ECLI:NL:TGZREIN:2017:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1689

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:16
Datum uitspraak: 25-01-2017
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 1689
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt de bedrijfsarts neuroloog onder meer dat zij een niet volledig ingevulde en niet correcte probleemanalyse heeft ingevuld en dat de probleemanalyse niet tijdig is opgesteld.  Handelen van de bedrijfsarts verdient niet de schoonheidsprijs, maar de procesmatige gang van zaken is haar voor een groot deel niet persoonlijk aan te rekenen en voor het overige van te licht gewicht voor een tuchtrechtelijke veroordeling.

Uitspraak: 25 januari 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 mei 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. S.J. Berkhoff-Muntinga te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift en een aanvulling daarop;

-          aanvullende informatie, op 4 november 2016 ontvangen van klaagster;

-          de pleitnotitie, overgelegd door de gemachtigde van verweerster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 30 november 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster heeft zich op 14 oktober 2015 ziek gemeld voor haar werk. De werkgever van klaagster is aangesloten bij een arbodienst die de verzuimbegeleiding uitbesteedde aan [E] waar verweerster als bedrijfsarts werkzaam is. Verweerster heeft klaagster voor het eerst op het spreekuur gezien op 21 december 2015 en daarna nog een aantal malen. In maart 2016 heeft klaagster een probleemanalyse ontvangen, gedateerd 22 maart 2016, met daaronder de naam van verweerster. Klaagster heeft over deze probleemanalyse op 30 en 31 maart 2016 e-mails aan verweerster gestuurd. Op 1 april 2016 heeft verweerster een nieuwe probleemanalyse ingevuld, waarbij een aantal rubrieken anders is ingevuld dan in de probleemanalyse die dateert van 22 maart 2016. Ook is, anders dan in de probleemanalyse van 22 maart 2016, in de probleemanalyse van 1 april 2016 vermeld dat klaagster het niet met het advies eens was. Zowel in de probleemanalyse van 22 maart 2016 als in die van

1 april 2016 staat als eerste ziektedag 21 januari 2016 vermeld. In beide probleemanalyses zijn voorts de volgende vragen niet (c.q. onjuist) ingevuld: vraag 1.1 (meisjesnaam van klaagster niet ingevuld); vraag 2.5 (functie contactpersoon niet ingevuld); vraag 2.7 (een niet bestaand telefoonnummer vermeld); vraag 3.2 (telefoonnummer bedrijfsarts niet ingevuld). De probleemanalyse gedateerd op 1 april 2016 is verstuurd naar het UWV. Op een

later moment heeft verweerster de probleemanalyse van 22 maart 2016 ondertekend en aan klaagster toegestuurd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij een niet volledig ingevulde en niet correcte probleemanalyse heeft ingevuld en dat de probleemanalyse niet tijdig is opgesteld. Bovendien staat in de probleemanalyse ten onrechte aangegeven dat klaagster met de probleemanalyse akkoord is gegaan. Verweerster heeft dan wel per e-mail van 3 mei 2016 geschreven dat zij de probleemanalyse niet heeft opgesteld maar zij heeft diezelfde probleemanalyse zelf nog aan klaagster verstuurd.

Een aantal vragen in de probleemanalyse is niet juist ingevuld, aldus klaagster. Het betreft de volgende kwesties:

(1)               vraag 1.1 (meisjesnaam van klaagster niet ingevuld);

(2)               vraag 2.5 (functie contactpersoon niet ingevuld);

(3)               vraag 2.7 (een niet bestaand telefoonnummer vermeld);

(4)               vraag 3.2 (telefoonnummer bedrijfsarts niet ingevuld);

(5)               vraag 4.4 (aantal werkuren per week niet juist ingevuld);

(6)               vraag 5.1 (datum eerste ziektedag is niet juist ingevuld: er staat 21 januari 2016 maar dat moet zijn 14 oktober 2015);

(7)               vraag 6.1 (beperkingen onjuist weergegeven);

(8)               vraag 9.1 (advies moet zijn: werkhervatting in eigen functie en niet gehele of gedeeltelijke werkhervatting bij een andere werkgever);

(9)               vraag 10.2 (er staat ten onrechte dat klaagster akkoord is met probleemanalyse);

(10)           vraag 11.2 (betreft de vraag dat als de datum van ondertekening van de probleemanalyse niet ligt binnen 6 weken na de ziekmelding, wat daarvan de reden is,

is niet ingevuld).

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft klaagster op 21 december 2015 voor het eerst op het spreekuur gezien.  Verweerster heeft op 21 december 2015 klaagster haar verhaal laten doen en na de afname van de anamnese, een advies ten aanzien van werkhervatting geformuleerd.

De bedrijfsarts dient binnen 6 tot 8 weken na de ziekmelding een probleemanalyse op te stellen. De signalering dat tijdig een probleemanalyse wordt opgesteld is de verantwoordelijkheid van de werkgever die dit (contractueel) heeft gedelegeerd aan de arbodienst en niet aan de bedrijfsarts omdat de bedrijfsarts niet ziet of er bijvoorbeeld tussentijds een betermelding heeft plaatsgevonden, aldus verweerster. Deze werkwijze werd niet alleen bij deze arbodienst gevolgd, maar ook bij andere opdrachtgevers van [E].

In het geval van klaagster heeft verweerster een dergelijke signalering niet ontvangen. Na ontvangst van de e-mails van klaagster op 30 en 31 maart 2016 met vragen over een opgestelde probleemanalyse bemerkte verweerster dat er een probleemanalyse, gedateerd op 22 maart 2016 en met daarop de naam van verweerster vermeld, in omloop was. Verweerster heeft echter deze probleemanalyse niet opgesteld en droeg geen kennis van het versturen ervan. Verweerster heeft over dit ongeoorloofd invullen en in omloop brengen van een probleemanalyse direct contact opgenomen met de arbodienst en gemeld dat de arbodienst dit moest rechtzetten ten opzichte van klaagster. Op 1 april 2016 heeft de arbodienst een e-mail aan klaagster verzonden met bijgesloten een probleemanalyse die wel door verweerster was ingevuld en die is gebruikt voor het deskundigenoordeel van het UWV. Het formulier van

22 maart 2016 is niet bij het deskundigenoordeel betrokken en klaagster heeft dan ook geen nadeel ondervonden van dit formulier. De probleemanalyse van 1 april 2016 verschilt ook daadwerkelijk van de onjuiste probleemanalyse van 22 maart 2016. Zo zijn de vragen 4.4

(aantal werkuren), 6.1 (beperkingen en mogelijkheden) en 9 (advies voor plan van aanpak) anders ingevuld en wordt vermeld dat klaagster het niet eens is met het advies. Verweerster merkt voorts op dat veel rubrieken (voornamelijk in het eerste gedeelte van het formulier tot vraag 5.3, zoals vraag 1.1, vraag 2.5, 2.6 en 3.2.) in de probleemanalyse worden ingevuld met de gegevens die door [F] worden aangeleverd. Verweerster stelt naar aanleiding van deze onvolkomenheden (zoals bij vraag 1.1 waar de meisjesnaam van klaagster niet is ingevuld;  vraag 2.5 waar de functie contactpersoon niet is ingevuld, vraag 2.7 waar een niet bestaand telefoonnummer is vermeld) verder dat het hier administratieve onvolkomenheden betreft die geen afbreuk doen aan de juistheid van de probleemanalyse van 1 april 2016. Ook heeft verweerster desgevraagd gesteld (ten aanzien van het niet invullen van vraag 3.2. waarbij het telefoonnummer van de bedrijfsarts moet worden ingevuld) dat weliswaar haar telefoonnummer niet staat vermeld, maar dat men wel beschikt over een email-adres zodat via die weg contact kan worden opgenomen met verweerster.

Dat als eerste ziektedag (vraag 5) niet 14 oktober 2015 maar 21 januari 2016 is vermeld, komt omdat de werkgever, toen klaagster na de eerste ziekmelding op 14 oktober 2015, een keer

2 maal 4 uur had gewerkt, op 8 november 2015 een herstelmelding heeft doorgevoerd. Toen klaagster zich opnieuw ziek meldde op 21 januari 2016 merkte de werkgever deze laatste datum aan als eerste ziektedag.

Verweerster benadrukt dat klaagster geen nadeel heeft ondervonden van het onjuiste formulier van 22 maart 2016 nu dit niet bij het deskundigenoordeel is betrokken. Wel stelt verweerster dat er uiteraard bij klaagster veel verwarring is geweest. In dit verband vermeldt verweerster dat zij op een later moment, nadat het deskundigenoordeel was geweest en klaagster nog vragen had, een kopie van het volledig ingevulde formulier van 1 april 2016 aan klaagster heeft willen sturen, maar dat verweerster toen per abuis de probleemanalyse van 22 maart 2016 heeft ondertekend en aan klaagster heeft toegestuurd. Dit leverde begrijpelijkerwijs nog meer verwarring bij klaagster op.

Naar aanleiding van het voorval met betrekking tot het in omloop brengen van het formulier van 22 maart 2016 met de naam van verweerster, zonder dat verweerster daarvan wist, heeft [E] de samenwerking met de arbodienst opgezegd en heeft verweerster een melding bij de inspectie gedaan. Verder wordt binnen [E] gewerkt aan verbetering van de samenwerking met casemanagers door het opstellen van beleidsregels waaraan samenwerking met casemanagers moet voldoen vooraleer [E] tot samenwerking overgaat.

Verweerster betreurt het achteraf dat zij niet zelf op 1 april 2016 een reactie heeft gestuurd aan klaagster over de door de arbodienst gemaakte fout. Zij heeft dat toen niet gedaan omdat de relatie tussen [F] en verweerster al verstoord was en verweerster deze relatie niet verder wilde verstoren. Wel heeft verweerster op 3 mei 2016 aan klaagster nogmaals duidelijk gemaakt dat de probleemanalyse van 22 maart 2016 zonder haar medeweten en zonder haar akkoord in omloop is gebracht.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen

niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Het college overweegt dat het in omloop brengen van de niet door haar goedgekeurde probleemanalyse gedateerd op 22 maart 2016 verweerster niet kan worden aangerekend. Het is het college genoegzaam duidelijk geworden dat het formulier van 22 maart 2016 buiten verweerster om in omloop is gebracht en ook niet haar instemming had.

Het college constateert voorts dat in de door verweerster zelf opgemaakte probleemanalyse van 1 april 2016 een aantal vragen anders is ingevuld dan op het formulier van 22 maart 2016.

Zo is het aantal arbeidsuren (vraag 4.4) in het formulier van 1 april 2016 juist ingevuld, zijn de beperkingen en mogelijkheden (vraag 6) volledig weergegeven en is het advies over het plan van aanpak (vraag 9) aangepast. Tevens is bij vraag 10 vermeld dat klaagster het niet eens is met het advies. Dit brengt met zich dat het verwijt van klaagster voor wat betreft  de hiervoor onder 3 vermelde kwesties onder 5, 7, 8 en 9 ongegrond is. In de aan het UWV (ten behoeve van het deskundigenoordeel) verzonden probleemanalyse van 1 april 2016 zijn immers de juiste gegevens vermeld. Dat verweerster per abuis in mei 2016 het formulier van 22 maart 2016 heeft ondertekend en aan klaagster heeft opgestuurd - en niet zoals de bedoeling was het aan UWV toegestuurde juiste formulier van 1 april 2016 - doet daaraan niet af.

Ten aanzien van de hiervoor onder 3 vermelde kwesties 1 t/m 4 (achtereenvolgens het niet invullen van de meisjesnaam van klaagster, het niet vermelden van de functie van de contactpersoon, het vermelden van een onjuist telefoonnummer en het niet vermelden van het telefoonnummer van de bedrijfsarts) constateert het college dat de juiste gegevens ook in de door verweerster opgestelde probleemanalyse van 1 april 2016 ontbreken. Het college is echter van oordeel dat deze onvolkomenheden van administratieve aard zijn en daarmee niet de kern van de probleemanalyse raken, zodat in dit opzicht de onvolkomenheden van onvoldoende gewicht zijn voor een tuchtrechtelijke veroordeling.

Met betrekking tot het vermelden van een onjuiste datum als eerste ziektedag heeft naar het oordeel van het college verweerster genoegzaam uitgelegd hoe deze onjuiste datum, hoe vervelend ook voor klaagster, in het dossier terecht is gekomen. Het college verwijst naar het standpunt van verweerster zoals hiervoor onder 4 weergegeven. Naar het oordeel van het college is het verwijt van de onjuiste vermelding ten aanzien van de eerste ziektedag (de onder 3 vermelde kwestie 6) aan verweerster ongegrond.

Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de probleemanalyse niet tijdig is opgesteld

(en de daarop gerichte vraag 11.2 in de probleemanalyse van 1 april 2016 niet is ingevuld: de onder 3 vermelde kwestie 10) constateert het college dat de probleemanalyse niet binnen zes weken na de ziekmelding (of zeer kort daarna) is opgesteld. Verweerster heeft echter betoogd dat zij hierover geen signalering van de arbodienst heeft ontvangen, terwijl het wel de afspraak was dat de arbodienst zou zorgen voor deze signaleringen. In die omstandigheden  acht het college het feit dat de probleemanalyse later dan zes weken na de ziekmelding is opgemaakt en de daarop gerichte vraag (11.2) op het formulier van 1 april 2016 niet is ingevuld al met al en gezien de omstandigheden van het geval van te gering gewicht om verweerster daarvoor tuchtrechtelijk te veroordelen.  

Hoewel het handelen van verweerster naar het oordeel van het college niet de schoonheidsprijs verdient zoals hiervoor is overwogen, is de procesmatige gang van zaken haar voor een groot deel niet persoonlijk aan te rekenen en voor het overige van te licht gewicht voor een tuchtrechtelijke veroordeling. De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af .

Aldus beslist door mr. M.J. van Laarhoven als voorzitter, mr. C.D.M. Lamers als lid-jurist, dr. A.N.H. Weel, E. Cranendonk en R.P. van Straaten als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

25 januari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.