ECLI:NL:TGZRAMS:2017:71 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/317, 2016/318, 2016/319

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:71
Datum uitspraak: 16-05-2017
Datum publicatie: 16-05-2017
Zaaknummer(s): 2016/317, 2016/318, 2016/319
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen de vakgroep cardiologie en ziet op het verplaatsen van de meerdaagse cardiologische zorg naar een andere locatie. Klaagster verwijt de aangeklaagde cardiologen, kort samengevat, dit besluit eigenmachtig om redenen van gemakzucht en eigenbelang en voorts onder aanvoering van valse voorwendselen te hebben genomen. Klaagster stelt zich op het standpunt dat sprake is van schending van beide tuchtnormen. Verweerders hebben primair aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Niet-ontvankelijk

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 24 augustus 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: C (echtgenoot klaagster),

tegen

D,

cardioloog,

werkzaam te E,

tegen

F,

cardioloog,

werkzaam te E,

tegen

G,

cardioloog,

v e r w e e r d e r s,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek;

- de op 22 maart 2017 binnengekomen brief van klager.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster is wegens hartklachten onder behandeling geweest bij een collega van verweerders.

2.2. Verweerders zijn als cardioloog verbonden aan het H te I: verder te noemen: het ziekenhuis. Verweerders vormen tezamen het dagelijks bestuur van de vakgroep cardiologie.

2.3. Verweerders hebben op 27 juni 2016 de Raad van Bestuur (RvB) van het ziekenhuis een brief geschreven, waaruit – voor zover van belang – het volgende wordt overgenomen:

"(…) Met deze brief willen wij u op de hoogte brengen dat alle cardiologen van de OE cardiologie van de H, na intensief en gezamenlijk overleg in consensus de conclusie getrokken hebben dat er voor complexe cardiologische zorg 24/7 zorg van kwetsbare hoog risico patiënten op de locatie I onvoldoende waarborgen zijn.

Met deze constatering dienen we op de kortst mogelijke termijn samen met u beslissingen te nemen om versneld over te gaan tot concentratie van de klinische cardiologie patiënten in de locatie E. Dit om te voorkomen dat de patiëntveiligheid in het geding komt.

(…)

Daarnaast willen wij met u op zoek gaan naar een oplossing om de cardiologische zorg voor onze patiënten in I verder te optimaliseren.

Het concentreren van klinische cardiologische zorg in locatie E is het beste alternatief, waarbij in I de nadruk komt te liggen op optimalisatie van poliklinische onderzoeken en behandelingen.,

(…)

Graag lichten wij als DB cardiologie de invulling van deze plannen verder toe in een overleg (…) We zijn voornemens om deze plannen binnen een maand te gaan uitvoeren. "

2.4. Omstreeks eind juli 2016 heeft de RvB besloten een externe commissie in te schakelen. Uit de managementsamenvatting van het advies van deze commissie van 7 december 2017 (moet zijn: 2016 RTG) wordt voor zover van belang het volgende overgenomen:

"Aanleiding

Op basis van signalen van zorgen over de locatie I is het locatieprofiel in het voorjaar 2016 op initiatief van de RvB geëvalueerd. Aansluitend is een voorzet voor een actieplan opgesteld. De Raad van Bestuur en het Stafbestuur kwamen op basis van de evaluatie van het profiel tot de conclusie dat de kwaliteit en de continuïteit van de zorg voor de patiënten op de locatie I nog verder moest worden verbeterd. Dit leidde tot de volgende vraagstelling voor de commissie:

"Diverse recente ontwikkelingen, waaronder het voornemen om de complexe meerdaagse cardiologische zorg te concentreren, vragen om een integrale benadering van dit proces. De raad van bestuur heeft daarom samen met het Stafbestuur besloten een onafhankelijke beoordeling te vragen aan externe deskundigen met competenties op ziekenhuiszorg, organisatie en medische inhoud. Deze integrale beoordeling heeft betrekking op het locatieprofiel I met in het bijzonder de acute zorg, en vormt een aanvulling op de interne evaluatie van het locatieprofiel. De evaluatie van het locatieprofiel en de aanbevelingen en acties die daaruit naar voren komen worden onderdeel van deze beoordeling . Het gaat om een integraal plan voor toekomstbestendige en veilige zorg op de locatie I als onderdeel van de H.

Advies (…)

Een toekomstbestendig ziekenhuisprofiel voor de locatie I zal op de veranderende zorgvraag moeten inspelen”

(…)

Volumenormen niet op de locatie I projecteren, maar voor de totale H gezamenlijk implementeren, onafhankelijk van de locatie. Daarbij vooral zorgvuldig zijn: keuzen per discipline hebben consequenties voor andere disciplines en de aanwezigheid/behoud van deskundigheid op de locatie. Dit geldt voor alle specialisme: breng de keuzen tijdig in kaart, bedenk de alternatieven en bespreek dit met alle betrokkenen.

De commissie heeft een voorbeeld uitgewerkt voor de cardiologische zorg in I. Conclusie: indien aan randvoorwaarden voldaan wordt, kunnen veel patiënten in I worden behandeld. De Commissie erkent het oordeel van de cardiologen dat dit niet het geval was, maar acht dit met extra inzet mogelijk, en voorwaardelijk (…)"

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders:

1. als vakgroep cardiologie eigenmachtig om redenen van gemakzucht en eigenbelang en voorts onder aanvoering van valse voorwendselen hebben besloten alle (semi-) acute cardiologische zorg alsmede de meerdaagse klinische cardiologische zorg per

1 september 2016 te verplaatsen naar E;

2. misleidende en feitelijk onjuiste informatie hebben verstrekt aan de RvB van het ziekenhuis om de opheffing van de afdeling klinische cardiologie te bewerkstelligen.

Klaagster heeft - kort samengevat - aangevoerd dat sprake is van een schending van beide tuchtnormen en dat het vertrouwen in de medische stand daardoor ernstig wordt ondermijnd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerders hebben primair aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Subsidiair hebben verweerders de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen inhoudelijk bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Het college beperkt zich bij de beoordeling in deze zaak tot het meest verstrekkende verweer dat ziet op de vraag of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Het college overweegt daaromtrent het volgende.

5.2. Klaagster is aan te merken als rechtstreeks belanghebbende ingevolge artikel 65 lid 1 sub a Wet Big, nu zij heeft gesteld als gevolg van het vermeende handelen van verweerders (het verplaatsen van de meerdaagse klinische cardiologische zorg naar I) als patiënt negatieve gevolgen daarvan te ondervinden.

5.3. Klaagster heeft haar klacht blijkens haar klaagschrift gericht tegen het dagelijkse bestuur van de organisatorische eenheid cardiologie, waarvan verweerders deel uitmaken. In artikel 47 lid 1 sub a en b Wet BIG is bepaald dat de zorgverlener in zijn hoedanigheid, in dit geval als cardioloog, is onderworpen aan tuchtrechtspraak. Het tuchtrecht gaat daarmee uit van persoonlijke verwijtbaarheid en ziet alleen op handelen door natuurlijke personen en niet door besturen of maatschappen. Voor zover de klacht dus gericht is tegen de eenheid cardiologie, is de klacht niet-ontvankelijk.

5.4. Daar komt het volgende bij. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 voormeld betreffen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten ten opzichte van zijn patiënt of diens naasten (de eerste tuchtnorm), als ook enig ander handelen of nalaten van een beroepsbeoefenaar in strijd met het algemeen belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Het college is op grond van de stukken van oordeel dat niet is gebleken dat tussen verweerders en klaagster sprake was van een behandelrelatie in de zin van artikel 47 lid 1 sub a Wet Big. Toetsing aan de eerste tuchtnorm is daardoor niet aan de orde. Op grond van de tweede tuchtnorm kan volgens vaste jurisprudentie handelen in een bestuurlijke of leidinggevende functie tuchtrechtelijk worden getoetst. Dat is het geval wanneer het gestelde handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg en verweerder zich heeft begeven op het deskundigheidsgebied waarvoor hij is geregistreerd. Weliswaar heeft het aan verweerders verweten handelen voldoende weerslag op het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg en hebben verweerders daarbij toepassing moeten geven aan hun deskundigheid op dat gebied. Maar bij de toepassing van het tuchtrecht dient terughoudendheid te worden betracht als er sprake is van handelen van de beroepsbeoefenaar dat niet een individuele patiënt betreft maar veeleer betrekking heeft op de organisatie van de zorg en de randvoorwaarden waaronder die zorg wordt verleend. Met name moet worden voorkomen dat de betrokken beroepsbeoefenaar tuchtrechtelijk aansprakelijk wordt gehouden voor keuzes in de bedrijfsvoering waarvoor hem in zijn (management) functie in beginsel beleidsvrijheid toekomt, ook al kunnen die keuzes gevolgen hebben voor de individuele gezondheidszorg. Het college stelt vast dat h et voorgenomen besluit van verweerders waartegen klaagster ageert ziet op het verplaatsen van de meerdaagse cardiologische zorg van de locatie te I naar de locatie te E bij hoog-risico cardiologische zorg waarbij een (invasieve) diagnostische en/of therapeutische interventie of complexe beeldvorming noodzakelijk is. Voor routinecontroles respectievelijk acute cardiale problemen kunnen patiënten ook in de toekomst terecht bij de polikliniek respectievelijk afdeling SEH op de locatie te I, aldus verweerders. De beleidskeuze van verweerders is voortgekomen uit de wens om een zo goed mogelijke kwaliteit van zorg (veilig en verantwoord) te kunnen leveren aan patiënten. Naar het oordeel van het college behoort het handelen van verweerders - de voorgenomen beleidskeuze - tot keuzes in het kader van de bedrijfsvoering waarbij beleidvrijheid bestaat, ook al kunnen deze keuzes gevolgen hebben voor de individuele gezondheidszorg. Het is ongewenst dat de tuchtrechter dergelijke beleidskeuzes doorkruist. Daarmee kan het handelen ook op die grond niet inhoudelijk door het college worden getoetst.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

6. De beslissing

Het college verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist op 16 mei 2017 door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

dr. B. van Ramshorst en dr. B.J. Bouma, leden-arts,

bijgestaan door mr. P. Tanja, secretaris.

secretaris voorzitter

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld door:

- de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

- degene over wie is geklaagd;

- de hoofdinspecteur en de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid aangaat.

Het beroepschrift, gericht aan de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, moet binnen zes weken na de dag van verzending van de beslissing op het secretariaat van het regionaal tuchtcollege Amsterdam zijn ontvangen.