ECLI:NL:TGZREIN:2017:127 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16170
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2017:127 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-12-2017 |
Datum publicatie: | 07-12-2017 |
Zaaknummer(s): | 16170 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | De bedrijfsarts wordt kort gezegd verweten dat zij klaagster niet arbeidsongeschikt heeft verklaard, zich niet onafhankelijk en onpartijdig heeft opgesteld en zich ten onrechte negatief over klaagster heeft uitgelaten en haar geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. College: door na te laten de uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen vast te stellen en deze op verzoek van klaagster naar de werkgever terug te koppelen, riep de bedrijfsarts het risico in het leven dat onduidelijkheid bleef bestaan over de mate van arbeidongeschiktheid en de exacte restcapaciteit. Status spreekuur doet hieraan niet af. Niet gebleken van een partijdige en van de werkgever afhankelijke opstelling van de bedrijfsarts. Schending geheimhoudingsplicht, want verstrekte informatie aan advocaat werkgever betrof medische informatie, hetgeen ongeoorloofd is volgens de Code Gegevensverkeer. Eveneens sprake van handelen in strijd met Leidraad Bedrijfsarts en privacy, nu de bedrijfsarts onvoldoende terughoudend is geweest met verstrekken van informatie aan de advocaat van de werkgever over de weigering van klaagster om mee te werken aan het opstellen van de FML. Tevens ten onrechte daarover een waardeoordeel gegeven. Deels gegrond. De bedrijfsarts heeft zich uitgebreid rekenschap gegeven van haar handelen. Waarschuwing. |
Uitspraak: 7 december 2017
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 augustus 2016 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
gemachtigde mr. A.H.J. de Kort te Sint Michielsgestel
tegen:
[C]
bedrijfsarts
werkzaam te [D]
verweerster
gemachtigde mr. I. Schouwink te Breda
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek;
- de dupliek;
- de brief van 24 mei 2017 met bijlagen van de gemachtigde van klaagster;
- de brief van 6 oktober 2017 met bijlagen van de gemachtigde van verweerster;
- de pleitnotities overhandigd door de gemachtigden van klaagster en verweerster ter zitting van 23 oktober 2017.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.
De klacht is ter openbare zitting van 23 oktober 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klaagster is als begeleidster werkzaam bij een instelling voor verstandelijk gehandicapten (hierna te noemen: werkgever). Op 7 augustus 2014 is klaagster door een cliënt op haar duim geslagen.
Op 29 september 2014 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan de Arbo verpleegkundige van de arbodienst. In deze e-mail staat, voor zover van belang, het volgende vermeld (alle hierna volgende citaten inclusief spel- en taalfouten overgenomen):
“Begin augustus heeft zich een incident voorgedaan met de client waar ik vaker een incident mee heb gehad. Als gevolg daarvan ben ik voor langere tijd (kan tot een jaar duren) geblesseerd aan mijn duim. Volgens mij is er sprake van een arbeidsongeval, maar mijn leidinggevende is een andere mening toegedaan. Graag zou ik je advies willen over deze situatie en hoe verder te handelen. Zou jij mij dat kunnen en mogen geven zonder dat mijn leidinggevende hiervan af weet?
(…). De orthopedisch chirurg (18-9-2014) stelde vast dat mijn duim abnormaal dik was en constateerde dat mijn kapsel is beschadigd en het herstel kan tot een jaar duren. Tevens zei hij dat elk risico op overbelasting vermeden diende te worden omdat dit het herstel bemoeilijkt.
De orthopedisch chirurg had me doorverwezen naar het handencentrum waar ik sinds (…) 24-9-2014 in behandeling ben (…)
Na het incident heb ik meerdere keren contact gehad met mijn leidinggevende en wekelijks (soms erg laat) werd gekeken naar het rooster voor de week erna. Ik heb een paar keer aangegeven dat het zo niet lukt om 32 uur per week te werken en ook niet aangepast. Ik heb zelfs een keer aangegeven dat ik dacht dat ze mij niet in de ziektewet wilde hebben en hierop gaf ze aan dat ze het eerst nog wilde aankijken of we het anders konden oplossen.
Gedurende de gehele periode ben ik niet (ook niet gedeeltelijk) ziek gemeld (…).
Als ik kijk naar wat ik kan doen, komt er heel veel extra’s op mijn collega’s te liggen en moeten zij in een dienst met mij harder werken terwijl het in normale omstandigheden al druk is. (…) Volgens mijn leidinggevende is deze oplossing minder belastend dan het rooster omgooien en mij al dan niet gedeeltelijk ziek te melden(…)
Het laatste gesprek met mijn leidinggevende, daarnaast enige gesprek waarin gesproken werd van een plan van aanpak, geeft mij het gevoel dat mijn klachten worden onderschat en er niet adequaat op wordt gereageerd en ik moet strijden voor mijn gelijk. Overmatige belasting kan op langere termijn gevolgen hebben. Het is een bedrijfsongeval, maar zo wordt het momenteel niet bestempeld (…).”
Bij e-mail van 9 oktober 2014 heeft de Arbo verpleegkundige aan klaagster het volgende bericht:
“De bedrijfsarts is ook de mening toegedaan dat het een bedrijfsongeval is. Jouw leidinggevende lost het op met een aanpassing in het werk, zonder dat je zorgtaken doet. Je draait dus gedeeltelijk geen eigen werk. Zou dus eigenlijk voor een deel verzuim zijn. Maar je leidinggevende is wel vrij om te zeggen dat hij dit tijdelijk accepteert en jou niet ziek meldt. Alleen krijg ik ook de indruk dat er net gedaan wordt alsof er bijna niets aan de hand is.
Je hebt zelf de mogelijkheid om een arbeidsomstandighedenspreekuur aan te vragen bij de bedrijfsarts (…). Dat is anoniem en daarvan gaat geen terugkoppeling naar [naam werkgever].
Betekent ook dat er geen advies over je inzetbaarheid richting je leidinggeven kan worden. (…)”.
In reactie op voorgaande e-mail berichtte klaagster op 9 oktober 2014 aan de Arbo verpleegkundige als volgt:
“Om ervoor te zorgen dat er wel een terugkoppeling komt over mijn inzetbaarheid wat is dan nodig? Want kan een afspraak bij een arbeidsomstandighedenspreekuur hiervoor ingezet worden? En als ik bij de bedrijfsarts ben geweest, zou dit ook ingezet kunnen worden om mijn leidinggevende te overtuigen dat ik gedeeltelijk ziek gemeld wordt en de werkzaamheden beter afgestemd worden om risico op overbelasting van mijn duim te voorkomen?
In afwachting van je reactie! (…)”
In reactie op voorgaande e-mail van klaagster berichtte de Arbo verpleegkundige klaagster in de op 9 oktober 2014 aan klaagster verzonden uitnodiging voor het arbeidsomstandighedenspreekuur van verweerster op 13 oktober 2014 als volgt:
“Ja, uiteraard bepaalt de bedrijfsarts of en in welke mate je inzetbaar bent.
Als je wilt dat er wordt teruggekoppeld naar [naam werkgever] dan kun je een afspraak maken voor een preventiespreekuur. Bel even naar ons kantoor en vraag naar (…)”
Klaagster is op 13 oktober 2014 op het spreekuur van verweerster geweest. In het medisch dossier heeft verweerster over dat spreekuurcontact het volgende vermeld:
“AOS: li duim MCP/phalangeaal kapsel overrekt geweest. Begin aug. Bedrijfsongeval. FT, orthopeed en handenteam is met haar bezig. Draagt nu een korte brace, waardoor zij niet kan overstrekken. Zij is wel rechtshandig.
Heeft een MIC melding gedaan. [Naam] is hiermee bezig. Vooral gedoe ivm door haar gemaakte kosten. LG is [Naam leidinggevende]: heeft haar niet ziek gemeld. Collega’s zijn wel geheel op de hoogte van haar niet geheel inzetbaar zijn.
Conclusie: ”Skiduim” links, adequate begeleiding. Nog restbeperkingen. Herstel is wel normaal. Geen ziekmelding, maar wel beperkingen gekregen. Daar naar gehandeld op de werkvloer. Nu bezig met vergoeden van door haar opgedane financiële schade. Medisch nu gedocumenteerd, zo nodig opvragen info.”
Van dit spreekuurcontact heeft geen terugkoppeling naar de werkgever plaatsgevonden.
Bij e-mail van 12 oktober 2015 berichtte de beleidsadviseur gezondheidsbeleid van klaagsters werkgever aan verweerster als volgt:
“Even een vraag over [naam klaagster]
Vorig jaar heeft er een incident plaatsgevonden met een client waarbij zij een duimkneuzing heeft opgelopen. Later in januari bleek deze gebroken te zijn ( geweest). E.e.a. loopt nu via haar advocaat en verzekeraar.
Haar taken zijn aangepast, er is geen verzuim maar nu heeft ze in augustus laten weten dat het niet meer verder geneest. Waarbij zij aangeeft dat zij een blijvende beperking in de beweeglijkheid van haar duim houdt.
Onze vraag is nu; kun jij vaststellen of er objectieve, blijvende beperkingen zijn waar wij rekening mee (moeten gaan) houden?
En, wat zij met haar duim allemaal wél kan doen…
We willen voorkomen dat zij gaat claimen werkzaamheden niet te kunnen doen door haar duim. En, als dat wel zo is, moeten we dat dan via Poortwachter gaan uitvoeren?
Zij is begel niveau 3 maar afgestudeerd orthopedagoog. Ze is 3 jaar in dienst en werkt 32 uur. Zij is van 07-2013 tot 02-2014 ook al eens 193 dagen ziek geweest.
Alvast bedankt voor je meedenken welke stappen hierin het beste zijn. (…).”
Op 27 oktober en 29 oktober 2015 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen klaagster en haar leidinggevende nadat er signalen waren gekomen van collega’s van klaagster dat het niet goed zou gaan. In het gespreksverslag dat door de leidinggevende van deze gesprekken is opgemaakt staat – onder meer en voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)Door beiden wordt geconstateerd dat er sprake is van 2 problemen:
- Belastbaarheid ivm beperking duim
- De functie van begeleider 3 wordt als niet passend ervaren.
Aanstaande maandag staat er een afspraak met de bedrijfsarts. Met toestemming van [naam klaagster] zal ondergetekende contact opnemen met bedrijfsarts om aandacht te hebben voor beide problemen tijdens deze afspraak(…).”
Met ingang van 28 oktober 2015 was sprake van een (gedeeltelijke) ziekmelding van klaagster.
Op 2 november 2015 stuurde de leidinggevende van klaagster aan verweerster een e-mail met – onder meer en voor zover van belang – de volgende inhoud:
“(…) Afgelopen dinsdag kwam vanuit collega’s een grote bezorgdheid. (…) Die ochtend had ze (college: lees klaagster) haar 1e korte dienst gehad. Boventallig voor een stuk om zo kennis te maken met 2 nieuwe bewoners. Haar collega observeerde een zeer gespannen en terugtrekkende houding Ik heb [naam klaagster] van hieruit gebeld. Gevraagd of de bezorgdheid vanuit collegá klopt. Dat was het. Angst is de slechtste basis om te werken. haar per direct uit de zorg gehaald.
Afspraak 29 oktober: het grote dilemma is: wil en kan ik wel begeleider zijn: is dit wat ik kan/wil. [Naam klaagster] geeft aan dat dit de kernvraag is.
En daarnaast speelt de vraag in hoeverre de duim haar beperkingen geeft om cliënten te begeleiden waarbij fysieke inspanning geminimaliseerd is.(…)
Letsel duim en eventuele gevolgen is onder de aandacht van de verzekering en kan ik niets mee doen.
[Naam klaagster] vond het goed om deze dilemma’s met jou te delen.
Ze weet ook dat ik na het gesprek met jou verder stappen ga bespreken. In hoeverre moeten we starten met outplacement. Ze is afgestudeerd orthopedagoge en het is erg zuur voor haar dat ze hierin geen werk vindt. Daarnaast heeft ze 1,5 jaar geleden besloten na een verzuimtraject om demotie te vragen: van begeleider niveau 4 naar niveau 3. Hierdoor ervaart ze geen druk in taakuitvoering. Ze staat nog steeds achter dit besluit.
Kortom, heel graag je advies mbt belastbaarheid duim en psychisch vraagstuk (dat ik morgen verder oppak). (…)”
Klaagster heeft op 2 november 2015 het spreekuur van verweerster bezocht.
In het medisch dossier staat ten aanzien van dit contact onder meer het volgende vermeld:
“(… )Li duim: fractuur bij een “skiduim” (…)
Rechtzaak tegen Client/ regres loopt nog. Financiële afhandeling. Mevr stuurt de info naar de BA op van de duim.
(…)
Dit ongeval en een oude ongeval uit het verleden heeft zij angst gekregen. Gevraagd of zij op de juiste plek zit. Zij geeft aan dat dit niet het geval is. We hebben uitvoerig gesproken over het belang van het op de juiste plek zitten. Zowel wat betreft haar gevoel voor veiligheid als gezien haar opleiding. Als begeleider zit zij onder haar nivo. Dit heeft zij ook met haar LG besproken. Besproken dit ook in de TKB aan te geven.
Conclusie: beperking in li duim, angst voor onvoorspelbaar gedrag van cliënten, grootste aandeel in angst/onwelbevinden is feitelijk het niet op haar plek zit. Volgt al een ontwikkelproject bij [naam werkgever].
Advies geven richting de organisatie. Zou behandeling kunnen krijgen voor haar psychische klachten. Ander werk zou veel oplossen. Als zij angst houdt tav haar clienten tgv niet op de goede plaats zitten in combinatie met ervaring van 2 ongevallen dan is haar terugplaatsen een wezenlijk risico op calamiteiten op de werkvloer. Dit is dus niet veilig voor haar en haar omgeving.”
In een brief “terugkoppeling spreekuur arts” aan de werkgever van klaagster (met cc aan klaagster) heeft verweerster naar aanleiding van het spreekuurcontact van 2 november 2015 onder meer en voor zover van belang het volgende vermeld:
“Er bestaan blijvende beperkingen (…) met de linkerhand. Daarnaast bestaan er behandelbare klachten die te maken hebben met het onvoorspelbare gedrag (en agressie) van cliënten.
Mevr geeft echter aan dat zij niet op haar plaats zit in de huidige functie, ook niet gezien haar opleiding.
Op dit moment werkt Mevr op een groep cliënten zonder fysieke zorgtaken. Vanwege het onvoorspelbare gedrag van de cliënten is dit op dit moment niet goed mogelijk.
Alles bij elkaar genomen adviseer ik te zoeken naar een functie die qua medische beperkingen en opleidingsnivo beter passen bij Mevr naar mogelijkheden (bijvoorbeeld via een outplacement) (…)”
Op 14 januari 2016 bezocht klaagster, vergezeld door haar advocaat, het spreekuur van verweerster. Bij dit consult was ook een collega van verweerster aanwezig.
In het medisch dossier staat bij dit consult het volgende vermeld ten aanzien van het opstellen van een functionele mogelijkhedenlijst (hierna: FML):
“ (…) Haar verwachting tav dit consult: de FML wordt opgesteld. Gaat nog steeds niet goed (…) Alles samengevat: situatie is complex. Voor de zorgvuldigheid expertise van [naam organisatie] inzetten. Uitgelegd dat hiervoor eerst toestemming zal moeten worden gegeven door [naam werkgever]. Dan zal er met haar contact worden opgenomen. (…)”
Op 14 januari 2016 heeft verweerster het medisch dossier van klaagster aan klaagsters advocaat verzonden.
In de op 14 januari 2016 opgestelde probleemanalyse staat in de rubriek “gegevens rondom de ziekmelding” 28 oktober 2015 vermeld als de eerste werkdag waarop niet (volledig) is gewerkt.
Tussen klaagster en de werkgever is vervolgens een geschil ontstaan over (het gebrek aan) medewerking van klaagster aan haar re-integratie. In verband met dat geschil heeft de advocaat van de werkgever bij brief van 18 februari 2016 vragen aan verweerster gesteld.
Bij brief van 22 februari 2016 aan de advocaat van de werkgever van klaagster antwoordde verweerster – voor zover van belang – als volgt:
“In de terugkoppeling van het spreekuur van [naam klaagster] dd 2 november 2015 heb ik gesproken over blijvende beperking van de linkerhand en mogelijk behandelbare klachten die te maken hebben met het onvoorspelbare gedrag en cliënten die bij [naam werkgever] hun zorg afnemen. De beperkingen te aanzien van de linker hand zijn voor mij niet de reden van verwijzing naar [naam organisatie]. Het betreft de claim die [naam klaagster] doet met betrekking tot het omgaan met een deel van de cliëntenpopulatie van [naam werkgever].
Omdat ik iedere beperkingen die ik benoem in de functiemogelijkhedenlijst [belastbaarheidsprofiel] medisch moet kunnen onderbouwen en ik voor deze laatste beperkingen zelf onvoldoende medische onderbouwing kan vinden, heb ik gemeend voor de zorgvuldigheid naar [naam organisatie] te verwijzen. (…)
Dat dit traject zoveel tijd in beslag neemt is een bijkomende zaak. Inmiddels heeft de weigering van [naam klaagster] ook al 4 weken gekost”.
Op 24 februari 2016 heeft verweerster aan klaagster gemeld dat zij zich vanwege een vertrouwensbreuk terugtrekt als haar bedrijfsarts.
Klaagster heeft een deskundigenoordeel gevraagd bij het UWW voor wat betreft de eerste dag van arbeidsongeschiktheid van klaagster, omdat zij van mening is dat zij per 7 augustus 2014 arbeidsongeschikt is, terwijl zij werd ziekgemeld per 28 oktober 2015. De verzekeringsarts van het UWV is in zijn verzekeringsgeneeskundige rapportage van 14 maart 2016 tot het oordeel gekomen dat klaagster per geschildatum 7 augustus 2014 niet geschikt is te achten voor het eigen werk.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht:
Klaagster verwijt verweerster dat zij:
a. klaagster ten onrechte niet arbeidsongeschikt heeft verklaard;
b. zich niet onafhankelijk heeft opgesteld;
c. haar advies over klaagster heeft bijgesteld ten gunste van het standpunt van de werkgever;
d. zich ten onrechte negatief over klaagster heeft uitgelaten tegenover klaagsters werkgever;
e. haar beroepsgeheim c.q. de privacy van klaagster heeft geschonden, omdat zij vertrouwelijke (medische) informatie van klaagster zonder klaagsters toestemming aan klaagsters werkgever en de advocaat van de werkgever heeft overgedragen en vertrouwelijke gesprekken met klaagster aan klaagsters werkgever heeft geopenbaard.
Toelichting klachtonderdeel a:
Verweerster heeft naar aanleiding van het spreekuur op 13 oktober 2014 klaagster ten onrechte geen advies gegeven over haar arbeidsongeschiktheid. Het had op de weg van verweerster gelegen om een oordeel te geven over de arbeidsongeschiktheid van klaagster als gevolg van het letsel aan haar duim en dit – na klaagsters toestemming – terug te koppelen naar de werkgever. Het enkele feit dat klaagster een uitnodiging had ontvangen voor het arbeidsomstandighedenspreekuur betekent niet dat verweerster geen uitspraak diende te doen over de arbeids(on)geschiktheid van klaagster, nu klaagster juist voor die beoordeling naar het spreekuur kwam.
Toelichting klachtonderdelen b en c:
Verweerster heeft zich niet onafhankelijk opgesteld door de e-mail van 12 oktober 2015 van de beleidsadviseur gezondheidsbeleid van klaagsters werkgever en de e-mail van 2 november 2015 van de leidinggevende van klaagster te gebruiken bij de medische beoordeling van klaagster. Ook stelt klaagster dat verweerster kennelijk contact had met de werkgever omdat zij in het spreekuurcontact van 2 november 2015 het gesprek opent met de mededeling dat zij begrepen had van de werkgever dat klaagster een rechtszaak tegen de werkgever had aangespannen over het incident op 9 augustus 2014. Daarnaast stelt klaagster dat verweerster zich niet onafhankelijk heeft opgesteld omdat zij op onjuiste gronden haar advies heeft bijgesteld ten gunste van de werkgever. Zo was het aanvankelijk de bedoeling dat verweerster zelf een FML op zou stellen, maar op 14 januari 2016 heeft zij het advies veranderd in die zin dat zij adviseerde om deze FML te laten opstellen door [naam organisatie], zonder aanvankelijk uit te leggen waarom. Verweerster heeft in de discussie over het al dan niet inschakelen van [naam organisatie] uiteindelijk wel de advocaat van de werkgever ingelicht, maar niet de moeite genomen om een en ander met klaagster af te stemmen.
Toelichting klachtonderdelen d en e:
In het klaagschrift is vermeld dat verweerster vertrouwelijke informatie van klaagster had gekregen – te weten dat klaagster niet goed op haar plaats zat in de huidige functie – tijdens het spreekuurcontact op 2 november 2015 en dat verweerster deze informatie ten onrechte aan de werkgever had teruggekoppeld waarmee zij haar geheimhoudingsverplichting richting klaagster heeft geschonden. Ter zitting heeft klaagster echter verklaard dat verweerster op dit punt niet haar geheimhoudingsverplichting heeft geschonden.
Verweerster heeft haar geheimhoudingsverplichting richting klaagster wel geschonden door haar mededelingen in de brief van 22 februari 2016 aan de advocaat van de werkgever. Bovendien heeft verweerster zich in die brief negatief over klaagster uitgelaten door klaagster (ten onrechte) te verwijten dat er vertraging in de procedure ter zake het opstellen van de FML is opgetreden. Verweerster had die informatie overigens alleen gebaseerd op informatie van de werkgever, zij heeft nagelaten klaagster hierover te horen. De werkgever is daarna een procedure met betrekking tot een loonsanctie gestart.
Verweerster heeft ook aan de werkgever bericht dat zij zich had teruggetrokken als bedrijfsarts van klaagster omdat er door klaagster een tuchtklacht tegen verweerster zou worden ingediend. Dit blijkt uit een proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van april 2016 waarin de advocaat van de werkgever dit heeft medegedeeld.
4. Het standpunt van verweerster
Ad klachtonderdeel a:
Klaagster heeft op 13 oktober 2014 het arbeidsomstandighedenspreekuur bezocht (en niet een preventiespreekuur). Op eerder uitdrukkelijk verzoek van klaagster mocht geen terugkoppeling plaatsvinden naar de werkgever. Op het spreekuur van 13 oktober 2014 heeft klaagster duidelijk gemaakt dat zij een terugkoppeling naar haar werkgever wilde, in die zin dat zij ziekgemeld wilde worden. Klaagster wilde erkenning. Volgens verweerster voegde een terugkoppeling naar de werkgever echter niets toe omdat de beperkingen met betrekking tot de linker duim van klaagster duidelijk waren; verweerster beschikte over alle medische informatie van dat moment. Er was sprake van een verstuiking, waarvoor klaagster een brace droeg en de werkgever hield rekening met de beperkingen zoals ook blijkt uit de e-mail van 29 september 2014 van klaagster. Er was sprake van een veilige omgeving om aangepast werk te doen. Aan het incident op 7 augustus 2014 is ook aandacht besteed door het doen van een MIC-melding.
De toenmalige regelgeving stond uitdrukkelijk toe dat de werkgever klaagster naar haar vermogen op restcapaciteit heeft ingezet. Als klaagster vond dat aandacht moest worden besteed aan haar arbeidsongeschiktheid dan had zij zich ziek moeten melden.
Ad klachtonderdelen b en c:
Verweerster had, voorafgaand aan het spreekuurcontact van 2 november 2015, in de wandelgangen vernomen dat er een regresprocedure liep voor wat betreft het letsel aan de linker duim. Het is belangrijk om dit soort kwesties te bespreken, omdat het herstel in negatieve zin kan worden beïnvloed door het feit dat de patiënt daarmee bezig is. Het was onhandig om daarmee het gesprek te beginnen, maar niet verwijtbaar. Verweerster heeft zich tijdens het spreekuur en de terugkoppeling van dat spreekuur van 2 november 2015 naar de werkgever in geen enkel opzicht laten leiden door de werkgever. Tijdens het spreekuur heeft klaagster expliciet aan verweerster laten weten dat voor haar doorslaggevend was dat zij de functie niet als passend ervaart. Daarop heeft verweerster haar advies in de terugkoppeling van het spreekuur afgestemd. Bovendien was in het gesprek in oktober 2015 van klaagster met haar leidinggevende ook besproken wat de mogelijkheden zouden zijn voor klaagster zowel binnen als buiten de organisatie, zo heeft de leidinggevende bij e-mail van 27 februari 2017 aan verweerster bevestigd.
Het advies van verweerster tijdens het spreekuur van 14 januari 2016 om een FML te laten opmaken door een professionele externe organisatie als [naam organisatie] is uitsluitend ingegeven door zorgvuldigheidsoverwegingen. De beperkingen ten gevolge van de angstklachten van klaagster moesten zorgvuldig in kaart worden gebracht en onderbouwd en daarvoor was een uitgebreider onderzoek nodig.
Ad klachtonderdelen d en e:
Verweerster heeft gehandeld binnen de kaders van artikel 446 lid 5 WGBO. Er is geen sprake van dat vertrouwelijke medische informatie is overgedragen. Ook heeft verweerster geen negatieve uitlatingen over klaagster gedaan.
5. De overwegingen van het college:
Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klagers klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
Klachtonderdeel a
Het college stelt voorop dat de omstandigheid dat klaagster op 13 oktober 2014 het arbeidsomstandighedenspreekuur van verweerster had bezocht (en niet het zogenoemde ‘preventiespreekuur’) nog niet noodzakelijkerwijze betekent dat verweerster de arbeids(on)geschiktheid van klaagster niet hoefde te beoordelen. Vaststaat, verweerster heeft dit immers erkend, dat klaagster aan verweerster tijdens dat spreekuur heeft kenbaar gemaakt dat zij ziek gemeld wilde worden vanwege het letsel aan haar linkerduim en dat zij dit graag teruggekoppeld wilde zien naar de werkgever. Naar het oordeel van het college had verweerster, gelet op klaagsters uitdrukkelijke (hulp)vraag en gelet op het feit dat verweerster bij klaagster ook medische beperkingen aanwezig achtte, de uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen van klaagster moeten vaststellen en in een terugkoppeling naar zowel klaagster als de werkgever moeten adviseren over klaagsters arbeidsongeschiktheid en de resterende mogelijkheden. De status die oorspronkelijk aan het spreekuur was gegeven doet daaraan in de gegeven omstandigheden niet af noch dat geen sprake was van een ziekmelding van klaagster noch dat de werkgever had geoordeeld dat klaagster kon worden ingezet op haar restcapaciteit. Door in deze situatie na te laten de uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen van klaagster vast te stellen en deze op verzoek van klaagster terug te koppelen naar de werkgever, heeft verweerster het risico in het leven geroepen dat er bij zowel werknemer als werkgever of bij één van hen onduidelijkheid bleef bestaan over de mate van arbeidsongeschiktheid en de exacte restcapaciteit met als gevolg dat mogelijk met klaagsters beperkingen niet of onvoldoende adequaat zou worden omgegaan. Aan het voorgaande doet niet af dat – daarvan is het college overtuigd – verweerster tijdens het spreekuurcontact van 13 oktober 2014 een zorgvuldige inschatting heeft willen maken van de situatie van klaagster. Klachtonderdeel a is gegrond.
Klachtonderdelen b en c
Deze klachtonderdelen gaan over de vraag of verweerster zich al dan niet afhankelijk en partijdig heeft opgesteld en lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.
Naar het college begrijpt, heeft klaagster deze klachtonderdelen, kort gezegd, met de volgende stellingen onderbouwd: 1) verweerster zou bij haar medische beoordeling van klaagster twee e-mails van de werkgever hebben gebruikt, 2) verweerster heeft het consult op 2 november 2015 geopend met een mededeling over de door klaagster tegen haar werkgever aangespannen rechtszaak, waaruit blijkt dat verweerster contact heeft gehad met de werkgever en 3) verweerster wilde eerst zelf de FML opstellen en heeft daarna op 14 januari 2016 ineens geadviseerd dat een andere organisatie deze zou moeten opstellen.
Wat betreft stelling 1) over de e-mails geldt dat klaagster op verzoek van haar werkgever uitgenodigd was voor het spreekuur van verweerster op 2 november 2015. Uit de e-mail van
2 november 2015 van de leidinggevende van klaagster aan verweerster blijkt dat niet enkel het duimletsel daartoe aanleiding was, maar ook dat sprake was van angst, respectievelijk psychische klachten. Uit die e-mail bleek ook dat angst de reden was dat klaagster daags daarvoor per direct uit de zorg was gehaald. Verweerster mocht alle door haar verkregen informatie – dus ook informatie verkregen van de werkgever – meewegen in de beoordeling van de gezondheidssituatie van klaagster. Niet valt in te zien waarom verweerster zich met het betrekken van deze e-mails bij haar beoordeling onvoldoende onafhankelijk en partijdig zou hebben opgesteld.
Wat betreft stelling 2) geldt het volgende. Dat verweerster in het spreekuurcontact van
2 november 2015 de opmerking heeft gemaakt dat zij begrepen had van de werkgever dat klaagster een rechtszaak tegen de werkgever had aangespannen over het incident op
9 augustus 2014 geeft op zichzelf geen blijk van een afhankelijke en partijdige opstelling door verweerster, mede gezien de door verweerster gegeven uitleg dat zij met deze mededeling openheid wilde betrachten naar klaagster. Hoewel onhandig, ziet het college ook hier niet in waarom verweerster zich met deze opmerking onvoldoende onafhankelijk en partijdig zou hebben opgesteld.
Wat betreft stelling 3) ten slotte overweegt het college als volgt. Uit de aantekeningen in het medisch dossier bij het consult op 14 januari 2016 met betrekking tot het laten opstellen van de FML maakt het college op dat verweerster haar gewijzigde advies met klaagster heeft besproken. Er staat onder meer “situatie is complex” en “voor de zorgvuldigheid expertise van [naam organisatie] inzetten.” Uit de aantekeningen blijkt niet dat verweerster heeft geverifieerd of klaagster de uitleg van verweerster over haar gewijzigde advies heeft begrepen en of zij daarmee akkoord is gegaan. Kennelijk was de gang van zaken voor klaagster niet duidelijk. Voorstelbaar is dat dit ertoe heeft geleid, mede gezien het ongelukkige moment waarop dat gewijzigde advies is gegeven – er bestond immers inmiddels overduidelijk wantrouwen van klaagster naar de werkgever wat ook al bleek uit het feit dat klaagster haar advocaat had meegenomen naar het consult –, dat klaagster daardoor in de veronderstelling raakte dat verweerster hiermee ten gunste van de werkgever handelde. Uit de door verweerster gegeven toelichting blijkt naar het oordeel van het college echter genoegzaam dat verweerster zich bij haar advies om een onderzoek door een organisatie als [naam organisatie] heeft laten leiden door zorgvuldigheidsoverwegingen, omdat zij zich niet goed in staat achtte de psychische beperkingen nader te onderbouwen.
Nu derhalve niet, althans onvoldoende gebleken is dat verweerster zich afhankelijk van de werkgever en partijdig heeft opgesteld, zijn de klachtonderdelen b en c ongegrond.
Klachtonderdelen d en e:
Ook deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling omdat beide klachtonderdelen zien op onterechte uitlatingen van verweerster over klaagster, waarbij onder meer aan de orde is of verweerster haar geheimhoudingsverplichting ten opzichte van klaagster geschonden heeft. Het college begrijpt klaagster aldus dat het gewraakte handelen de door verweerster gedane uitlatingen in de brief van 22 februari 2016 aan de advocaat van de werkgever betreft.
Het college overweegt allereerst dat verweerster de advocaat in de onderhavige situatie – mede gelet op de inhoud van de brief van 18 februari 2016 van de advocaat aan verweerster – als gemachtigde van de werkgever mocht aanmerken op grond waarvan verweerster aan de advocaat in diens hoedanigheid van gemachtigde van de werkgever dezelfde informatie mocht verstrekken als aan de werkgever zelf.
Op een bedrijfsarts die betrokken is bij de verzuimbegeleiding en re-integratieactiviteiten van een werknemer rust ingevolge artikel 88 van de Wet BIG een geheimhoudingsverplichting. Deze geheimhoudingsverplichting is niet absoluut. In het kader van de uitoefening van zijn taak mag de bedrijfsarts ingevolge de “Code Gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en reïntegratie” van de KNMG (hierna: de Code Gegevensverkeer) gegevens die noodzakelijk zijn voor een goede diagnosestelling/behandeling of begeleiding en re-integratie van de zieke werknemer en voor de vraag of zich een uitzondering op de loondoorbetalingsverplichting voordoet, doorgeven aan de werkgever. Ingevolge de Code Gegevensverkeer mag de bedrijfsarts in het kader van verzuim en re-integratie alleen gerichte informatie c.q. advies aan de werkgever verstrekken over:
− de werkzaamheden waartoe de werknemer nog wel of niet meer in staat is (functionele beperkingen, restmogelijkheden en implicaties voor het soort arbeid dat de werknemer nog kan verrichten)
− de verwachte duur van het verzuim
− de mate waarin de patiënt/werknemer arbeidsongeschikt is (gebaseerd op functionele beperkingen, restmogelijkheden en implicaties voor het soort arbeid dat de werknemer nog kan verrichten)
− en de eventuele aanpassingen of werkvoorzieningen die de werkgever in het kader van de re-integratie moet treffen.
De bedrijfsarts mag in geen geval medische gegevens (waaronder diagnoses, klachten, subjectieve waarnemingen, situationele problemen etc.) aan de werkgever doorgeven.
Verweerster heeft in haar brief van 22 februari 2016 informatie over klaagster verstrekt aan de advocaat van de werkgever.
Naar het oordeel van het college heeft verweerster haar geheimhoudingsverplichting ten opzichte van klaagster geschonden door in de brief van 22 februari aan de advocaat van de werkgever melding te maken van “mogelijk behandelbare klachten (college: lees: van klaagster) die te maken hebben met het onvoorspelbare gedrag en cliënten die bij [naam werkgever] hun zorg afnemen”. De hier verstrekte informatie betreft medische informatie en kan dus niet worden aangemerkt als informatie die een bedrijfsarts aan een werkgever mag verstrekken.
Daarnaast heeft verweerster in die brief ongevraagd en in strijd met de Leidraad Bedrijfsarts en privacy (hierna: de Leidraad) een mededeling gedaan over de weigering van klaagster om mee te werken aan het opstellen van de FML door [naam organisatie]. Zij schrijft: “Dat dit traject zoveel tijd in beslag neemt is een bijkomende zaak. Inmiddels heeft de weigering van [naam klaagster] ook al 4 weken gekost”. Ingevolge de Leidraad kan een werkgever vragen stellen aan de bedrijfsarts over het al dan niet meewerken of zelfs tegenwerken van het herstel door een werknemer. Echter moedwillig niet meewerken wordt niet snel aangenomen en een goede onderbouwing is noodzakelijk. Dit betekent ingevolge de Leidraad dat een bedrijfsarts zich zéér terughoudend dient op te stellen wanneer het gaat om het verstrekken van informatie aan een werkgever in zo’n situatie. Als een bedrijfsarts deze informatie al geeft, dan dient sprake te zijn van feitelijke informatie, waarbij de bedrijfsarts zich dient te onthouden van een waardeoordeel. Niet gebleken is dat verweerster de weigering van klaagster had onderzocht alvorens hierover mededelingen te doen. Bovendien is van de noodzaak voor verweerster van het verstrekken van deze informatie aan de advocaat niet gebleken, er was zelfs niet om gevraagd. Ten slotte ligt in bovengenoemde zin een waardeoordeel besloten waarvan verweerster zich had dienen te onthouden. Verweerster heeft klaagster door het doen van deze mededeling ten opzichte van de werkgever onnodig in een kwaad daglicht geplaatst met alle gevolgen van dien.
In zoverre zijn de klachtonderdelen d en e gegrond.
Het college heeft niet vast kunnen stellen dat verweerster aan de werkgever heeft bericht dat zij zich heeft teruggetrokken als bedrijfsarts van klaagster omdat er een tuchtprocedure tegen haar zou worden aangespannen. Verweerster heeft dit betwist en de enkele mededeling van de advocaat van de werkgever ter zitting van de rechtbank in april 2016 ter zake is onvoldoende voor de vaststelling dat deze informatie van verweerster afkomstig was. De klachtonderdelen d en e zijn op dit punt dan ook ongegrond.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat de klachtonderdelen d en e gedeeltelijk gegrond zijn.
De maatregel
Gelet op het voorgaande dient de klacht gedeeltelijk gegrond te worden verklaard. Bij de beoordeling van de vraag welke maatregel verweerster daarbij dient te worden opgelegd, houdt het college rekening met de omstandigheden van het geval, waarbij het college van belang acht dat verweerster zich toetsbaar heeft opgesteld ter zitting en zich uitgebreid rekenschap heeft gegeven van haar handelen in de situatie van klaagster. Gelet op deze omstandigheden volstaat naar het oordeel van het college de maatregel van waarschuwing.
Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, zoals hiervoor overwogen;
- legt verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat om redenen aan het algemeen belang ontleend, de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact.
Aldus beslist door mr. M.J. van Laarhoven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, E. Cranendonk, P.E. Rodenburg en M. van Heugten-Hoogendoorn, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2017 in aanwezigheid van de secretaris.