ECLI:NL:TGZRAMS:2017:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/354
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2017:99 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-08-2017 |
Datum publicatie: | 29-08-2017 |
Zaaknummer(s): | 2016/354 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij geen oor heeft gehad voor haar aanvullende klachten en de door hem opgestelde FML lijst niet heeft aangepast. De bedrijfsarts heeft voorts ten onrechte in het consultverslag opgeschreven dat de klachten niet arbeidsgerelateerd waren. Bovendien heeft hij voornoemd verslag onjuist ingevuld door te schrijven dat er met de leidinggevende 1)schriftelijk contact is geweest en 2) een terugkoppeling heeft plaatsgevonden. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 20 juli 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven ingediende en na doorverwijzing op 15 september 2016 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
gemachtigde: haar echtgenoot: C,
tegen
D,
bedrijfsarts,
thans werkzaam te E,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mr. F. van Woerden-Poppe, verbonden aan VvAA rechtsbijstand.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 9 november 2016 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;
- de brief van mr. Van Woerden-Poppe van 21 maart 2017, binnengekomen op 23 maart 2017.
De klacht is op een openbare zitting van 8 augustus 2017 behandeld.
Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar echtgenoot, C, en verweerder door mr. Van Woerden-Poppe, voornoemd. Mr. Van Woerden-Poppe heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.
2. De feiten
2.1 Klaagster, geboren op november 1961, is sinds 1998 werkzaam voor de E Group (hierna: E), laatstelijk (voor 18 u/wk, in verband met ATV effectief 16,75 u/wk) in de functies van verkoopmedewerkster, gastvrouw en uitvoerder van kookdemonstraties bij supermarkt F te B (hierna: F). Klaagster heeft zich op 7 mei 2015 ziekgemeld wegens nek- en schouderklachten. De verzuimbegeleiding van klaagster wordt verricht door arbodienst G. Klaagster is na haar ziekmelding gedeeltelijk werkzaam gebleven bij F in aangepast werk.
2.2 Verweerder is sinds 1997 werkzaam als bedrijfsarts. Verweerder verricht werkzaamheden voor G.
2.3 Klaagster is in het kader van de verzuimbegeleiding eerst gezien door een collega van verweerder, H. Medisch expertisebureau I heeft een medische rapportage d.d. 6 november 2015 van klaagster opgesteld. Bij deze rapportage is een functionele mogelijkheden lijst (FML) gevoegd.
2.4 In januari 2016 is klaagster geopereerd aan haar rechterhand in verband met het carpale tunnelsyndroom.
2.5 J heeft een arbeidsdeskundig re-integratieadvies d.d. 22 februari 2016 over klaagster opgesteld, waarin onder meer is vermeld dat bedrijfsarts H op 25 januari 2016 heeft geconcludeerd dat de FML van 6 november 2015 nog actueel is.
2.6 Verweerder heeft klaagster in het kader van de verzuimbegeleiding op 9 juni 2016 en op 23 juni 2016 gezien. Bij het consult van 9 juni 2016 was tevens aanwezig de echtgenoot van klaagster en bij het consult van 23 juni 2016 de dochter van klaagster.
2.7 In het door verweerder opgemaakte verslag van het consult van 23 juni 2016 is onder meer vermeld:
“ Gegevens consult
(…)
Overleg leidinggevende voor spreekuur: Ja Schriftelijk
(…)
Spreekuur plaatsgevonden: Ja
Terugkoppeling leidinggevende: Ja Schriftelijk
Verzuimanalyse
Soort verzuim: Medisch
Arbeidsgerelateerde klachten: Nee
Beperkingen: aard beperkingen conform opgestelde FML
Werkhervattingsadvies: Betrokkene kan de aangepaste werkzaamheden voor de volledige werktijd voortzetten. De aanpassingen dienen te bestaan uit het rekening houden bij de op te dragen werkzaamheden met: aard beperkingen conform opgestelde FML. ”
2.8 Klaagster heeft na het consult van 9 juni 2016 een klacht tegen verweerder bij G ingediend. G heeft bij brief van 23 juni 2016 aan klaagster een reactie op deze klacht gegeven. De verzuimbegeleiding van klaagster is overgedragen aan een collega van verweerder.
2.9 Naar aanleiding van vragen van klaagster en haar echtgenoot heeft een medewerkster van G bij e-mail van 6 juli 2017 onder meer het volgende aan klaagster bericht:
“Met “schriftelijk overleg” wordt het medisch dossier bedoeld, dat (het college: verweerder) heeft ingelezen. Hiernaast is er een kort mondeling overleg geweest tussen casemanager en bedrijfsarts, waarin zij hebben geconcludeerd dat er geen nieuwe inzichten zijn.”
2.10 Klaagster is thans nog voor 5 uur per week werkzaam voor E. Voor de overige uren ontvangt zij thans een WW-uitkering.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
- geen oor heeft gehad voor klaagsters aanvullende klachten en de FML van november 2015 niet heeft aangepast, terwijl zij in januari 2016 is geopereerd aan haar rechterhand in verband met het carpale tunnelsyndroom en met een brace loopt;
- ten onrechte in het consultverslag van 23 juni 2016 heeft geschreven dat klaagsters klachten niet arbeidsgerelateerd zijn;
- in het consultverslag van 23 juni 2016 heeft ingevuld dat er schriftelijk contact is geweest met de leidinggevende, terwijl dat er kennelijk niet is geweest, althans klaagster daarvan geen afschrift heeft mogen ontvangen;
- in opdracht van E de klachten van klaagster niet arbeidsgerelateerd heeft genoemd omdat dit in het belang is van de werkgever in verband met een dreigende letselschadezaak;
- klaagster en haar echtgenoot tijdens het eerste consult van 9 juni 2016 onheus heeft bejegend.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van profes-sioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Verder staat bij de beoordeling het persoonlijk handelen van verweerder centraal.
5.2. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel.
Uit de stukken en de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat de communicatie tijdens het eerste consult van 9 juni 2016 niet optimaal is verlopen. Het college heeft evenwel niet kunnen vaststellen dat verweerder geen oor heeft gehad voor de klachten van klaagster of dat de in november 2015 vastgestelde FML, waarin diverse beperkingen voor dynamische handelingen en statische houdingen zijn opgenomen, niet meer juist was en dat verweerder had moeten bewerkstelligen dat er een nieuwe FML zou worden opgesteld.
Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.
5.3. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel.
Verweerder heeft toegelicht dat hij met de vermelding in het consultverslag van 23 juni 2016 dat de klachten niet arbeidsgerelateerd zijn geen uitspraak heeft willen doen over de causaliteit tussen de klachten en het (oorspronkelijke) werk van klaagster. Verweerder stelt dat hij slechts bedoeld heeft dat de klachten geen beperking vormen voor en niet in relatie staan tot de aangepaste werkzaamheden die klaagster in het kader van de re-integratie verrichtte.
Het college is van oordeel dat de enkele vermelding “Nee” bij “Arbeidsgerelateerde klachten” in het consultverslag van 23 juni 2016 onvoldoende duidelijk maakt dat dit antwoord moet worden begrepen in de context van de re-integratie in bovenomschreven zin. Zonder nadere toelichting wekt deze vermelding in het consultverslag de indruk dat er geen enkel verband bestaat tussen de klachten van klaagster en haar werkzaamheden voor E, terwijl verweerder ter terechtzitting heeft meegedeeld dat hij een causale relatie wel mogelijk acht. In de gegeven omstandigheden was een toelichting bij de vermelding “Nee” op zijn plaats geweest. Verweerder had duidelijk moeten vermelden dat er in de op dat moment bestaande situatie van re-integratie geen sprake was van aan die aangepaste arbeid gerelateerde klachten. Dit geldt temeer nu, zoals klaagster heeft betoogd en verweerder niet heeft weersproken, in de eerdere consultverslagen die door voorgangers van verweerder omtrent klaagster zijn opgemaakt de vraag over arbeidsgerelateerde klachten steeds met “Ja” is beantwoord. Verweerder heeft nog opgemerkt dat hij niet gelukkig is met het format dat door G wordt gebruikt voor het consultverslag. Dit neemt evenwel niet weg dat verweerder de verantwoordelijkheid heeft om zorg te dragen voor een goede en begrijpelijke weergave van zijn bevindingen in de verslaglegging.
Ook de omstandigheid dat klaagster aan verweerder om een toelichting had kunnen vragen, doet niet af aan deze verantwoordelijkheid van verweerder. Een verslag als het onderhavige dient zonder nadere toelichting duidelijk en begrijpelijk te zijn.
Verweerder heeft ter terechtzitting toegelicht dat hij steeds is uitgegaan van de situatie van re-integratie omdat klaagster al in het tweede-spoor-traject zat toen hij haar voor het eerst zag en dat hij inziet dat het consultverslag van 23 juni 2016 in dat opzicht niet duidelijk is. Gelet op deze toelichting en de mededeling van verweerder dat hij voortaan beter zal opletten dat zijn verslagen (ongeacht het voorgeschreven format) duidelijk en begrijpelijk zijn, is het college van oordeel dat er al met al onvoldoende grond bestaat om verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken.
Het tweede klachtonderdeel is ongegrond.
5.4 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel.
Verweerder heeft ter terechtzitting toegelicht dat hij voorafgaand aan het eerste consult alleen een kort schriftelijk bericht van E heeft ontvangen dat de verzuimbegeleiding van klaagster, die voorheen door H werd verricht, aan hem zou worden overgedragen. Verweerder heeft dit bericht ter terechtzitting getoond. Verder heeft er, aldus verweerder, geen mondeling of schriftelijk overleg met de werkgever plaatsgevonden en in die zin is de e-mail van 6 juli 2016 van de medewerkster van G (zie 2.9) niet juist.
Het college heeft niet kunnen vaststellen dat er, anders dan de administratieve mededeling dat de verzuimbegeleiding aan hem werd overgedragen, mondeling of schriftelijk overleg tussen verweerder en de werkgever van klaagster heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft voorts voldoende toegelicht dat de schriftelijke terugkoppeling aan de werkgever uitsluitend bestaat uit het consultverslag.
Het derde klachtonderdeel is ongegrond. Het college merkt daarbij wel op dat het door verweerder gebruikte format niet helemaal duidelijk is omdat de suggestie wordt gewekt dat er (meer dan administratief) schriftelijk overleg met de leidinggevende heeft plaatsgevonden.
5.5 Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder in het consultverslag van 23 juni 2016 de klachten van klaagster in opdracht van E niet arbeidsgerelateerd heeft genoemd. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
5.6 Ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel. Ter terechtzitting is gebleken dat de communicatie tijdens het consult van 9 juni 2016 moeizaam verliep, maar dat verweerder klaagster en haar echtgenoot onheus heeft bejegend heeft het college niet kunnen vaststellen. Het vijfde klachtonderdeel is ongegrond.
5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. Gelet op het belang voor de beroepsgroep van hetgeen het college in r.o. 5.3 heeft overwogen, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht in al haar onderdelen af;
- bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG
in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus beslist door:
mr. W.A.H. Melissen, voorzitter,
mr. drs. E.G. van der Jagt, drs. A. Wewerinke, en dr. A.N.H. Weel, leden-arts,
mr. dr. E. Pans, lid-jurist,
bijgestaan door mr. G.H. Felix, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 29 augustus 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
WG secretaris WG voorzitter