ECLI:NL:TGZREIN:2017:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16111

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:17
Datum uitspraak: 25-01-2017
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 16111
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de bedrijfsarts dat zij 1) hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de reden van bezoek aan haar, ook als andere bedrijfsarts, 2) het FML-onderzoek heeft “afgeraffeld” en onzorgvuldig conclusies heeft getrokken zonder recente medische informatie en 3) op onzorgvuldige wijze met klagers inzagerecht is omgegaan. Geen verplichting klager vooraf volledig in te lichten over doel gesprek. Een bedrijfsarts kan op eigen oordeel varen bij vaststellen beperkingen. In casu niet gebleken van noodzaak medische informatie op te vragen. Aan klager is niet binnen redelijke termijn inzage gegeven in dossier. Deels gegrond. Waarschuwing.  

Uitspraak: 25 januari 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 juni 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. C.W.M. Verberne te Eindhoven

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift;

-          de pleitnotities overgelegd door klager en de gemachtigde van verweerster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 30 november 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, klager met zijn echtgenote mevrouw [E] en verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager was vanaf 27 mei 2015 volledig arbeidsongeschikt. De werkgever van klager heeft de verzuimbegeleiding in handen gegeven van een Arbodienst. Verweerster is als bedrijfsarts werkzaam voor deze Arbodienst. Bij brief van 13 mei 2016 is klager door de Arbodienst uitgenodigd voor een bezoek aan verweerster, op 19 mei 2016. In de brief werd als reden voor het bezoek vermeld: “(…) In het kader van die verzuimbegeleiding moet regelmatig worden nagegaan of er mogelijkheden zijn om te re-integreren in het arbeidsproces. In dat kader wordt u uitgenodigd voor een bezoek aan de bedrijfsarts (…)”   Verweerster heeft klager op deze datum voor de eerste maal gezien – daarvóór werd klager door een andere bedrijfsarts binnen de Arbodienst begeleid met wie hij diverse contacten had – en op basis van haar bevindingen een zogeheten FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) opgesteld. Over dit gesprek is in het dossier van klager het volgende genoteerd (inclusief spelfouten):

“19-05-2016 door [verweerster]

WN is hier samen met zijn echtgenote

Spreekuur is gepland in het kader van eerstejaars evaluatie

Beperkingen zijn opgemaakt en vast gelegd in FML.

Aangegeven is aan WN  dat FML gebruikt wordt door de AD-onderzoek naar spoor 1 en spoor 2.

De beperkingen liggen mn op het gebied van persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. Dit gaat beter. WN probeert nu dagelijks een ritme te krijgen met sporten (hardlopen) en activiteiten zoals vakliteratuur bijhouden.

1x per maand heeft hij migraine aanvallen en dan wordt lezen en zien moeilijk. Gelukkig verbeterd  dat snel.

WN geeft aan dat mediationgesprek gestart is op 3 mei en dat een vervolgafspraak staat op 25 mei.

Belangrijk is dat in mediaton traject afspraken worden gemaakt ten aanzien van reintegratie en reintegratieplan.”

Tijdens dit gesprek heeft klager om inzage in zijn dossier gevraagd en niet gekregen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster:

 1)        dat zij hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de reden van het bezoek aan haar

             van 19 mei 2016 en de inschakeling van een andere bedrijfsarts;

 2)        dat het FML-onderzoek werd “afgeraffeld”, veel relevante vragen niet werden gesteld

             en dat de conclusies die zij in de FML heeft getrokken op onzorgvuldige wijze, zonder

             enige recente medische informatie, tot stand zijn gekomen. Klager ontving ook pas ná

             het opstellen van de FML een medische machtiging voor het opvragen van medische

             informatie;

3)         dat zij op onzorgvuldige wijze met klagers inzagerecht is omgegaan, omdat zij ten

             onrechte aangaf eerst toestemming van haar functionele baas nodig te hebben om

             klager inzage in zijn dossier te geven. Klager heeft pas maanden later enkele kopieën

             van een deel van zijn dossier ontvangen, eerdere inzage werd hem niet toegestaan.

4. Het standpunt van verweerster

1) Verweerster is van mening dat er geenszins onduidelijkheid over de inhoud van het gesprek van 19 mei 2016 kan hebben bestaan. Het doel van het gesprek was duidelijk en op voorhand telefonisch aan de echtgenote van klager uitgelegd. Tijdens het spreekuurcontact heeft zij het doel nogmaals herhaald.

2) Een FML is een door UWV opgestelde standaard vragenlijst, die de bedrijfsarts in staat moet stellen te opereren in de transitie van medische informatie naar informatie over functionele beperkingen van een werknemer. De door verweerster opgestelde FML is gebaseerd op de standaardversie van UWV en in dit geval gebruikt voor het kunnen maken van een eerstejaarsevaluatie. Verweerster stelt een FML vast op basis van alles wat zij tijdens het gesprek met de betrokkene waarneemt en de informatie die zij heeft uit het dossier. Indien en voor zover nodig vraagt zij medische gegevens van betrokkene op. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. In het geval van klager heeft verweerster geoordeeld dat het opvragen van nadere medische informatie niet noodzakelijk was. 

Voor wat betreft het door klager na het gesprek met verweerster ontvangen van een medische machtiging, stelt klager het volgende. De casemanager houdt zich procesmatig met dossiervoering bezig. Deze stuurt dan ook vanuit de Arbodienst medische machtigingen. De machtiging waar klager hier aan refereert betrof een herinnering. Er was al op 4 mei 2016 een machtiging aan klager toegezonden. Overigens is het aan verweerster om te bezien en te beslissen of er voldoende informatie was om een FML te kunnen opstellen. Verweerster heeft in de onderhavige zaak geoordeeld dat het opvragen van nadere informatie niet nodig was, omdat de voorhanden zijnde informatie voldoende was.

Verweerster is voorts van oordeel dat zij alleszins zorgvuldig heeft gehandeld en dat zij de FML op zorgvuldige wijze heeft opgesteld.

3) Verweerster ontkent de door klager geschetste gang van zaken. In reactie op het verzoek van klager heeft verweerster geantwoord dat klager zijn verzoek schriftelijk, gericht aan de directeur van de Arbodienst, kon indienen. In het onderhavige geval was directe inzage in dan wel afgifte van het medisch dossier niet mogelijk. Er stonden immers mogelijk nog persoonlijke werkaantekeningen van verweerster dan wel van haar collega’s in. Persoonlijke werkaantekeningen zijn geen onderdeel van het medisch dossier.

Verweerster is van mening dat haar op geen enkel klachtonderdeel een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel 1)

Vast staat dat de lezingen omtrent de reden van de uitnodiging aan klager voor een gesprek met verweerster op 19 mei 2016 lijnrecht tegenover elkaar staan. Wat daar verder ook van moge zijn, duidelijk is dat er sprake was van een verzuimbegeleiding door de Arbodienst en dat klager schriftelijk was uitgenodigd voor een gesprek met verweerster. Een verplichting van de Arbodienst om klager vooraf, voor zover in de onderhavige zaak al niet gebeurd, volledig over het doel van een gesprek in te lichten is er niet. Daar komt bij dat de verantwoordelijkheid voor het oproepen van een werknemer en de inhoud van de oproepbrieven aan een werknemer bij de Arbodienst ligt, zodat verweerster daarvan geen verwijt gemaakt kan worden. Dit heeft overigens evenzeer te gelden voor de inzet van verweerster op 19 mei 2016. Dit klachtonderdeel kan niet slagen.

Ad klachtonderdeel 2)

Het college begrijpt uit de gegeven toelichting dat de FML is opgemaakt in verband met de eerstejaarsevaluatie, derhalve om te bezien waar er nog beperkingen waren en welke mogelijkheden er waren om te komen tot re-integratie. Verweerster stelt dat zij op basis van haar waarneming tijdens het gesprek, de vragen die zij aan klager gesteld heeft alsmede op basis van de voorhanden zijnde medische informatie tot haar beoordeling gekomen is .

Daarbij geldt dat er in beginsel voor de bedrijfsarts geen verplichting bestaat om behandelaars, zoals in casu klagers psycholoog, te raadplegen. Een bedrijfsarts kan op zijn eigen oordeel varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. Dat kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn, maar van die omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Het college zal daarom ook de stellingen over de medische machtiging buiten beschouwing laten. Het was de taak van verweerster als bedrijfsarts om een oordeel te geven over de mate waarin klager, uitgaande van zijn beperkingen en gelet op de gegeven arbeidsomstandigheden, in staat was zijn eigen werk te verrichten.

Klager heeft in algemene bewoordingen zijn ongenoegen over de FML geventileerd maar heeft nagelaten om aan te geven op welke punten de FML naar zijn mening onjuist is dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dit had echter wel op zijn weg gelegen. Het enkele feit dat hij het mogelijk op sommige onderdelen niet eens is met de FML maakt nog niet dat er sprake zou zijn van onzorgvuldig handelen van de zijde van verweerster. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verweerster op juiste gronden tot de conclusie gekomen is dat klager de in de FML weergegeven beperkingen had.

Dit klachtonderdeel slaagt evenmin.

Ad klachtonderdeel 3)

Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van het college gegrond. Het college stelt voorop dat klagers stelling dat hij pas na een aantal maanden, te weten in augustus 2016, (een deel van) zijn dossier in kopie heeft ontvangen door verweerster niet is weersproken. Op grond van het bepaalde in artikel 7:456 van het Burgerlijk Wetboek dient de hulpverlener desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van het medisch dossier aan de patiënt te verstrekken. Verweerster had er derhalve persoonlijk op moeten toezien dat klager binnen een redelijke termijn inzage in zijn dossier had verkregen en had hem niet mogen verwijzen naar de directeur van de Arbodienst. Het feit dat er mogelijk persoonlijke aantekeningen in het dossier voorhanden waren en deze aantekeningen, zoals verweerster terecht stelt, niet tot het dossier behoren kan aan het voorgaande niet afdoen. Immers had verweerster kunnen zorgen voor het schonen van het dossier. Bovendien is aan klager niet binnen een redelijke termijn inzage in het dossier gegeven en daarvan treft verweerster persoonlijk een tuchtrechtelijk verwijt. 

Alles overziende is het college van oordeel dat de maatregel van een waarschuwing passend is.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht deels gegrond, zoals hiervoor overwogen;

-          legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-          wijst de klacht voor het overige af;

-          bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften “Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde” en “Medisch Contact” .

Aldus beslist door mr. M.J. van Laarhoven als voorzitter, mr. C.D.M. Lamers als lid-jurist,

E. Cranendonk, R.P. van Straaten en M. van Heugten-Hoogendoorn als

leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.