ECLI:NL:TGZREIN:2017:11 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1682

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:11
Datum uitspraak: 18-01-2017
Datum publicatie: 18-01-2017
Zaaknummer(s): 1682
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Geen indicatie voor ambulancevervoer, waardoor p roblemen met het vervoer van klager terug naar het ziekenhuis waar zijn persoonlijke bezittingen waren. Het had op de weg van het verpleegkundig personeel gelegen om dit aan de cardioloog terug te koppelen. Dat dit niet is gedaan, valt verweerster niet aan te rekenen, aangezien het de gebruikelijke gang van zaken was dat vervoer van patiënten door het verpleegkundig personeel werd geregeld en niet door de dienstdoende specialist. Hoewel de communicatie van verweerster jegens klager omtrent het ontslag voor verbetering vatbaar was, heeft zij zowel per brief als tijdens de tuchtprocedure haar excuses aan klager aangeboden. Ongegrond.

Uitspraak: 18 januari 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 mei 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

cardioloog

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. M.J. Bos te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift;

-         het verweerschrift;

-         brief van klager aan [E] d.d. 4 juli 2016;

-         brief van gemachtigde van verweerster d.d. 4 augustus 2016.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek. De klacht is ter openbare zitting van 23 november 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is op zondag 24 april 2016 opgenomen in een ziekenhuis in [F] wegens angina pectoris klachten. De volgende dag heeft klager een hartkatheterisatie ondergaan, waarbij een occlusie van de kransslagader werd vastgesteld. In afwachting van een dotterprocedure werd klager overgeplaatst naar een eigen kamer op de afdeling Cardiologie. Op donderdag 28 april 2016 werd aan klager medegedeeld dat er een plaats vrijgekomen was op de dotterwachtlijst van het ziekenhuis in [D]. Op vrijdag 29 april 2016 werd klager per ambulance naar [D] vervoerd. Klagers persoonlijke bezittingen, waaronder zijn horloge, portemonnee, autosleutels, huissleutels, jas, schoenen, telefoon en bril bleven achter in het ziekenhuis in [F]. Ook klagers auto stond daar geparkeerd. Nadat klager succesvol gedotterd was, is klager in verband met een vermeende complicatie (door de katheter veroorzaakte perforatie van de bovenarmslagader) nog een nacht ter observatie in het ziekenhuis in [D] gebleven.

Hierdoor kon klager na de dotterprocedure niet diezelfde dag, zoals te doen gebruikelijk, met de ambulance terug naar het ziekenhuis in [F] gebracht worden.

Op zaterdagochtend 30 april 2016 kwam verweerster als dienstdoende cardioloog bij klager langs op visite en heeft zij aan klager medegedeeld dat hij ontslagen werd uit het ziekenhuis in [D]. Toen klager aangaf dat hij weer met de ambulance terug naar het ziekenhuis in [F] wilde gaan, heeft verweerster geantwoord dat er geen medische indicatie was voor ambulancevervoer en dat klager op een andere wijze weer naar huis kon gaan. Later die dag is klager per taxi teruggegaan naar het ziekenhuis in [F].

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij zich niet gehouden heeft aan de zorgplicht die voortvloeit uit de behandelovereenkomst. Het ambulancepersoneel in [F] had met klager de afspraak gemaakt dat hij na afloop van de dotterprocedure met een ambulance weer teruggebracht zou worden naar het ziekenhuis in [F]. Dat was ook de reden dat klagers auto, zijn auto- en huissleutels en zijn overige persoonlijke bezittingen achtergelaten waren in het ziekenhuis in [F]. Klager kon vanuit het ziekenhuis in [D] niet door iemand worden opgehaald, omdat hij geen mantelzorger of familie had om op terug te vallen. Omdat klager geen sokken, schoenen en geld bij zich had, was per taxi teruggaan voor klager geen optie. Klager voelde zich letterlijk op straat gezet en voelde zich door het ziekenhuispersoneel in de kou gezet. Zijn vertrouwen in de medische stand is ernstig geschaad. Uiteindelijk heeft klager in de centrale hal van het ziekenhuis, zonder geschikte kleding, schoeisel of geld, zelf een taxirit naar [F] geregeld. Achteraf is dit door klagers verzekering vergoed.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster is zich er achteraf van bewust dat de communicatie met klager rondom het aansluitend vervoer na ontslag beter had gekund. Toen klager aangaf geen sociaal netwerk te hebben heeft verweerster gezegd dat de verpleegkundige het vervoer naar [F] zou regelen. Aangezien verweerster vervolgens geen terugkoppeling van de verpleging had gekregen, ging zij ervan uit dat klagers vervoer naar [F] geregeld was.

Een verpleegkundige heeft klager aangeboden om aan het einde van zijn dienst met hem mee te rijden naar [F], maar klager heeft dit afgewezen. Ook is aangeboden om de persoonlijke bezittingen van klager per taxi in [F] op te halen en is klager aangeboden om op kosten van het ziekenhuis een taxi terug naar [F] te nemen.

Verweerster betreurt hoe het ontslag van klager uit het ziekenhuis in [D] is verlopen en zij realiseert zich dat het in de beleving van klager vervelend is gelopen. Verweerster heeft verschillende pogingen gedaan om met klager hierover te communiceren, maar dat is niet gelukt. Verweerster heeft per brief d.d. 18 mei 2016 aan klager de situatie uitgelegd en haar excuses aangeboden. Zij ziet zichzelf niet als een afstandelijke zorgverlener zonder empathie, maar zij is die bewuste ochtend kennelijk wel zo bij klager overgekomen.

In beide ziekenhuizen zijn inmiddels veranderingen doorgevoerd om het vervoer tussen de locaties beter op elkaar aan te laten sluiten.

5. De overwegingen van het college

Volgens verweerster zijn er de volgende dag een aantal alternatieven aan klager aangeboden om hem naar [F] te vervoeren. Klager heeft dit ontkend. Over hetgeen er wel of niet door het verpleegkundig personeel omtrent het vervoer naar [F] is voorgesteld kan slechts worden vastgesteld dat sprake is van uiteenlopende lezingen, waarbij niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is. Bij dergelijke uiteenlopende lezingen dient dit klachtonderdeel in beginsel ongegrond te worden verklaard. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Dat verweerster niet het vervoer van klager heeft geregeld en de opdracht hiertoe aan het verpleegkundig personeel heeft gedelegeerd, is niet onbegrijpelijk. Toen het verpleegkundig personeel echter constateerde dat er problemen waren met het regelen van het vervoer van klager, had het op hun weg gelegen om dit aan verweerster terug te koppelen. Het feit, dat dit niet is gedaan, valt verweerster niet aan te rekenen, aangezien het de gebruikelijke gang van zaken was dat vervoer van patiënten door het verpleegkundig personeel werd geregeld en niet door de dienstdoende specialist.

Hoewel de communicatie van verweerster jegens klager omtrent het ontslag voor verbetering vatbaar was, hetgeen zij ook zelf heeft toegegeven, zal het college, gelet op haar overigens transparante en toetsbare opstelling, haar dit niet tuchtrechtelijk aanrekenen. Verweerster heeft, zowel per brief als tijdens de tuchtprocedure, haar excuses aan klager aangeboden.

Naar aanleiding van dit voorval zijn in beide ziekenhuizen de procedures omtrent patiëntenvervoer aangepast, waardoor een dergelijk voorval niet meer kan plaatsvinden.

Dit alles in ogenschouw genomen, is het college van oordeel dat er ook overigens geen feiten en/of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan medisch onzorgvuldig en/of verwijtbaar handelen dan wel nalaten door verweerster kan worden vastgesteld.

De klacht wordt derhalve als ongegrond afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock als lid-jurist,

dr. R. Brons, H.J.J. Koornstra-Wortel en H.R. van Dop als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.