ECLI:NL:TGZREIN:2017:136 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 17180 en 17184

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:136
Datum uitspraak: 20-12-2017
Datum publicatie: 20-12-2017
Zaaknummer(s): 17180 en 17184
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Fysiotherapeut heeft professionele grenzen overschreden door seksuele relatie aan te gaan met patiënte met psychische problemen binnen vier weken na laatste behandelcontact, terwijl de patiënte ambulant nog door de instelling waar verweerder werkte werd behandeld. In strijd met de regels heeft hij hiervan in de organisatie geen melding gemaakt. Valse voorwendselen bij het aangaan van de relatie niet gebleken evenmin als manipulatie om klaagster van een melding te weerhouden. Schorsing gedurende de periode van één jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Uitspraak: 20 december 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de respectievelijk op 12 september 2017 en 15 september 2017 binnengekomen klachten van:

[A]

wonende te [B]

klaagster sub 1

gemachtigde [C]

en

Het bestuur van het U-Center, in de persoon van [D]

gevestigd te [E]

klaagster sub 2

tegen:

[F]

fysiotherapeut

destijds werkzaam te [E]

verweerder

gemachtigde mr. V.F.G. Nowak

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft ten behoeve van beide zaken kennisgenomen van:

-          het klaagschrift in zaak 17180, ontvangen op 12 september 2017

-          het klaagschrift in zaak 17184, ontvangen op 15 september 2017

-          de brief met bijlagen ontvangen van klaagster sub 2 op 5 oktober 2017

-          het verweerschrift in beide zaken, ontvangen op 24 oktober 2017

-          de brief met bijlage van verweerder in beide zaken, ontvangen op 7 november 2017

-          de ter zitting in beide zaken overgelegde bijlage bij het verweerschrift, inhoudende uitwisseling van berichten tussen partijen d.d. 22 juli 2017

-          de pleitnotities overgelegd door klaagster sub 1 en klaagster sub 2

-          de pleitaantekeningen, overgelegd door de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaken naar een openbare zitting van het college verwezen. De klachten zijn ter openbare zitting van 17 november 2017 gezamenlijk en gevoegd behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaken om het volgende.

Klaagster sub 2 is statutair bestuurder van een instelling voor GGZ en verslaving (hierna: de instelling). De behandeling in de instelling duurt in totaal veertien weken, waarvan zeven weken klinisch en zeven weken ambulant op een andere locatie.

Klaagster sub 1 is in de periode van 14 april 2017 tot 21 juli 2017 onder behandeling geweest van de instelling. De eerste zeven weken bestonden uit de klinische opname. Deze klinische opname is geëindigd op 2 juni 2017. Daarna volgde (tot 21 juli 2017) een ambulante vervolgbehandeling op een andere locatie.

Verweerder was sedert 2010 gedurende 24 uur per week als fysiotherapeut werkzaam in de kliniek van de instelling. Tijdens de klinische behandeling heeft klaagster sub 1 vijf sessies fysiotherapie gehad van verweerder.

Op 2 juni 2017, op de avond van het ontslag uit de kliniek, heeft klaagster sub 1 op Facebook een vriendschapsverzoek verstuurd naar verweerder. Als reactie hierop heeft verweerder op 3 juni 2017 omstreeks 01.00 uur aan klaagster sub 1 een bericht gestuurd. Daarna hebben klaagster sub 1 en verweerder contact gehad, aanvankelijk via Facebook en WhatsApp.

Op 9 juni 2017, om 23:49 uur schreef klaagster sub 1 op Facebook aan verweerder:

“Wat is je nummer eigenlijk is iets makkelijker”.

“Als dat totaal ongepast is mag je dat zeggen he”.

Op 10 juni 2017, vanaf 00:33 uur wisselden verweerder en klaagster sub 1 op Facebook de volgende berichten:

Verweerder aan klaagster sub 1:

“Totaal ongepast is een lastig dingetje

Ik vind het leuk om contact te hebben

Maar ik weet niet of het kan of mag in verband met m’n werk enzo

Niet dat we nu echt iets verkeerd doen ofzo”.

(…)

Klaagster sub 1 aan verweerder:

“wil jou absoluut niet in problemen brengen of zo”.

Verweerder aan klaagster sub 1:

“maar überhaupt om zo contact hebben weet ik niet eens of dat echt geoorloofd is

Ik heb t nooit eerder gehad ook zo eigenlijk

Dat is lief van je

Ik wil mezelf ook niet in de problemen brengen

En misschien overdrijf ik wel

Maar je kunt beter voorzichtig zijn denk ik dan maar weer”.

Klaagster sub 1 aan verweerder:

“Snap ik heel goed vooral in jouw positie, heb daar ook wel over nagedacht nadat ik je nogal dronken en onbezonnen had toegevoegd”.

“Maar uiterste discretie vanuit mij en ik verwacht voor de rest ook niets of zo”.

Verweerder aan klaagster sub 1:

“Nee daar vertrouw ik ook op hoor en twijfel ik niet aan dat je discreet bent”.

Klaagster sub 1 aan verweerder:

“Maar in elk geval, ik zou dit normaal ook nooit doen en ik snap als jij het ervaart als een risico”.

Verweerder aan klaagster sub 1:

“Je weet hoe snel verhalen een eigen leven kunnen krijgen

Zeker met mijn werk”.

Klaagster sub 1 aan verweerder:

“Dus ik laat de bal wel bij jou liggen hierin”.

(…)

Klaagster sub 1 aan verweerder:

“Maar ik ben je patiënt niet meer toch?”.

Verweerder aan klaagster sub 1:

“Voor mij om hier een positie in te nemen

Euhm nee officieel denk ik niet

Zeker niet direct meer

(…)

Emotioneel is het besluit makkelijker dan moreel of ethisch gezien

Moet ik een reglement erop na gaan slaan

Irritant dit hoor

Zo ben ik helemaal niet

Ik ben een gevoelsmens”.

Klaagster sub 1 heeft verweerder driemaal thuis bezocht, namelijk op 30 juni 2017, 12 juli 2017 en 14 juli 2017. Klaagster sub 1 en verweerder hebben op deze data seksueel contact gehad. Klaagster sub 1 verkeerde op die momenten in de veronderstelling dat verweerder geen andere relatie had. Op 22 juli 2017 vernam klaagster sub 1 dat de relatie van verweerder met een andere vrouw niet was verbroken. Op 23 juli 2017 hebben klaagster sub 1 en verweerder telefonisch contact gehad.

Op 28 juli 2017 heeft klaagster sub 1 verweerder nog een keer in persoon ontmoet. Er heeft toen geen seksueel contact plaatsgehad.

Op 21 augustus 2017 heeft klaagster sub 1 de instelling in kennis gesteld van haar contacten met verweerder.

Op 23 augustus 2017 heeft de instelling verweerder op staande voet ontslagen.

Binnen de instelling geldt een personeelshandboek. In het personeelshandboek januari 2017 is opgenomen:

“2.3.2 Contacten buiten de relatie [volgt naam instelling] – prospect/(ex)cliënt om zijn onder geen beding toegestaan. De medewerker heeft dus geen persoonlijk of werkgerelateerd contact met de prospect of (ex-)cliënt, buiten [volgt naam instelling] en buiten het kader van de behandeling. Contact (zoeken) via telefoon, e-mail, Linkednl, Facebook, Twitter en andere vormen van social media zijn niet toegestaan. Indien een medewerker een prospect/(ex)-cliënt kent en contact met hem/haar heeft zoals in dit artikel omschreven, dan dient dit direct gemeld te worden aan de directie. Dit artikellid wordt verder toegelicht in bijlage 1; “Het mag niet, het mag nooit”.”.

In de Flyer “Het mag niet, het mag nooit” is opgenomen:

Wat te doen?

1) Maak het bespreekbaar!

Bij het eerste signaal dat je zelf merkt bijzondere gevoelens te krijgen en/of wanneer een cliënt bijzondere gevoelens voor je kenbaar maakt. Direct bespreken/melden.

(…)

2) Maak het bespreekbaar binnen je team, intervisie, MBO. Breng ook je leidinggevende op de hoogte. Doe dit zo snel mogelijk na het signaal! Je kunt juist werken aan beider veiligheid door de complexiteit van het gebeuren te melden. (…)”.

3. Het standpunt van klaagsters en de klachten

Gelet op de inhoud van de diverse klachtonderdelen, zal het college allereerst de klacht van klaagster sub 2 (klacht17184) en vervolgens de klacht van klaagster sub 1 (klacht 17180) weergeven.

In de zaak 17184 :

Klaagster sub 2 verwijt verweerder dat hij:

1. ernstig misbruik heeft gemaakt van een kwetsbare cliënte, die onder behandeling was vanwege ernstige psychische aandoeningen, tijdens de periode dat zij nog cliënte was en in behandeling was van de instelling,

2. een verregaande seksuele relatie is aangegaan met deze cliënte, die van deze relatie ernstige psychische schade heeft opgelopen,

3. op geen enkele manier zijn contact met cliënte heeft besproken met zijn leidinggevende en collega’s,

4. willens en wetens alle hem bekende gedragscodes vanuit zijn BIG-registratie, vanuit de werkgever en vanuit de IGZ, heeft genegeerd.

In de zaak 17180 :

Klaagster sub 1 verwijt verweerder dat hij:

1. na het eindigen van de klinische behandeling onder valse voorwendselen klaagster ertoe heeft bewogen (seksueel) contact met hem aan te gaan,

2. nadat klaagster ermee bekend was geworden dat verweerder een relatie had en klaagster verweerder had medegedeeld dat zij zich aan het beraden was over het doen van een melding bij zijn werkgever, klaagster op manipulatieve wijze heeft geprobeerd daarvan te weerhouden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft, kort gezegd, het volgende naar voren gebracht.

In de zaak 17184 :

Ad 1, 2 en 4) Ten aanzien van het ernstig misbruik maken van een kwetsbare cliënte, die daarvan ernstige psychische schade heeft opgelopen en ter zake de gedragscodes:

Verweerder heeft, uitgaande van het feit dat zijn behandelrelatie met klaagster sub 1 reeds gedurende enkele weken was beëindigd en in de veronderstelling dat er zodoende geen beletsel zou zijn, in eerste instantie schoorvoetend, maar later welwillend gereageerd op het initiatief en de daarop volgende aanhoudende uitnodigingen zijdens klaagster sub 1 om contact te hebben. Na een maand hebben klaagster sub 1 en verweerder seksueel contact gehad en wel omdat zij dat beiden op dat moment ook wilden. Kijkend naar het tijdstip gelegen tussen de beëindiging van de behandelrelatie van klaagster sub 1 en verweerder en het moment waarop zij voor het eerst daadwerkelijk hebben afgesproken (30 juni 2017), heeft verweerder als fysiotherapeut volgens de voor hem geldende beroepsnormen een voldoende redelijke afkoelingsperiode in acht genomen. Verweerder betreurt de negatieve uitwerking die het gebeurde naar zeggen van klaagster sub 1 voor haar heeft gehad.

Verweerder betreurt het ten zeerste dat hij geen rekening heeft gehouden met het hem op dat moment niet bekende Protocol Grensoverschrijdend Gedrag Medewerker d.d. 26 januari 2016. Het personeelshandboek en de flyer “Het mag niet, het mag nooit” heeft verweerder niet gelezen. Verweerder heeft gehandeld vanuit de gedachte dat het contact was toegestaan. Verweerder is zich inmiddels terdege bewust van de voor hem geldende norm.

Ad 3) Ten aanzien van het niet bespreken van het contact met zijn leidinggevende en collega’s:

Verweerder heeft niet overwogen om met de werkgever te spreken. De facto geldt er bij de instelling een angstcultuur.

In de zaak 17180 :

Ad 1) Ten aanzien van het onder valse voorwendselen aangaan van (seksueel) contact:

Enige tijd na afloop van de behandeling van klaagster sub 1 heeft zij op 2 juni 2017 via Facebook het eerste contact met verweerder gezocht, waarop verweerder heeft gereageerd. Hij was op dat moment met vrienden in de stad en bevond zich in een niet nuchtere toestand. De intenties van verweerder zijn wel degelijk zuiver geweest. Verweerder is het contact met klaagster sub 1 aangegaan op een manier die niet anders is dan met mensen met wie hij geen behandelrelatie heeft gehad. Er is niet sprake van valse voorwendselen.

Ad 2) Ten aanzien van het op manipulatieve wijze proberen klaagster sub 1 ervan te weerhouden een melding te doen bij de werkgever van verweerder:

Verweerder ontkent en betwist met klem dat hij op een manipulatieve manier zou hebben getracht klaagster sub 1 ervan te weerhouden enige melding te doen bij de instelling ter zake het contact.

5. De overwegingen van het college

Het college zal, gelet op de inhoud van de beide klachten, allereerst de klacht van klaagster sub 2 (klacht 17184) en daarna de klacht van klaagster sub 1 (klacht 17180) behandelen.

Het college stelt voorop dat de tuchtnormen, zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid onder a en b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) niet alleen handelen of nalaten betreffen in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm), maar ook ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Het college zal het professioneel handelen van verweerder aan de eerste tuchtnorm toetsen. Hoewel strikt genomen de behandelrelatie tussen klaagster sub 1 en verweerder was beëindigd, betreffen de beide klachten het handelen van verweerder onmiddellijk nadat hij de feitelijke behandeling van klaagster sub 1 had beëindigd, terwijl klaagster sub 1 op dat moment nog steeds (en wel ambulant) onder behandeling was van de instelling. Deze behandeling maakte onderdeel uit van de meeromvattende behandeling van klaagster sub 1, waarmee verweerder bekend was, althans had moeten zijn. Daarmee is gegeven dat de eerste tuchtnorm aan de orde is.

Het gaat er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om of dat handelen beter had gekund. Beslissend is het antwoord op de vraag of verweerder vanuit tuchtrechtelijk standpunt is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

In de zaak 17184 :

Ad klachtonderdeel 1, 2 en 4 : het ernstig misbruik maken van een kwetsbare cliënte, die daarvan ernstige psychische schade heeft opgelopen en ter zake de gedragscodes:

Het college stelt met partijen vast dat verweerder een seksuele relatie is aangegaan met klaagster sub 1. De vraag is of verweerder daarmee onder de gegeven omstandigheden de geldende beroepsnormen heeft overschreden. Het college beantwoordt die vraag bevestigend. Het is van algemene bekendheid en eveneens een cruciale norm van het tuchtrecht dat een hulpverlener zich moet onthouden van het aangaan van een seksuele relatie met een cliënte, die aan zijn hulp of zorg is toevertrouwd. Ook vanuit zijn opleiding tot fysiotherapeut had verweerder hiermee bekend moeten zijn en het volgt voorts uit het onder de vaststaande feiten opgenomen personeelshandboek en de flyer. Verweerder heeft weliswaar aangegeven dat hij zowel het personeelshandboek als de flyer, die per e-mail aan hem waren gezonden, niet had gelezen en dat er iedere dag zoveel e-mail binnenkomt, maar verweerder heeft erkend dat hij er wel naar had moeten kijken. Het uitgangspunt dat de hulpverlener zich moet onthouden van het aangaan van een seksuele relatie met een cliënte geldt zowel tijdens de hulpverlening als in zijn algemeenheid ook in een zekere periode daarna. De ratio van deze norm is daarin gelegen dat het bij een professionele relatie in de gezondheidszorg gaat om afhankelijkheid van de cliënte van de hulpverlener, die aan het eind van de behandeling niet zonder meer is verdwenen. Deze afhankelijkheid vraagt om het blijven bewaren van een professionele afstand door de hulpverlener jegens de cliënte en om het beschermen van haar belangen. Die afstand en bescherming wegen zwaarder wanneer het, zoals hier, gaat om een cliënte met psychische problemen. Dat klaagster sub 1 psychische klachten had, moet verweerder ook bekend zijn geweest, ook al wist hij (mogelijk) niet de details. Klaagster sub 1 was immers niet voor niets in de instelling opgenomen.

Verweerder was zich er, zo volgt uit de onder de vaststaande feiten geciteerde Facebook-gesprekken van 10 juni 2017, ook van bewust dat hij een grens dreigde te overschrijden, en heeft door geen afstand te blijven bewaren en een seksuele relatie met klaagster sub 1, zijn voormalige cliënte, aan te gaan, de professionele grenzen ook daadwerkelijk overschreden. Het college benadrukt dat er slechts vier weken zaten tussen het einde van de behandelrelatie tussen verweerder en klaagster sub 1 en hun eerste seksuele contact. Dit seksuele contact kwam bovendien tot stand in een periode waarin klaagster sub 1 - naar verweerder wist, althans had moeten weten - ambulant en vanuit een andere locatie, werd behandeld door dezelfde instelling waar verweerder op dat moment werkzaam was.

Dat klaagster sub 1 als gevolg van de seksuele relatie met verweerder ernstige psychische schade heeft opgelopen - klaagster sub 1 maakt melding van stemmingsklachten en voert aan dat zij amper slaapt en eet - kan verder onbesproken blijven, aangezien het uiteindelijk gevolg van het verweten handelen bij de tuchtrechtelijke toets aan de eerste tuchtnorm niet van belang is.  

De klachtonderdelen 1, 2 en 4 zijn, nu verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, gegrond.

Ad klachtonderdeel 3: het niet bespreken van het contact met zijn leidinggevende en collega’s:

Ingevolge het personeelshandboek en de flyer “Het mag niet, het mag nooit” - beide zijn onder de vaststaande feiten opgenomen - diende verweerder zijn contact met klaagster sub 1, die op dat moment nog steeds onder behandeling was van de instelling, aan de directie van de instelling te melden. Voorts had hij ook zijn leidinggevende op de hoogte moeten stellen en het contact binnen zijn team dienen te bespreken. Verweerder heeft dat alles nagelaten.

Klachtonderdeel 3 is eveneens gegrond.

In de zaak 17180 :

Ad klachtonderdeel 1: het onder valse voorwendselen aangaan van (seksueel) contact:

Klaagster sub 1 heeft betoogd dat verweerder het contact met haar onder valse voorwendselen is aangegaan. Zij heeft toegelicht dat zij verweerder had aangegeven niet uit te zijn op een louter seksuele relatie, waarop verweerder had aangegeven dat dat evenmin zijn bedoelingen waren. Volgens klaagster sub 1 heeft verweerder haar op zeer slinkse en overtuigende wijze misleid door haar in de veronderstelling te laten dat zijn relatie met zijn toenmalige partner al enkele maanden ten einde was en dat hij met klaagster sub 1 contact had met het doel om te onderzoeken of er eventueel een serieuze affectieve relatie kon worden aangegaan.

Verweerder heeft bestreden dat hij onder valse voorwendselen het contact met klaagster sub 1 is aangegaan. Volgens verweerder was het niet zijn intentie om het contact met klaagster sub 1 voort te zetten. Volgens verweerder is hij daar tegenover klaagster sub 1 ook duidelijk genoeg over geweest.

Het college stelt voorop dat met het klachtonderdeel door klaagster sub 1, naar blijkt uit de bijlage bij haar klaagschrift, niet wordt geklaagd over het aangaan van een seksuele relatie door verweerder met haar. Het college begrijpt dat de klacht ziet op de al dan niet door verweerder gedane mededelingen aan klaagster sub 1.

Het college stelt vast dat de weergave van klaagster sub 1 en verweerder over hetgeen zij hebben besproken betreffende hun intenties, uiteen loopt. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster sub 1 in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster sub 1 minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2: ten aanzien van het op manipulatieve wijze proberen klaagster sub 1 ervan te weerhouden een melding te doen bij de werkgever van verweerder:

Verweerder heeft gemotiveerd bestreden dat hij, zoals klaagster sub 1 aanvoert, haar door manipulatie heeft getracht ervan te weerhouden een melding te doen bij zijn werkgever.

Naar het oordeel van het college heeft klaagster sub 1 dit klachtonderdeel niet voldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd.

Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

De maatregel

Nu de klacht in de zaak 17184 gegrond is, brengt dit het college tot zijn overwegingen met betrekking tot de op te leggen maatregel.

Verweerder heeft zich tuchtrechtelijk zeer verwijtbaar gedragen. Niet alleen heeft hij seksueel contact gehad met klaagster sub 1, met wie hij tot voor enkele weken nog een actieve behandelrelatie had gehad en voor wie - naar verweerder wist, althans moest weten - nog steeds een behandeltraject liep, maar bovendien verkeerde klaagster sub 1 op dat moment in een zeer kwetsbare psychische situatie. Ook daarmee was verweerder bekend, althans had hij bekend moeten zijn nu immers de instelling waar verweerder werkzaam was, zich toelegt op behandeling van met name psychisch zeer kwetsbare patiënten. Dat verweerder desondanks met klaagster sub 1 een seksuele relatie is aangegaan, moet hem zwaar worden aangerekend. Verweerder heeft aldus niet alleen gehandeld in strijd met een algemene en cruciale norm binnen het tuchtrecht dat een hulpverlener zich dient te onthouden van het aangaan van een seksuele relatie met een (ex-)cliënte, ook heeft verweerder de instellingsregels geschonden. Blijkens de onder de vaststaande feiten opgenomen app-berichten, was bij verweerder wel de vraag opgekomen of het, nadat klaagster sub 1 op 2 juni 2017 hem via Facebook een vriendschapsverzoek had toegestuurd, hem was toegestaan met klaagster sub 1 in de gegeven omstandigheden contact aan te gaan. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij hier geen nader onderzoek naar heeft gedaan.

Verweerder heeft vervolgens niet getracht om zijn contacten met klaagster sub 1 met zijn leidinggevende of anderen binnen de instelling bespreekbaar te maken. Verweerder heeft ter zitting niet laten blijken oprecht toekomstig verwijtbaar handelen te willen voorkomen door bijvoorbeeld een cursus of training te volgen.

Daartegenover staan evenwel de volgende verzachtende omstandigheden. Het is de eerste keer dat verweerder in aanraking komt met de tuchtrechter. In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat hij heeft geleerd van alles wat er is gebeurd en dat het een professionele verplichting is als fysiotherapeut om geen contact te initiëren na beëindiging van een behandelrelatie, maar ook een professionele verplichting om niet in te gaan op het contact dat door de cliënt wordt gezocht. Verweerder is door de instelling op staande voet ontslagen, waardoor hij drie/vijfde deel van zijn inkomen is kwijtgeraakt en thans geen uitkering ontvangt.

Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college dat een schorsing van de inschrijving in het BIG-register een passende maatregel is voor een dergelijk ernstig feit. Verweerder is weliswaar naar het oordeel van het college thans doordrongen van de voor hem geldende beroepsnorm, maar verweerder heeft anderzijds geen professionele hulp gezocht teneinde de kans op herhaling te minimaliseren. Het college acht daarom een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke schorsing van hierna te melden duur op zijn plaats.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht in de zaak 17180 af;

-          verklaart de klacht in de zaak 17184 gegrond;

-          legt aan verweerder op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van één jaar, met bevel dat hiervan zes maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerder voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als fysiotherapeut behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;

-          bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;

-          bepaalt dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat verweerder in het register is ingeschreven;

-          bepaalt dat om redenen aan het algemeen belang ontleend, de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift “FysioPraxis”.

Aldus beslist door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als voorzitter,

mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als lid-jurist, A.M.G. Zwaans, J.L. Keijzer en P. Dekker als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                         voorzitter