ECLI:NL:TGZRAMS:2017:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/066

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:95
Datum uitspraak: 01-08-2017
Datum publicatie: 01-08-2017
Zaaknummer(s): 2017/066
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster, die verwikkeld is in een echtscheidingsprocedure, verwijt de huisarts dat hij een verklaring heeft afgegeven die niet voldoet aan de daarvoor geldende richtlijnen. Gegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 22 februari 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

gemachtigde: mr. L.R. Harteveld, advocaat te Amsterdam,

tegen

C,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.             

1.         De procedure

1.1.      Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek en de zitting.

1.2.      Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3.      De klacht is op een zitting met gesloten deuren behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. Harteveld, voornoemd, en verweerder door mr. Hielkema, voornoemd. Mr. Harteveld heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitaantekeningen die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd. Het college heeft de stukken die zijn gehecht aan de pleitaantekeningen niet in zijn oordeel betrokken, omdat de herkomst en de context van deze stukken niet duidelijk is. Tijdens de zitting heeft klaagster een door haar op 27 oktober 2016 ontvangen voicemailbericht van verweerder laten horen.

2.         De feiten

2.1.      Klaagster is moeder van een dochter (geboren op september 2012) en een zoon (geboren op mei 2015).

2.2.      Verweerder is de huisarts van de kinderen en van hun vader.

2.3.      Eind 2015 ontstond bij klaagster het vermoeden dat mogelijk sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag van vader jegens dochter.

2.4.      Klaagster is op 6 januari 2016 met de kinderen uit de woning vertrokken en bij haar ouders gaan wonen.

2.5.      Klaagster en vader hebben op 13 januari 2016 samen met hun dochter een kinderarts bezocht.

2.6.      De kinderarts heeft verweerder hierover bij brief (zonder datum) geïnformeerd. In deze brief is onder meer te lezen:

Conclusie

Ouders vertellen zorgwekkende gedragssignalen over hun dochter. Een deel van de signalen kan passen bij ernstige obstipatie, maar het likgedrag en de secundaire incontinentie kunnen ook het gevolg zijn van het actief of passief meemaken van seksuele handelingen. Het is belangrijk dat er een veiligheidsplan gemaakt wordt. Daartoe zullen ouders een melding doen bij Veilig Thuis. Voorts zal ik [dochter] verwijzen naar het psychotraumacentrum voor verder onderzoek.”

2.7.      Verweerder heeft op 27 januari 2016 gesproken met Veilig Thuis. In het huisartsenjournaal van dochter is hierover het volgende te lezen:

“Gebeld en gesproken [E] Veilig Thuis melding door kinderarts.”

2.8.      Op 1 februari 2016 is klaagster op het spreekuur bij verweerder geweest, waarbij zij haar zorgen heeft geuit over haar dochter. In het huisartsenjournaal van de dochter is hierover te lezen:

“S:       lang gesprek , Moeder denkt aan sexueel misbruik vader (tongzoen) bang dat dit verder gaat en wil [dochter] veilig stellen vandaar kinderarts en veilig thuis. [dochter] zou nu veel nachtmerries hebben. Vader zou al lang vreemd gedrag vertonen en hij is nu 4wk niet bij de kinderen geweest

O:        bij doorvragen en opmerking dat er wellicht geen of weinig schade van dit likgedrag gezegd kan worden, maar wel van de huidige situatie tussen ouders: onveilig voor kinderen vertelt ze dat [dochter] nu prima gaat, “Nachtmerries had ze maar 1 keer o nee 2x”

P:         gerelativeerd, vader is geen pedofiel dus geen angst bij dit vreemde gedrag, belang uitgelegd van goede relatie met beide ouders”

2.9.      Verweerder heeft nadien klaagster en haar dochter niet meer gezien of gesproken.

2.10.    Vader heeft op 29 september, 13 oktober, 16, 20 en 21 oktober 2016 contact gehad met verweerder. Volgens vader waren er medische verslagen over het vermeende seksueel grensoverschrijdende gedrag. Verweerder had geen verslagen ontvangen. Verder vertelde vader ook dat de bezoekregeling niet op gang kwam. Volgens vader meldde klaagster de kinderen steeds ziek de avond voor een gepland bezoek. Verweerder had hierover evenmin  berichten van een huisartsenpost of andere huisarts ontvangen.

2.11.    Op 10 oktober 2016 heeft verweerder in het huisartsenjournaal van dochter het volgende genoteerd:

“S:       uitgebreid verslag betr verondersteld grensoverschrijdend gedrag vader, hetgeen zeer onwsch is mijns inziens, eerder is afhouden van bezoekregeling vorm van kindermishandeling

E: Z20.00          mgl sprake van Munchhausen by proxy door de moeder”

2.12.    Verweerder maakte zich zorgen om de kinderen, vanwege het repeterend ziek zijn, het feit dat hij hierover als huisarts van de kinderen niet werd ingelicht en de mededeling van vader dat de bezoekregeling niet op gang kwam. Verweerder heeft zijn zorgen op een rij gezet in een verklaring (gedateerd 25 oktober 2016).

2.13.    Op 27 oktober 2016 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met een vertrouwensarts van Veilig Thuis en laten weten dat hij overwoog een melding te doen. Verweerder heeft voornoemde verklaring (gedateerd 25 oktober 2016) naar de vertrouwensarts gestuurd. In het huisartsenjournaal van dochter is hierover het volgende genoteerd:

“(…) melding gedaan veilig thuis bij F, vertrouwensarts over de niet op gang komende bezoekregeling met de vader en de redenen die de moeder daarvoor aangeeft en die mogelijkerwijs onjuist zijn. Tevens over het feit dat ik door andere huisartsen niet wordt ingelicht. Heb dit meegedeeld aan de moeder.”

2.14.    Verweerder heeft op 27 oktober 2016 een bericht achtergelaten op de voicemail van klaagster. In dit bericht laat verweerder weten dat hij eerder heeft geprobeerd te bellen, hij een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis en klaagster hem hierover kan bellen.

2.15.    De vertrouwensarts heeft verweerder op 28 oktober 2016 teruggebeld. Zij liet weten dat Veilig Thuis al betrokken was en een melding door verweerder niet nodig was. Samen Veilig (Save) zou de situatie verder onderzoeken.

2.16.    Op 4 november 2016 heeft de vertrouwensarts het volgende bericht aan verweerder gestuurd:

“Het zou [F] helpen als hij de door jou gemailde brieven kan gebruiken: de verklaring die je hebt geschreven en de specialistenbrieven. De kinderen zijn jouw patiënt en je mag deze informatie aan [F] geven volgens de Meldcode als dat in het belang is van het kind en als je geprobeerd hebt toestemming aan de ouders te vragen. Is dat mogelijk?”  

2.17.    Verweerder heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en zijn verklaring d.d. 25 oktober 2016 samen met de specialistenbrieven aan een medewerker van Samen Veilig (Save), gestuurd.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door op 25 oktober 2016 een medische verklaring op te stellen die niet voldoet aan de door het Centraal Tuchtcollege vastgestelde criteria voor het opstellen van rapportages. In het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a.     (onjuiste) conclusies heeft getrokken over klaagster en haar dochter, terwijl zij niet bij hem in behandeling waren;

b.    (onjuiste) conclusies heeft getrokken zonder de aan hem gepresenteerde feiten te verifiëren;

c.     geen hoor en wederhoor heeft toegepast;

d.    buiten de grenzen van zijn deskundigheid is getreden.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. Verweerder heeft erkend dat hij zich bij het verstrekken van informatie aan de vertrouwensarts en Samen Veilig had moeten beperken tot het verstrekken van feitelijke informatie.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2.      In de onderhavige zaak heeft verweerder een verklaring gestuurd aan de vertrouwensarts van Veilig Thuis en een medewerker van Samen Veilig (Save). De verwijten van klaagster zien op de inhoud van de verklaring en de wijze waarop deze tot stand is gekomen.

Bij de beoordeling van de verklaring heeft het college onder meer de KNMG-Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld (september 2015) betrokken. Deze meldcode ziet weliswaar niet precies op de onderhavige situatie, maar de hierin geformuleerde uitgangspunten zijn wel van belang. Zo volgt uit de meldcode onder meer dat een arts onder bepaalde omstandigheden zijn geheimhoudingsplicht mag doorbreken en informatie aan derden mag verstrekken. Bij het verstrekken van informatie dient echter te worden volstaan met het verstrekken van feitelijke, relevante informatie die noodzakelijk is om kindermishandeling te doen stoppen of een redelijk vermoeden daartoe te laten onderzoeken.

Verder is van belang dat het behandelend artsen in de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens (september 2016) wordt ontraden om een geneeskundige verklaring af te geven waarin een waardeoordeel over een patiënt en diens gezondheidstoestand is opgenomen. Een behandelend arts mag wel, met toestemming van de patiënt, feitelijke relevante medische informatie verstrekken.

Gelet op de inhoud van de verklaring, die strikt genomen weliswaar geen medische rapportage oplevert, maar waarin verweerder wel op een rapporterende wijze conclusies trekt en een oordeel geeft over klaagster, heeft het college daarnaast acht geslagen op de vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege over de criteria waaraan een rapportage van een arts moet voldoen. Deze criteria luiden (CTG 30 januari 2014 C2012.100 ECLI:NL:TGZCTG:2014:17):

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Hierbij toetst de tuchtrechter ten volle of het onderzoek door verweerder uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of verweerder in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

5.3.      Verweerder heeft deze regels en uitgangspunten met voeten getreden.

Het college stelt voorop dat verweerder wist dat vader en klaagster (relatie)problemen hadden. Klaagster had immers met de kinderen het huis verlaten, bij klaagster leefde het vermoeden dat sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag door vader en de kinderarts maakte zich zorgen over de dochter. Verder had vader aan verweerder laten weten dat de omgangsregeling niet op gang kwam. In deze omstandigheden lag het op de weg van verweerder om zeer zorgvuldig, objectief en deskundig te werk te gaan. Hij diende te allen tijde te voorkomen dat hij zich zou voegen – althans de indruk zou wekken zich te voegen – aan de zijde van een van beide ouders en daardoor  onderdeel zou gaan uitmaken van de tussen hen bestaande strijd.

Verweerder heeft zich in de verklaring niet beperkt tot het verstrekken van feitelijke en relevante medische gegevens. Hij heeft daarentegen vergaande conclusies gepresenteerd ten aanzien van dochter, klaagster, de ouders van klaagster, vader en de ontstane situatie. Deze conclusies zijn volstrekt onvoldoende onderbouwd, worden niet ondersteund door objectieve gegevens en gaan het deskundigheidsgebied van verweerder te buiten. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk onderscheid gemaakt tussen vaststaande feiten, de door vader gepresenteerde feiten, de medische feiten en zijn conclusies en indrukken. Verweerder geeft in de verklaring een oordeel over klaagster, terwijl zij geen patiënt bij hem is en hij haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om hierop te reageren. Naar het oordeel van het college heeft verweerder onvoldoende distantie in acht genomen en wekt hij in de verklaring de indruk zich zonder enig voorbehoud achter vader te scharen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.4.      De oplegging van de maatregel van berisping is daarvoor passend. Klager heeft erkend dat hij zich bij het verstrekken van informatie aan de vertrouwensarts en Samen Veilig had moeten beperken tot feitelijke informatie. Dit inzicht achteraf doet echter geen afbreuk aan de ernst van de verwijtbaarheid en de mogelijke nasleep die de verklaring voor de betrokkenen kan hebben. Naar het oordeel van het college kan daarom niet met een lichtere maatregel worden volstaan.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van berisping.

Aldus beslist door:

mr. A.M. Koene, voorzitter,

drs. P.G.J. Koch, drs. M.A. de Meij en dr. A.N.H. Weel, leden-arts,

mr. S. Colsen, lid-jurist,

bijgestaan door mr. C. Neve, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter