanuit gegaan is dat klager dan wel zijn gemachtigde volledige inzage in het digitale TBS-dossier hadden, zodat hij om die reden kon volstaan met een verwijzing daarnaar. Voorts is gebleken dat verweerder in de rapportage, daar waar expliciet naar informatie verwezen werd, hij die specifieke bron heeft opgenomen. In deze omstandigheden is een maatregel, ondanks de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid, niet aan de orde.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht deels gegrond echter zonder oplegging van een maatregel;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, dr. R.J. Takens en W.C.B. Hoenink als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2017 in aanwezigheid van de secretaris.