ECLI:NL:TGZRAMS:2017:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/237T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:68
Datum uitspraak: 06-06-2017
Datum publicatie: 06-06-2017
Zaaknummer(s): 2016/237T
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: klaagster verwijt verweerder dat hij zich ten onrechte als orthodontist heeft uitgegeven en dat zij is daardoor is misleid. Ook wordt verweerder verweten dat hij het dragen van een beugel heeft geadviseerd terwijl een operatie aan de onderkaak nodig was. Verweerder voert verweer. Deels gegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 13 juli 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

gemachtigde: mr. J.H. Prins, advocaat te Den Helder,

tegen

C,

tandarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r.

1. De procedure

1.1. Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de op 10 november 2016 binnengekomen brief van verweerder met bijlagen;

- de op 28 november 2016 binnengekomen brief met bijlagen (waaronder digitale gegevens) van orthodonist E, betreffende het door het college opgevraagde dossier van klaagster.

1.2. De klacht is op een openbare zitting behandeld.

1.3. Klaagster en haar moeder waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. Prins, voornoemd. Verweerder was afwezig zonder bericht van verhindering.

2. De feiten

2.1 In 2010 is klaagster (geboren op 10 november 1999) –hierna ook te noemen: patiënte- door haar eigen tandarts naar verweerder, werkzaam in dezelfde praktijk, verwezen voor een beugel.

2.2. Na een intake op 29 september 2010 waarbij verweerder constateerde dat sprake was van een milde overbeet ( 8 mm) zijn op 14 oktober 2010 afdrukken en röntgenfoto’s gemaakt. Op 3 november 2010 is een uitneembare (nacht)beugel geplaatst, Hierover is in verweerders aantekeningen vermeld:“MT; 3-11-2010:ACTIVATOR GEPLAATST + INSTRUCTIE + DOCUMENTATIE.”

Op 17 november 2010 is vermeld: ”last van de beugel, 2 weken niet gedragen.”

Op 15 december 2010: ’controle, draagt de beugel te weinig. Kan beugel ’s nachts soms niet in ivm astma. Verwijzing naar logopedist. Moet beter poetsen.”

2.3. Op 30 mei 2011 is een vaste beugel (brackets) geplaatst. Deze is op 25 april 2012 verwijderd. Op 24 april 2013 is opnieuw vaste apparatuur boven en onder geplaatst; op 29 mei 2014 is deze vervangen door een andere voorziening.

2.4. Op advies van F, mondhygiëniste, is een en ander in februari 2016 door verweerder weer door vaste apparatuur vervangen.

2.5. In het voorjaar van 2016 is klaagster driemaal terug geweest bij verweerder, omdat er brackets los zaten. Nadien heeft verweerder klaagster niet meer behandeld.

2.6. Medio mei 2016 had klaagster als gevolg van herpes ontstekingen in de mond, waarop de huisarts haar adviseerde de brackets meteen te laten verwijderen.

2.7. Omdat verweerder afwezig bleek en er geen vervanging voor hem binnen de praktijk was, zijn de brackets op 18 mei 2016 door een orthodontist van een andere praktijk (E) verwijderd.

2.8. Op 20 mei 2016 is klaagster in het ziekenhuis opgenomen.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

3.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tekortgeschoten is in de zorg jegens klaagster. Daartoe voert klaagster aan:

a. dat verweerder haar ten onrechte een beugel heeft geadviseerd, terwijl zij operatief diende te worden behandeld;

b. in de praktijk geen waarneemregeling was toen verweerder afwezig was, en

c. verweerder zich ten onrechte heeft voorgedaan als orthodontist.

3.2. Volgens klaagster is door E geconstateerd dat zij een te korte onderkaak heeft. Verweerder heeft keer op keer ten onrechte een beugel geadviseerd en deze ook geplaatst, terwijl operatief ingrijpen geboden was.

4. Het standpunt van verweerder verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij voert onder meer aan dat klaagster zelf heeft veroorzaakt dat het doel van de orthodontische behandeling niet is bereikt: zij heeft de apparatuur en elastieken onvoldoende gedragen, haar mondhygiëne was onvoldoende en zij volgde de instructies van de logopediste matig op. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

4.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.

4.2. Op grond van hetgeen in de stukken is aangevoerd en ter zitting is gebleken constateert het college dat in de aanvangssituatie sprake was van een zogenaamde milde overbeet (8 mm) bij een 11-jarige patiënte. Gezien die diagnose en de leeftijd van klaagster was, naar het oordeel van het college, de op dat moment ingezette behandeling een juiste keuze ook gelet op het feit dat een operatieve ingreep bij een dergelijk kind ingrijpend is. Mede op grond van de toen gemaakte foto’s concludeert het college dat er op dat moment geen indicatie voor een operatie was.

Op grond van het relaas van klaagster ter zitting en de feitelijke voortgang van het behandeltraject gedurende 4,5 jaar (zoals hierboven onder 2 beschreven), waarbij in overleg met klaagster –onder meer- de brackets tot driemaal toe opnieuw zijn geplaatst en meermalen gedurende lange tijd verwijderd waren, valt te billijken dat verweerder haar niet heeft doorverwezen naar een orthodontist. Ook is begrijpelijk dat de behandeling in feite geen resultaat heeft gehad. Gezien de omstandigheden, waaronder de behandeling plaats heeft gevonden - de coöperatie verliep moeizaam en er waren steeds weer problemen met het dragen van de beugel - alsmede onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen, kan het college niet concluderen dat de behandeling niet aan de daaraan te stellen eisen heeft voldaan.

Het college merkt hierbij nog op dat orthodontist E de situatie beoordeelde toen de beugel recent voor de derde keer was herplaatst, waarbij vanwege de uitbraak van herpes sprake was van een spoedeisende omstandigheid. Daarbij heeft hij kenn elijk bij klaagster de indruk gewekt dat de voorgaande behandelingen zinloos waren en dat eerder gekozen had moeten worden voor chirurgische behandeling. Het college ondersteunt deze visie niet.

Klachtonderdeel a. gaat derhalve niet op.

4.3. Toen klaagster zich in mei 2016 geconfronteerd zag met herpes in haar mond en door haar huisarts was geadviseerd dat haar vaste beugel moest worden verwijderd, heeft, zo is ter zitting gebleken, haar moeder zich daartoe vervoegd bij verweerders praktijk. Daar is haar door de assistente het kaartje van orthodontist E overhandigd. Klaagster heeft zich vervolgens tot deze orthodontist gewend en zij heeft de brackets verwijderd.

Het college moet, gezien het vorenstaande en mede gezien hetgeen verweerder ter zake heeft gesteld, vaststellen dat onduidelijk is gebleven hoe in zijn praktijk voor een dergelijke spoedeisende situatie de waarneming was geregeld. Dat valt verweerder te verwijten. Naar het oordeel van het college behoort er in elke tandartsenpraktijk voor spoedeisende situaties een deugdelijke regeling te zijn, waarbij voorzien wordt in waarneming. Bovendien hoort die regeling in de praktijk bij de daar werkzame medewerkers bekend te zijn. Nu dit niet het geval is geweest heeft verweerder gehandeld in strijd met hetgeen van een behoorlijk beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Klachtonderdeel b. is derhalve gegrond.

5.4. Gebleken is dat verweerder zich presenteerde als ‘beugeltandarts’ en dat hij in de praktijk benoemd werd als ‘mijn collega’ of ‘de ortho’. Niet is gebleken dat hij zich heeft voorgedaan als orthodontist. Anders dan klaagster aanvoert, was deze wijze van aanduiding van/door verweerder ten tijde van haar behandeling niet onjuist, laat staan dat verweerder aldus klaagster zou hebben misleid. Ten tijde van de periode waarop de klacht ziet, was er geen richtlijn van de KNMT over de benaming van een tandarts voor orthodontie. Er waren destijds zeer veel benamingen toegestaan.

Dat is inmiddels anders. Op 31 januari 2017 zijn in de sector onderlinge intercollegiale afspraken gemaakt om onjuist titelgebruik in de orthodontie te voorkomen. Deze hebben het karakter van algemeen geldende gedragsregels, die bindend zijn voor alle tandartsen die orthodontische behandelingen uitvoeren. Krachtens die afspraken is bijvoorbeeld een aanduiding als ‘beugelspecialist’ thans niet langer toegestaan. Een tandarts als verweerder, die (vooral) orthodontie bedrijft, maar geen orthodontist is, dient te worden aangeduid als ‘tandarts voor orthodontie”.

Klaagster heeft tegenover de betwisting door verweerder noch met bewijzen gestaafd, noch aannemelijk gemaakt dat verweerder de wel beschermde titel ‘orthodontist’ heeft gebruikt. Het voorgaande brengt met zich dat klachtonderdeel c faalt.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft wat klachtonderdeel b betreft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.6. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Het college neemt daarbij in aanmerking dat het voor patiënten die zich geconfronteerd zien met een spoedeisende situatie moeizaam is als zij zelf op zoek moeten naar een behandelaar.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart klachtonderdeel b. gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

W.J.D.M. van Beers, drs. E.C.L. Fritschij en B.D. Stibbe., lid-orthodontist resp. leden-tandarts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

bijgestaan door mr. C. Neve, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter