ECLI:NL:TGZREIN:2017:64 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16188
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2017:64 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-06-2017 |
Datum publicatie: | 28-06-2017 |
Zaaknummer(s): | 16188 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verzekeringsarts ongegrond. Rechtstreeks raadplegen huisarts niet altijd noodzakelijk. Onderzoek overeenkomstig de geldende professionele normen. |
Uitspraak: 28 juni 2017
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 augustus 2016 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
verzekeringsarts
werkzaam te [D]
verweerder
gemachtigde mr. A.G. Jansen te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de pleitnotitie, overgelegd door de gemachtigde van verweerder.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.
De klacht is ter openbare zitting van 16 juni 2017 behandeld. Klager was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Op 27 januari 2016 heeft verweerder, op verzoek van een arbeidsdeskundige, een verzekeringsgeneeskundig onderzoek bij klager verricht. Het doel hiervan was het onderzoeken of klager met de door de bedrijfsarts aangegeven beperkingen in staat te achten was om het aangeboden werk te verrichten.
Verweerder heeft hiertoe de volgende onderzoeksactiviteiten verricht:
- het bestuderen van dossiergegevens;
- het bestuderen van ingekomen informatie;
- overleg met de betrokken bedrijfsarts;
- het afnemen van de anamnese;
- het uitvragen van het dagverhaal;
- het opvragen van informatie bij de huisarts.
Door verweerder is op 27 en 28 januari 2016 getracht contact op te nemen met de huisarts van klager. De assistente van de huisarts liet verweerder echter weten dat de huisarts wegens persoonlijke omstandigheden niet bereikbaar was. Zij kon niet aangeven op welke termijn de huisarts weer bereikbaar zou zijn.
In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 28 januari 2016 heeft verweerder klager “per datum heden belastbaar cf. FML” geacht.
Klager werd na een hernieuwd deskundigenoordeel vanaf 23 november 2015 volledig arbeidsongeschikt geacht.
3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht behelst de volgende twee klachtonderdelen:
1. verweerder heeft een onjuist rapport afgegeven;
2. verweerder heeft een te summier onderzoek gedaan.
Ter onderbouwing van zijn klacht verwijst klager naar het medisch onderzoeksverslag van 28 januari 2016 waarin is vermeld dat informatie is ingewonnen bij de huisarts, terwijl in de verzekeringsgeneeskundige rapportage van diezelfde datum is vermeld dat werd geprobeerd informatie in te winnen bij de huisarts, maar dat de huisarts vanwege omstandigheden helaas niet bereikbaar was.
De uitkomst van het deskundigenonderzoek luidde dat klager vanaf 28 januari 2016 belastbaar zou zijn conform FML. Uit het medisch dossier van klager bij de huisarts blijkt echter dat klager op grond van het triageproces, uitgevoerd door [E], een GAF-score heeft van 41-50. Als daadwerkelijk informatie was ingewonnen bij de huisarts dan zou het deskundigenoordeel van verweerder anders hebben geluid.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt dat hij, naast de voornoemde en vaststaande onderzoeksactiviteiten, ook meerdere keren heeft getracht contact op te nemen met de huisarts. Op grond van de mededelingen van de assistente van de huisarts schatte verweerder in dat de afwezigheid van de huisarts langdurig zou zijn en de oorzaak hiervan ernstig. Gelet op het vereiste van tijdigheid, voor verweerder geldt een periode van veertien dagen voor het uitbrengen van zijn deskundigenoordeel, heeft verweerder niet nogmaals getracht contact op te nemen met de huisarts en heeft hij zijn rapport uitgebracht.
Verweerder heeft zijn beoordeling gebaseerd op zijn eigen bevindingen en zijn gesprek met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft in een eerder stadium wel contact gehad met de huisarts.
Verweerder concludeert dat hij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek objectief, zorgvuldig en conform de voor zijn beroepsgroep toepasselijke professionele standaard, protocollen, normen en waarden heeft uitgevoerd en gerapporteerd. Daarbij heeft hij de ontvangen medische informatie zorgvuldig bestudeerd en gewogen en daarvan in zijn rapportage melding gemaakt. Volgens verweerder heeft hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Verweerder betreurt dat klager zijn handelen kennelijk negatief heeft ervaren.
5. De overwegingen van het college
Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
Bij zijn beroepsuitoefening diende verweerder de richtlijn “Onderzoeksmethoden standaard” (oktober 2000) en het “Rapportageprotocol verzekeringsgeneeskunde” (maart 1999), opgesteld door het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen, in acht te nemen.
De “Onderzoeksmethoden standaard” bepaalt – voor zover relevant – het volgende.
“3.2. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
3.2.1. Oriëntatie
(…)
Uitvoering
· Gegevens kunnen worden aangeleverd via: aanvraagformulier met toelichting, vragenlijst(en), dossiergegevens, telefoonbericht, brieven of rapportages van anderen (bijvoorbeeld arbeidsdeskundige, bedrijfsarts, huisartsen en overige reeds aanwezige relevante gegevens).
(…)
3.2.3 Medisch onderzoek door de verzekeringsarts
Doel
Medisch onderzoek door de verzekeringsarts heeft tot doel:
· om aanvullend op de mededelingen van de cliënt een beeld te vormen over de mogelijkheden tot functioneren;
· de mededelingen van de cliënt te toetsen op plausibiliteit en consistentie.
Inhoud
Het medisch onderzoek omvat de volgende elementen:
III. Observaties
IV. Gerichte anamnese
V. Lichamelijk onderzoek”
Het “Rapportageprotocol verzekeringsgeneeskunde”, bepaalt – voor zover relevant – het volgende.
“2 Rapportageprotocol
(…)
Onderzoeksactiviteiten:
De verzekeringsarts beschrijft de onderzoeksactiviteiten. Dit kunnen zijn:
· bestudering dossiergegevens;
· contacten (telefonisch/spreekuur) met de cliënt, d.d.;
· beoordelingsgesprek, lichamelijk onderzoek, huisbezoek of bedrijfsbezoek, d.d.;
· overleg met of informatie van betrokken derden: werkgever, bedrijfsarts, behandelaar, arbeidsdeskundige, etc. d.d.;
· deelonderzoek door derden – medische expertise of ander onderzoek, d.d.”
Het afgeven van een onjuist rapport (klachtonderdeel 1)
Het college stelt vast dat het eerste klachtonderdeel betrekking heeft op het feit dat verweerder geen rechtstreeks contact heeft gehad met de huisarts van klager in het kader van zijn deskundigenoordeel. Dat is naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten.
Het rechtstreeks raadplegen van de huisarts is, overeenkomstig de voor verweerder geldende beroepsnormen, immers niet steeds noodzakelijk. Het college verwijst hierbij naar bovengenoemde bepalingen van de “Onderzoeksmethoden standaard” en het “Rapportageprotocol verzekeringsgeneeskunde” waaruit – kort gezegd – volgt dat de opsomming van de onderzoeksactiviteiten (Rapportageprotocol) en oriëntatie (Onderzoeksmethoden standaard) geen cumulatief karakter heeft maar keuzemogelijkheden biedt, dit ter professionele beoordeling van een verzekeringsgeneeskundige.
Het college stelt vast dat verweerder zijn beoordeling heeft gebaseerd op zijn gesprek met klager, dat circa 30 tot 40 minuten heeft geduurd, zijn eigen bevindingen (gebaseerd op het bestuderen van dossiergegevens en het afnemen van de anamnese) én overleg met de bedrijfsarts. Daarbij staat vast, en zulks is ook verwoord in het medisch onderzoeksverslag en de verzekeringsgeneeskundige rapportage, dat de bedrijfsarts wél contact heeft gehad met de huisarts en dat verweerder zich bij zijn beoordeling van die informatie heeft vergewist.
Die handelwijze is in overeenstemming met het bepaalde in het Rapportageprotocol en de Onderzoeksmethoden standaard. Verweerder is daarmee derhalve naar het oordeel van het college gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.
De omstandigheid dat verweerder vanwege de vereiste tijdigheid heeft besloten niet meer zelf met de huisarts te spreken, is dan ook niet relevant. Het college betrekt daar overigens nog bij dat verweerder wel degelijk gepoogd heeft om met de huisarts contact op te nemen, vooral ter geruststelling van klager, maar dat dit door omstandigheden aan de zijde van de huisarts niet gelukt is. Gelet op de deskundigheid van een verzekeringsarts en de voor hem geldende professionele normen was verweerder, nu ook niet is gebleken dat er signalen waren die verweerder noopten tot het hebben van rechtstreeks contact met de huisarts, hier immers niet toe gehouden. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.
Het doen van te summier onderzoek (klachtonderdeel 2)
Het tweede klachtonderdeel houdt in dat te summier onderzoek is gedaan. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder heeft naar het oordeel van het college een uitvoerig onderzoek verricht overeenkomstig de voor hem geldende professionele normen. Verweerder heeft zijn bevindingen gebaseerd op basis van zijn eigen onderzoek en recente informatie van de bedrijfsarts. Voorts heeft verweerder zijn bevindingen inzichtelijk beschreven en is hij tot een weging van die bevindingen gekomen. Daarmee is verweerder bij het beroepsmatig handelen gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
Nu beide klachtonderdelen ongegrond zijn zal het college de klacht afwijzen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als voorzitter, mr.dr. P.P.M van Reijsen als lid-jurist, E. Cranendonk, E.H. The-van Leeuwen en M. van Heugten-Hoogendoorn als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017 in aanwezigheid van de secretaris.