ECLI:NL:TGZRAMS:2017:92 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/294

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:92
Datum uitspraak: 25-07-2017
Datum publicatie: 25-07-2017
Zaaknummer(s): 2016/294
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt verweerster dat zij een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de behandeling van een haartransplantatie.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 10 augustus 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. P.H.N. Keuning-Paapken, verbonden aan SRK Rechtsbijstand,

tegen

C,

arts,

thans werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. S.M. Steegmans, advocaat te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift;

-                      het aanvullende klaagschrift met een bijlage;

-                      het verweerschrift met bijlagen;

-                      de brief van klager van 22 februari 2017 met medische stukken;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 1 mei 2017 gehouden vooronderzoek.

De klacht is op 4 juli 2017 op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klager werd bijgestaan door mr. Keuning-Paapken en verweerster door mr. Steegmans. Mr. Keuning-Paapken en mr. Steegmans hebben een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1. Verweerder heeft op 28 augustus 2013 een haartransplantatie ondergaan in de E te F, waar verweerster destijds als zzp-er (tot begin 2015) werkzaam was.

2.2. Deze kliniek is op 12 mei 2015 failliet verklaard. Op 25 augustus 2016 heeft de curator het faillissement beëindigd en alle (medische) bescheiden van de kliniek overhandigd aan de eigenaar, de heer G. G heeft, na een aanvankelijke weigering tegenover verweerster, aan het college een incompleet medisch dossier omtrent klager verstrekt. Daarnaast heeft klager zelf ook een aantal (niet alleen medische) stukken overgelegd.

2.3. In de kliniek werden uitsluitend haartransplantaties volgens de “Follicle Unit Extraction” (FUE) methode uitgevoerd. Klager had voor de behandeling bij de kliniek al elders een drietal haartransplantaties ondergaan volgens de “Follicle Unit Transplant” (FUT) methode.

2.4. Voordat de haartransplantatie bij klager plaatsvond was er op 17 mei 2013 een intakegesprek tussen klager en G. Tijdens het intakegesprek heeft G  in ieder geval de procedure van de FUE-methode toegelicht.

2.5. De behandeling van klager zou in eerste instantie plaatsvinden op 12 juni 2013, maar toen bleek zijn bloeddruk te hoog. De behandeling vond vervolgens plaats op 28 augustus 2013.

2.6. In het dossier bevindt zich een tweetal, grotendeels gelijkluidende en ondertekende overeenkomsten tussen de kliniek en klager, de eerste gedateerd 28 mei 2013 en de tweede 28 augustus 2013. Een belangrijk verschil is dat de eerste overeenkomst spreekt over een bindende afspraak tussen partijen dat een haartransplantatie wordt uitgevoerd “vanaf 1000 haren”, terwijl in de tweede overeenkomst de zinsnede “vanaf 1000 haren” ontbreekt.

2.7. Om de haartransplantatie mogelijk te maken is een gedeelte van het achterhoofd van klager geschoren.

2.8. Het resultaat van de behandeling was dat in totaal 385 haren van het achterhoofd naar de frontale haarlijn konden worden getransplanteerd.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.    onjuiste dan wel onvoldoende informatie heeft verstrekt over de uit te voeren haartransplantatie;

2.    het “donorgebied” op het hoofd niet volgens afspraak is geschoren;

3.    met de haartransplantatie niet het gewenste resultaat heeft bereikt.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen 1 en 3 gezamenlijk te behandelen. Kern van het verwijt van klager is dat verweerster hem een veel beter resultaat, namelijk veel meer transplanteerbare haren, heeft voorgespiegeld dan uiteindelijk is waargemaakt. Hierover wordt als volgt overwogen. Aannemelijk is dat tijdens de intake door G op 17 mei 2013 aan klager is gezegd dat het resultaat tenminste 1000 haren zou zijn. Dit kan worden afgeleid uit de eerste overeenkomst tussen klager en de kliniek (van 28 mei 2013, zie boven onder 2.6.) Bij deze intake was verweerster echter niet aanwezig en zij kan voor deze (van een niet-medicus afkomstige) toezegging dus niet verantwoordelijk worden gehouden. Vervolgens is er een tweede gesprek op 12 juni 2013 geweest (zo blijkt uit het door verweerster in 2013 opgemaakte verslag naar aanleiding van de klachten over de behandeling), waarbij verweerster, naar zij stelt, aan klager expliciet heeft uitgelegd dat het zou gaan om een resultaat tussen de 200 en 1000 haren, omdat zij het donorgebied niet optimaal kon gebruiken vanwege de eerdere haartransplantaties, waarbij plakjes hoofdhuid met haren van het achterhoofd waren weggenomen en littekens waren ontstaan. Om die reden is ook de overeenkomst tussen de kliniek en klager aangepast en zijn in de tweede overeenkomst van 28 augustus 2013 geen aantallen haren meer opgenomen. Nu dit laatste inderdaad kan worden vastgesteld, gaat het college uit van de juistheid van de lezing van verweerster.

Na het scheren van het donorgebied van klager bleek dat er weinig gezonde en geschikte “grafts” op het achterhoofd van klager beschikbaar waren. Tijdens de operatie bleek ook de kwaliteit van de haren aan de zijkanten van het hoofd van onvoldoende kwaliteit te zijn om te kunnen transplanteren. Hierdoor konden uiteindelijk maar 385 haren worden getransplanteerd. Dit voor klager tegenvallende resultaat kan naar het oordeel van het college niet aan verweerster worden verweten.

Tot slot heeft klager gesteld dat de FUE-methode voor zijn haar ongeschikt was, maar waarom dat zo is heeft hij onvoldoende feitelijk toegelicht. Beide klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

5.2. Ook wat klachtonderdeel 2 betreft lopen de lezingen over hetgeen gezegd en afgesproken zou zijn, uiteen. Klager was kennelijk in de veronderstelling dat een minder groot gebied van het achterhoofd zou worden geschoren en dat ook haren van de zijkanten van zijn hoofd zouden worden getransplanteerd. Bij de zijkanten zou een lijn worden geschoren waarna het andere haar hierover heen kon vallen en de lijn niet zichtbaar zou zijn (een zogenaamde “lineshave”).

Volgens verweerster heeft zij op 12 juni 2013 aan de hand van een tekening, die helaas niet meer in het medisch dossier zit, aan klager uitgelegd waar het haar zou worden geschoren. Klager was daarmee akkoord. Gedurende en direct na de behandeling heeft klager op geen enkel moment aangegeven dat hij het niet eens was met de wijze en het resultaat van het scheren. Ook is volgens verweerster besproken, zowel op 12 juni 2013 als op de dag van de behandeling, dat de zijkanten van het hoofd niet zouden worden meegenomen, wanneer de kwaliteit van het haar tijdens de transplantatie onvoldoende zou blijken te zijn. De opbrengst aan haren zou dan niet opwegen tegen het zichtbaar worden van de gehoorapparaten van klager. De kwaliteit bleek inderdaad tegen te vallen, zodat het haar van de zijkanten niet is gebruikt. Verder heeft verweerster verklaard dat er niet is gesproken over een zogenaamde “lineshave”, eenvoudig omdat de haarlengte van klager hiervoor niet toereikend was.

Ook hier gaat het college uit van de juistheid van de lezing van verweerster, aangezien deze lezing (grotendeels) wordt ondersteund door het reeds in 2013 door haar opgemaakte verslag naar aanleiding van de klachten over de behandeling. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond.

5.3. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist op 4 juli 2017 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

M.A. de Meij, R.A. Christiano en dr. W.F.R.M. Koch, leden-arts,

mr. M.A.H. Verburgh, lid-jurist,

bijgestaan door mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 25 juli 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                          voorzitter