ECLI:NL:TGZRAMS:2017:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/385F

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:91
Datum uitspraak: 25-07-2017
Datum publicatie: 25-07-2017
Zaaknummer(s): 2016/385F
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij zich tijdens de behandeling onprofessioneel en grensoverschrijdend heeft gedragen onder meer door haar borst op te tillen. Gegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 13 oktober 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

fysiotherapeut,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlage;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      als nagezonden bijlage: het medisch dossier;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 13 februari 2017 gehouden vooronderzoek.

Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig.

2.         De feiten

2.1       Op 19 september 2016 heeft klaagster op afspraak een eerste bezoek gebracht aan fysiotherapeutenpraktijk D, waarvan verweerder eigenaar is en waar hij tevens als fysiotherapeut werkzaam is.

2.2       Klaagster had last van zware pijnklachten in haar achterhoofd en nek- en schouderklachten. De intake bij verweerder verliep volgens beide partijen vlot en prettig. Verweerder heeft klaagster vragen gestelde over haar persoonlijk leven, haar werk en stressklachten.

2.3       Verweerder vroeg vervolgens of klaagster haar bovenkleding uit wilde doen en op de behandeltafel plaats wilde nemen. Verweerder ging in eerste instantie op een verrijdbare stoel achter klaagster zitten. Verweerder vroeg vervolgens of klaagster ook de rest van haar bovenkleding wilde uitdoen (shirt, hemd en BH) en hij hielp haar met het losmaken van haar BH, die zij op advies van verweerder op haar schoot liet liggen. Met instemming van klaagster is verweerder vervolgens voor haar gaan staan. Verweerder heeft de rechterborst van klaagster opgetild.

2.4       Klaagster heeft vervolgens in haar rechterschouderspier en Dryneedling-behandeling ondergaan.  

2.5       Verweerder heeft de onderkin van klaagster vastgepakt en deze heen en weer geschud. Verweerder heeft klaagster vervolgens adviezen gegeven over de stand van de kin en voor een betere houding.

2.6       Klaagster heeft met verweerder een vervolgafspraak gemaakt voor 23 september 2016 om 07.00 uur. Klaagster heeft deze afspraak afgezegd.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder grensoverschrijdend heeft gehandeld door klaagster ertoe te bewegen haar BH uit te doen en haar daarbij te helpen, de beide borsten van klaagster op te tillen, met een pen of potlood een streepje in de decolleté van klaagster te zetten en de kin van klaagster aan te raken en heen en weer te schudden.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen deels bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       De klacht bestaat uit verschillende onderdelen die hierna in chronologische volgorde worden behandeld.            

5.2       Nadat de intake goed was verlopen, heeft verweerder klaagster verzocht op de behandeltafel plaats te nemen en haar resterende bovenkleding uit te doen. Klaagster heeft het verzoek van verweerder om haar BH uit te doen en de assistentie die verweerder daarbij heeft verleend als zeer ongemakkelijk ervaren en vindt dat verweerder hierin te ver is gegaan. Vast staat dat verweerder voor deze handeling haar toestemming heeft gevraagd. Verweerder heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat deze handeling functioneel was en in het kader van het lichamelijk onderzoek plaatsvond. Verweerder wilde de houding van klaagster onderzoeken (de symmetrie) en een indruk krijgen van de bewegingsvoorstelling (o.a. van het schouderblad). Het college is van oordeel dat op dit onderdeel geen sprake is van klachtwaardig handelen.

5.3       Vervolgens is verweerder vóór klaagster gaan zitten. Door daarna onaangekondigd en zonder uitleg de rechterborst van klaagster op te tillen om - zoals verweerder heeft verklaard - de vegetatieve reacties te controleren, heeft verweerder de grenzen van het professioneel handelen overschreden en aldus in strijd gehandeld met de zorg die hij als fysiotherapeut jegens klaagster dient te betrachten. Het betrof gezien de omstandigheden een te intieme handeling en bovendien een overbodige handeling omdat met het enkele (laten) optillen van de rechterarm een controle van vegetatieve reacties onder de rechteroksel had kunnen plaatsvinden. Klaagster was, zoals verweerder al bij de intake had opgemerkt, gespannen. Gezien haar kwetsbaarheid op dat moment had verweerder - ook al had hij geen slechte bijbedoelingen - dit achterwege moeten laten en op andere wijze het onderzoek moeten doen. Verweerder had bij klaagster al voldoende signalen ontdekt op grond waarvan hij zijn vermoedens van vegetatieve reacties kon baseren. Ter zitting heeft klaagster gesteld dat verweerder allebei haar borsten heeft opgetild. Verweerder heeft erkend één borst te hebben opgetild of – zoals hij ter zitting heeft verklaard – het rechterborstweefsel te hebben verplaatst. Verweerder heeft weersproken dat hij beide borsten van klaagster heeft opgetild of anderszins aangeraakt. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder beide borsten heeft aangeraakt en houdt het er op dat hij de rechterborst heeft opgetild of verplaatst. Dit handelen is in de hiervoor geschetste omstandigheden op zichzelf al verwijtbaar. Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.

5.4       Klaagster heeft gesteld dat verweerder met een pen of potlood een streepje in haar

decolleté heeft gezet. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk betwist en verklaard dat hij alleen de aanhechtingen van het sleutelbeen op het borstbeen heeft gemarkeerd. Gezien deze uiteenlopende verklaringen, waarbij de versie van klaagster tot de conclusie van grensoverschrijdend gedrag zou kunnen leiden en de versie van verweerder niet, oordeelt het college dit klachtonderdeel als ongegrond. Niet kan worden vastgesteld welke verklaring van partijen juist is.

5.5       Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij haar kin heeft vastgepakt en haar bewegingen heeft laten maken. Verweerder heeft voldoende onderbouwd wat het doel hiervan is geweest – bewustwording van de positie van het hoofd en het sturen van een beweging – en het college is van oordeel dat dit een normale handeling betreft, die door fysiotherapeuten wordt gedaan. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond geacht.

5.6       De conclusie van het voorgaande is dat het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het onaangekondigd en zonder uitleg optillen van de rechterborst gegrond is. Verweerder heeft op dat onderdeel gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.7       De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Hoewel het college niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder de handeling heeft verricht met slechte bijbedoelingen en uit het medisch dossier volgt dat hij in korte tijd zeer uitgebreid onderzoek heeft gedaan, kan worden geoordeeld dat hij de situatie met klaagster kennelijk verkeerd heeft ingeschat en niet heeft ingezien dat hij grensoverschrijdend heeft gehandeld. Hij heeft de signalen van klaagster dat zij het onaangekondigd aanraken van haar borst als grievend ervoer niet opgepikt en hij heeft haar overdonderd met zijn gedrag. Dit is hem aan te rekenen. Nu verweerder ter zitting heeft toegezegd dat hij in de toekomst in vergelijkbare situaties terughoudender, zorgvuldiger en in overleg met zijn cliënt zal handelen en hij het spijtig vindt dat hij de situatie niet meer kan veranderen, wordt het opleggen van een waarschuwing gerechtvaardigd geacht. 

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart het klachtonderdeel met betrekking tot optillen van de rechterborst van klaagster gegrond;

-          legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door:

mr. W.A.H. Melissen, voorzitter,

prof. dr. P.U. Dijkstra, drs. J.E. Geensen en J.M. Uijen, leden-fysiotherapeuten,

mr. J.F. Aalders, lid-jurist,

bijgestaan door mr. G.H. Felix, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                   WG  voorzitter