ECLI:NL:TGZRAMS:2017:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/036

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:6
Datum uitspraak: 11-01-2017
Datum publicatie: 11-01-2017
Zaaknummer(s): 2016/036
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft de behandeling van klaagster moeder (verder te noemen: de patiënt). De klacht houdt in dat verweerder in zijn hoedanigheid van radioloog is tekortgeschoten in de zorg ten opzichte van de patiënt door op grond van de gestelde differentiaal diagnose( aortitis, dissectie, muraal heamatoom) niet met spoed een CT-scan te laten maken. De patiënt is overleden. Verweerder heeft de klacht weersproken. Ongegrond.    

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 18 januari 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

radioloog,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift;

-                      het aanvullende klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de op 23 augustus 2016 binnengekomen brief van klaagster met een bijlage. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op de openbare zitting van 8 november 2016 gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de klachten in de zaken 16/018, 16/033 en 16/034 op de voet van artikel 57 lid 2 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG).

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door B. Vos, belangenbehartiger van de familie E en verweerder door mr. Nunes.

Beide partijen hebben een toelichting gegeven aan de hand van schriftelijke aantekeningen die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

Klaagster is in de gelegenheid gesteld om binnen een week na afloop van de zitting schriftelijke stukken met betrekking tot de IGZ, de calamiteitencommissie en de klachtencommissie in het geding te brengen. Deze stukken zijn op 10 november 2016 door het college ontvangen. Verweerder heeft daarop binnen twee weken kunnen reageren. Deze reactie is op 25 november 2016 binnengekomen.

2.         De feiten

2.1       Klaagster is de dochter van mevrouw E (hierna: patiënte), geboren op 1949. Verweerder is werkzaam als radioloog in het F te B

2.2  Patiënte is op 20 mei 2013 ingestuurd door de dienstdoende huisarts van de huisartsenpost naar de afdeling spoedeisende hulp van het F te B in verband met hevige pijn in de rug, geduid als spierpijn.

2.3 Patiënte is op 25 mei 2013 andermaal via de huisartsenpost op de afdeling spoedeisende hulp van het F beoordeeld. Aansluitend is ze in het ziekenhuis opgenomen.

2.4 Verweerder is op zondagochtend 26 mei 2013 als dienstdoende radioloog door de chirurg thuis gebeld met het verzoek om een buikecho te maken bij patiënte onder verdenking van een cholecystitis. Hierop is verweerder aanstonds naar het ziekenhuis gegaan om de buikecho te maken. Het onderzoek is om 10 uur uitgevoerd. Hierover staat het volgende vermeld in het medisch dossier:

“Verslag

(….)

Wel wordt ter hoogte van het pancreas de aorta gevisualiseerd met een discrete wandverdikking met licht echo-arme rand. Mogelijk spoor vocht ter plaatse hetgeen kan passen bij inflammatie van de aorta d.d. muraal hematoom, dissectie. Geen vrij vocht (…)

Conclusie:

Geen cholecystitis. Wandverdikking van de aorta zoals boven beschreven met d.d. aortitis, dissectie, muraal hematoom. In overleg met chirurg aanvullende beeldvorming middels CT.”

2.5 Verweerder heeft de uitslag van het echo-onderzoek om 10.45 uur aan de aanvragend chirurg doorgebeld met een advies om aanvullend een CT-scan te maken.

2.6  Patiënte is op 26 mei 2013 om 11.34 uur overleden. Er is geen obductie verricht.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder te kort is geschoten in zijn zorgplicht ten opzichte van patiënte. Verweerder had op grond van zijn differentiaal diagnose moeten voorstellen om met spoed een scan bij patiënte te laten maken.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Allereerst merkt het college op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of het handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2       Ter beoordeling staat de vraag centraal of verweerder te kort is geschoten in de zorg aan patiënte door op grond van de differentiaal diagnose niet voor te stellen met spoed een scan te maken. Het college is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het navolgende.

Ter terechtzitting en uit de overgelegde stukken is gebleken dat verweerder direct naar het ziekenhuis is gekomen nadat de dienstdoende chirurg hem op zondagochtend had verzocht om een echo van de buik te maken bij patiënte op grond van de verdenking van een cholecystitis (ontsteking van de galblaas). Verweerder heeft vervolgens om 9.59 uur de echo gemaakt waarbij hij na het uitsluiten van een (acute) galblaasontsteking en galstenen ook andere buikorganen heeft onderzocht. Hierna heeft verweerder om 10.45 uur de uitslag van de echo telefonisch doorgegeven aan de aanvragend chirurg en het verslag gemaakt van zijn bevindingen in het medisch dossier. Tijdens het telefoongesprek heeft verweerder de aanvragend chirurg geadviseerd om aanvullend beeldonderzoek te doen middels een CT-scan waartoe ook zou worden overgegaan. Verweerder kon gezien de voor hem beschikbare gegevens en het door hem waargenomen klinische en echografische beeld van patiënte volstaan met deze gang van zaken, die ertoe zou leiden dat op korte termijn de CT-scan zou worden vervaardigd.

5.3       Het college is dan ook van oordeel dat verweerder is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het vorenstaande leidt  tot de slotsom dat de klacht ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 8 december 2016 door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

drs. E.P. van Heuzen, J.I. van der Spoel en J. van Asma, leden-arts,

mr. dr.  R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr.  J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 11 januari 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                   WG  voorzitter