ECLI:NL:TGZREIN:2017:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1684

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:19
Datum uitspraak: 01-02-2017
Datum publicatie: 01-02-2017
Zaaknummer(s): 1684
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt huisarts het geven van onjuiste en teveel of in ieder geval zeer vertrouwelijke informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming. De huisarts wist dat informatie in een gerechtelijk procedure gebruikt zou gaan worden. Verweerster had bewoordingen zeer zorgvuldig moeten kiezen en zich onthouden van waardeoordelen over klaagster alsmede het doen van suggesties. Daarvan is in casu geen sprake geweest. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 1 februari 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 mei 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [B]

verweerster

gemachtigde mr. P.A. de Zeeuw te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvulling daarop

-          het verweerschrift en de aanvulling daarop

-          de brief d.d. 11 augustus 2016 van klaagster

-          de brief d.d. 7 september 2016 van de gemachtigde van verweerster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 7 december 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door mr. M.J. Bos, waarnemend voor mr. P.A. de Zeeuw.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is patiënte geweest van verweerster. Door de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de Raad) is er een conceptrapportage, gedateerd 4 mei 2016, uitgebracht over de zoon van klaagster. In die rapportage is op pagina 9 vermeld:

“Bron: gesprek met mw. [verweerster], huisarts bij [ naam praktijk] [Klaagster] is ongeveer een jaar of twee cliënt geweest bij de huisartsenpraktijk. Zij kwam over van een andere huisarts, en toen was er al sprake van veel zorgen rondom de situatie van [klaagster] en haar zoontje (…).. Moeder spreekt over klachten die moeilijk te duiden zijn. Zo geeft zij aan dat zij last heeft van idiopathische hyposomnie en dat ze hiervoor onderzocht wordt in [D]. De huisarts heeft contact gehad met de betreffende behandelaar van moeder, maar hieruit blijkt dat er geen diagnose is. De huisarts heeft sterk het vermoeden dat de klachten van moeder niet wijzen op een lichamelijke oorzaak maar juist op een psychiatrische oorzaak. Op het moment dat moeder hiermee wordt geconfronteerd, gaat moeder de strijd aan en dat is ook de reden dat moeder ongeveer 4 weken geleden overgestapt is naar een andere huisarts. Moeder gaf aan dat de behandelrelatie dusdanig beschadigd was dat zij een andere huisarts wilde. Omdat moeder niet openstaat voor eventuele psychische hulpverlening kan er ook op dit gebied geen diagnose worden gesteld. In de twee jaar dat moeder cliënt is geweest bij praktijk [naam praktijk]  heeft zij verschillende leugens en tegenstrijdigheden vertelt. Tevens is het bekend dat zij [haar zoon] belastte met informatie die niet geschikt was voor zijn leeftijd en dat zij hem dwong om dingen te zeggen die niet waar bleken te zijn. Hierdoor trachtte moeder zichzelf in een goed daglicht te plaatsen en vader in een negatief daglicht. Om die reden lijkt het niet verstandig om onbegeleid contact te laten plaatsvinden tussen [de zoon] en zijn moeder.”

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij onzorgvuldig en in strijd met diverse gedragsregels gehandeld heeft. Ter zitting van het college is met klaagster besproken wat nu precies de strekking van haar klacht is. Klaagster heeft daarop expliciet naar voren gebracht dat haar klacht uitsluitend betrekking heeft op het geven van onjuiste en teveel of in ieder geval zeer vertrouwelijke informatie door verweerster aan de Raad.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster merkt als eerste op dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu het haar door toedoen van klaagster onmogelijk gemaakt wordt naar behoren verweer te voeren. Immers heeft klaagster haar niet in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het medisch dossier alsmede van geluidsopnames waar klaagster naar eigen zeggen over beschikt. Waar het een klacht over de aan de Raad verstrekte informatie betreft merkt verweerster op dat zij onjuist is voorgelicht door een medewerker van de Raad. Indien zij juist voorgelicht zou zijn had zij de informatie niet op deze wijze verstrekt. Verweerster merkt op van het gebeurde geleerd te hebben en in de toekomst zeker anders te zullen handelen.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat het de klacht zal moeten beoordelen zonder de beschikking te hebben over het medisch dossier van klaagster, nu klaagster nagelaten heeft dit dossier aan verweerster en het college over te leggen. Anders dan verweerster meent, leidt dit niet tot een niet-ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht, maar heeft dit nalaten wel gevolgen voor de inhoudelijke beoordeling daarvan. Daar waar een inhoudelijke beoordeling door het college bij gebreke van een feitelijke grondslag niet mogelijk is, dient zulks voor rekening en risico van klaagster te komen.

Alhoewel het verweer op dit punt niet geheel duidelijk is, is ter zitting  komen vast te staan dat klaagster aan verweerster toestemming had gegeven tot het verstrekken van informatie aan de Raad. De vraag die dan aan het college ter beantwoording voorligt is of de informatie die verweerster heeft verstrekt, zoals klaagster stelt, onjuistheden en/of teveel informatie bevat. Voor zover de klacht ziet op het verstrekken van onjuiste informatie kan die klacht bij gebreke van een feitelijke grondslag niet gegrond verklaard worden. Gebleken noch gesteld is dat klaagster bij het geven van voornoemde toestemming aan verweerster, die toestemming heeft beperkt tot bepaalde informatie. Verweerster mocht er dan ook op vertrouwen dat zij de onderhavige informatie kon geven. Dit onderdeel van de klacht faalt derhalve eveneens.

Het vorenstaande laat echter onverlet dat verweerster bij het afgeven van haar verklaring aan de Raad wist of had dienen te weten dat deze in een gerechtelijke procedure gebruikt zou gaan worden. In een dergelijke situatie mocht van verweerster verwacht worden dat zij haar bewoordingen zeer zorgvuldig zou kiezen en in ieder geval zich zou onthouden van waardeoordelen klaagster betreffende alsmede het doen van suggesties. Daarvan is in casu geen sprake geweest.

Op grond van het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat de klacht deels gegrond is. Het college is van oordeel dat kan worden volstaan met een waarschuwing. Daarbij overweegt het college dat een waarschuwing slechts de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt, zonder hierop het stempel van laakbaarheid te drukken.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht deels gegrond

-          waarschuwt verweerster

-          wijst  de klacht voor het overige  af.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. A.H.M.J.F. Piëtte als lid-jurist,

A. de Jong, J.L.M. van Helmond en J.D.M. Schelfhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.H.S.M. van Balen als secretaris en in het openbaar uitgesproken

op 1 februari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.