ECLI:NL:TGZREIN:2017:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16164

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:62
Datum uitspraak: 23-06-2017
Datum publicatie: 23-06-2017
Zaaknummer(s): 16164
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Huisarts. Klacht: niet adequaat gereageerd op plotselinge bloeding urineweg of buik echtgenoot van klaagster (a) en na ziekenhuisopname geen contact opgenomen (b). College: na urineonderzoek urineweginfectie vastgesteld, patiënt was verder niet ziek en patiënt gebruikte antistollingsmedicatie. Verweerder mocht uitgaan van urineweginfectie en behoefde patiënt niet in te sturen naar ziekenhuis. (a) ongegrond. Niet staat vast dat verweerder wist dat patiënt uit het ziekenhuis was. Geen bezoek brengen i.c. niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. (b) ook o ngegrond.

Uitspraak: 23 juni 2017

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 augustus 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [B]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 31 oktober 2016

- de brief d.d. 18 november 2016 met bijlagen, ontvangen van klaagster

- de brief d.d. 28 november 2016, ontvangen van verweerder

- de medische gegevens, ontvangen van klaagster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

De klacht is ter openbare zitting van 7 juni 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig.

Ter zitting is de heer [D], zoon van klaagster, als getuige gehoord.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder heeft een solopraktijk.

Op zondag 22 november 2015 had de echtgenoot van klaagster (hierna: patiënt) ’s middags bij het urineren bloedverlies. Hij had verder geen klachten.

Op maandag 23 november 2015 is patiënt naar verweerder gegaan. Patiënt had urine meegenomen. Deze is onderzocht.

In het medisch dossier van patiënt heeft verweerder het volgende genoteerd:

“S Weer UWI.

E Cystitis/urineweginfectie

P R/30 st amoxi/clav tabl 500/125 mg (3.1T)” .

Op woensdag 25 november 2015 heeft patiënt aan de assistente van verweerder verzocht contact op te nemen. Verweerder heeft daarop om 15.30 uur teruggebeld. Verweerder heeft patiënt gerustgesteld en afgesproken dat patiënt vrijdag voor 12.00 uur terug zou bellen als hij dan nog klachten had. In het dossier heeft verweerder genoteerd:

“S Tel; veel bloed bij de urine.

P Exp, pm tarivid.” .

Donderdag 26 november 2015 kwamen er bloedstolsels mee met de urine. Klaagster en patiënt hebben daarop gebeld met het ziekenhuis, afdeling hartfalen. Daar werd aangegeven dat patiënt contact op moest nemen met de huisarts. Donderdagmiddag belde patiënt naar de praktijk van verweerder, maar was de praktijk gesloten. Patiënt en klaagster hebben daarop de waarneemster gebeld. Zij is gekomen. In het medisch dossier heeft de waarneemster (letterlijk) genoteerd:

“S sinds zondag veel bloed plassen, stolsels. Plassen gaat sinds vanacht moeizaam, hee kleine beetjes, gevoel alsof blaas niet leeg komt. Voelt zich ook wat duizelig en kouwelijk, gebeld met poli hartfalen en die adviseerden contact huisarts. Niet ziek if benauwd, geen pob.

O alert, niet grauw. Temp 36,5 RR 100/60 (bekend met lage tensie volgens pat) pols irr cor/pulm gb urine helder rood, blaasdemping in buik, na catheterisatie afvloed 100 cc urine.

E urine retentie, hematurie bij OAS en hartfalen.

P CAD ingebracht, morgenochtend cito lab aangevraagd, morgen contact eigen huisarts R/1 st urinezak beenbandje (1. AB)”.

Die avond zochten het bloed en de stolsels zich een weg naar buiten zonder de katheter. Klaagster heeft de huisartsenpost gebeld. Er is iemand van de huisartsenpost naar patiënt gekomen. Diegene heeft patiënt ingestuurd naar het ziekenhuis. Patiënt is opgenomen op de afdeling urologie.

Op dinsdag 1 december 2015 is er een CT-scan gemaakt, waarbij in de onderbuik van patiënt een aneurysma met een slechte binnenwand werd aangetroffen. In afwachting van de operatie, mocht patiënt naar huis daar hij verder geen klachten meer had.

Op 3 december 2015 is in het medisch dossier van patiënt het volgende genoteerd:

“S Tel: Gisteren uit ziekenhuis gekomen, wordt maandag geopereerd, is erg onrustig en slaapt niet. Wil graag medicatie.

E Angstig/nerveus/gespannen gevoel

P R/7 st oxazepam tabl 10mg (1.1T)

R/7 st temazepam caps 10mg (1.1T)” .

Op 6 december 2015 is patiënt opgenomen op de afdeling chirurgie en op 7 december 2015 is patiënt geopereerd. Op 9 december 2015 is patiënt uit het ziekenhuis ontslagen.

Op 13 december 2015 hebben patiënt en klaagster besloten naar een andere huisarts te gaan.

Op 15 december 2015 is in het medisch dossier van patiënt genoteerd:

“S Stapt over naar Dr (…).

E Administratieve verrichting”.

Op 15 december 2015 ging het ineens slechter met patiënt. De nieuwe huisarts heeft patiënt met spoed laten opnemen in het ziekenhuis. Na observatie en onderzoek bleek dat er geen hulp meer kon worden geboden.

Op 16 december 2015 is patiënt overleden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

  1. niet adequaat heeft gereageerd op de plotselinge bloeding van de urineweg dan wel buik van de echtgenoot van klaagster in de eerste ziektedagen;
  2. na de eerste ziekenhuisopname geen enkel contact heeft gezocht met klaagster of haar echtgenoot.

Ter onderbouwing heeft klaagster nog het volgende aangevoerd.

Patiënt is op 23 november 2015 zelf op zijn scootmobiel naar verweerder gereden. Hij was amper ziek. Verweerder heeft hem ontvangen en gesproken over blaasontsteking en retentie. Hij heeft van verweerder antibiotica gekregen, maar dat stopt een bloeding niet.

In het ziekenhuis zeiden ze dat het niet mogelijk was om een CT-scan of een echo te maken, maar dat er eerst moest worden gespoeld. Dat heeft drie dagen en nachten geduurd. Verweerder had patiënt meteen naar het ziekenhuis moeten sturen en niet eerst vier dagen moeten wachten. In totaal zijn er zo zeven dagen verloren.

Verweerder had kunnen weten dat patiënt tussen de ziekenhuisopnames weer thuis was, want klaagster heeft nog gebeld naar de praktijk voor medicatie omdat patiënt onrustig was.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat hij adequaat heeft gehandeld.

Ad klachtonderdeel a.

Toen patiënt op 23 november 2015 bij verweerder kwam, was er sprake van een blaasontsteking. Verweerder heeft dit vastgesteld na onderzoek van de door patiënt meegebrachte urine. In de urine was bloed zichtbaar. Patiënt was verder niet ziek.

Verweerder heeft er rekening mee gehouden dat patiënt hartpatiënt was en bloedverdunners gebruikte. Als mensen bloedverdunners gebruiken, kan dit meer bloedverlies veroorzaken. Dit is echter niet direct reden om nader onderzoek te doen. Verweerder ging ervan uit dat er geen bloedverlies meer zou zijn als de urineweginfectie onder controle was. Naar de mening van verweerder hoefde hij patiënt niet in te sturen naar het ziekenhuis, aangezien het aan de huisarts is om een urineweginfectie te behandelen. Op woensdag is er telefonisch contact geweest met patiënt. Verweerder heeft nagevraagd of er sprake was van stolsels en of patiënt ziek was. Dat was beide niet het geval. Verweerder heeft afgesproken nog af te wachten of de kuur zou aanslaan. Ook de waarneemster heeft patiënt op donderdag 26 november 2015 niet ingestuurd naar het ziekenhuis.

Ad klachtonderdeel b.

Verweerder was er niet van op de hoogte dat patiënt op 2 december 2015 thuis is gekomen in afwachting van de operatie. Hij heeft geen bericht ontvangen uit het ziekenhuis. De tweede ontslagbrief is waarschijnlijk naar de opvolgend huisarts gestuurd.

Als klaagster op 3 december 2015 naar de praktijk heeft gebeld, heeft ze de assistente van verweerder aan de telefoon gehad. Verweerder heeft echter niet vernomen dat patiënt uit het ziekenhuis was gekomen. Als verweerder geweten had dat patiënt thuis was, was hij wel langs gegaan.

Ten overvloede heeft verweerder opgemerkt dat er geen verband is tussen de blaasbloeding en het aneurysma. De blaasbloeding is gespoeld in het ziekenhuis en gestopt.

5. De overwegingen van het college

Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt het college als volgt .

Uit het medisch dossier van patiënt kan het college niet opmaken met welke klachten patiënt zich bij verweerder heeft gepresenteerd, wat verweerder bij patiënt heeft uitgevraagd, wat de differentiaaldiagnose van verweerder was en wat verweerder vervolgens precies heeft onderzocht en gedaan. De aantekeningen van verweerder van 23 en 25 november 2015 zijn daarvoor te summier.

Nu klaagster en verweerder op de volgende punten niet van mening verschillen, zal het college deze desondanks als vaststaand aannemen.

Vast staat dat patiënt met urine naar verweerder is gegaan, dat er bloed in de urine zat, dat de urine is onderzocht, dat uit dit onderzoek is gebleken dat er sprake was van een urineweginfectie, dat patiënt bij verweerder in de spreekkamer is geweest en dat patiënt naast het bloedverlies niet ziek was.

Gezien het feit dat er na urineonderzoek een urineweginfectie is vastgesteld, patiënt verder niet ziek was en patiënt antistollingsmedicatie gebruikte, mocht verweerder uitgaan van een urineweginfectie. Zowel op 23 november 2015 als op 25 november 2015 behoefde verweerder patiënt hiervoor niet in te sturen naar het ziekenhuis.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b. overweegt het college als volgt .

In de periode waar dit klachtonderdeel op ziet, was patiënt nog ingeschreven bij de praktijk van verweerder. Hoewel klaagster op 3 december 2015 telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk van verweerder, is niet komen vast te staan dat verweerder ervan op de hoogte was (gebracht) dat patiënt thuis was uit het ziekenhuis. Wat daarvan ook zij, ook indien verweerder geen huisbezoek had gebracht in de periode tussen de ziekenhuisopnames zou er echter geen sprake zijn geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Alhoewel het in het geval verweerder wel op de hoogte was, beter was geweest als verweerder wel een huisbezoek aan patiënt zou hebben gebracht, bestond daartoe in dit geval geen verplichting. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

Gezien het voorgaande is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als voorzitter, H.J. Weltevrede en

J.D.M. Schelfhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017 in aanwezigheid van de secretaris.