ECLI:NL:TGZRAMS:2017:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/034

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:4
Datum uitspraak: 11-01-2017
Datum publicatie: 11-01-2017
Zaaknummer(s): 2016/034
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: De klacht betreft de behandeling van klaagster moeder (verder te noemen: de patiënt) tijdens haar presentatie op de afdeling SEH. De klacht houdt in dat verweerder in zijn hoedanigheid van SEH-arts is tekortgeschoten in de zorg ten opzichte van de patiënt door onder andere de door zijn collega gestelde diagnose “blind” te volgen en de mogelijkheid van een aneurysma niet te overwegen en voorts door de pijnklachten niet serieus te nemen. De patiënt is overleden. Verweerder heeft de klacht weersproken. Gegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 18 januari 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- de op 23 augustus 2016 binnengekomen brief van klaagster met een bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op de openbare zitting van 8 november 2016 gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de klachten in de zaken 16/018, 16/033, en 16/036 op de voet van artikel 57 lid 2 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG).

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door B. Vos, belangenbehartiger van de familie A en verweerder door mr. Nunes.

Beide partijen hebben een toelichting gegeven aan de hand van schriftelijke aantekeningen die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

Klaagster is in de gelegenheid gesteld om binnen een week na afloop van de zitting schriftelijke stukken met betrekking tot de IGZ, de calamiteitencommissie en de klachtencommissie in het geding te brengen. Deze stukken zijn op 10 november 2016 door het college ontvangen. Verweerder heeft daarop binnen twee weken kunnen reageren. Deze reactie is op 25 november 2016 binnengekomen.

2. De feiten

2.1 Klaagster is de dochter van mevrouw E, geboren op … 1949. Verweerder is als SEH-arts werkzaam in het F te D.

2.2 Op maandag 20 mei 2013 (tweede Pinksterdag) is de moeder van klaagster mevrouw E (hierna: patiënte) thuis bezocht door de dienstdoende huisarts

G van de huisartsenpost. Hij heeft haar onderzocht en per ambulance verwezen naar de afdeling spoedeisende hulp van het F. Op het overdrachtsformulier heeft hij aangetekend dat patiënte hevige pijn in haar rug had. Als differentiaal diagnose heeft hij vermeld: “Ingezakte wervel THWK / pleuritis carcinomatosa / aneurysma aortae / longembolie”. Patiënte had een pijnscore van zes.

2.3 Patiënte is op de afdeling spoedeisende hulp onderzocht door de dienstdoende SEH-arts. In de ontslagbrief, gedateerd 20 mei, staat hierover het volgende vermeld:

Anamnese:

Vanochtend opgestaan om naar het toilet te gaan. Op dat moment nog geen klachten. Toen patiënte van het toilet wilde opstaan, plots ontstane pijn in de rug. Niet ter plaatse van de wervelkolom, maar de ‘strengen ernaast zijn pijnlijk’. Geen uitstraling. Pijn is niet houdings- of bewegingsafhankelijk. Vanochtend paracetamol uitgebraakt. Vanmiddag nog geprobeerd boterham met melk te eten/drinken, direct uitgebraakt. Na diclofenac-zetpil van huisarts, een uur afname van pijnklachten. Vervolgens kwamen de klachten terug. Geen effect op NTG. Na tentanyl kortdurend pijnvrij. Zolang patiënte niet eet is ze niet misselijk. Geen pijn in de buik. Geen dyspnoe, bij diep doorzuchten afname van pijnklachten. (…)

Controles bij binnenkomst (16:53:00 uur):

temp: 36.2˚C (Oor), pols: 82 / min Reg., RR re: 188/113 mm Hg. Saturatie zonder zuurstof: 96%.

Lichamelijk onderzoek:

Cor S1S2, geen souffle

Pulmones vesiculair ademgeruis beiderzijds, geen bijgeluiden

Abdomen levendige, wat hoogklinkende peristaltiek, soepel, enige drukpijn epigastrio

Wervelkolom: geen drukpijn, geen asdrukpijn

Paravertebraal beiderzijds, L>R, tpv overgang thoracale – lumbale wervelkolom drukpijn.

Aanvullend onderzoek:

ECG: storing op basislijn, lijkt sinusritme, 69/min, intermediaire hartas, normale geleidingstijden, geen ST elevatie/depressie

X-thorax:

X-BOZ:

(…)

Conclusie:

C/ myogene rugklachten. Geen bovenbuikspathologie aantoonbaar.

Beleid:

B/ Start tramal 50 mg 3ddl

Patiente heeft al een afspraak voor iets anders staan morgen bij de huisarts. Zo nodig verder overleg over pijnstilling.

2.4 Patiënte is op 25 mei 2013 andermaal via de huisartsenpost op de afdeling spoedeisende hulp van het F beoordeeld, nu na zelfverwijzing. Verweerder was op dat moment dienstdoende SEH-ars. In een brief van 26 mei 2013 aan de huisarts staat hierover, zover van belang, het volgende:

Geachte collega,

Heden zagen wij uw patiënte op de spoedeisende hulp.

Reden van presentatie SEH : buikpijn

Voorgeschiedenis:

2012 September: OK scopie knie Li

In VG: alcoholabuses

Anamnese:

Enkele dagen geleden op de SEH gezien met pijnklachten van de rug. Heeft de afgelopen dagen diclofenac en tramadol gebruikt. Vanavond heftige buikpijn met uitstraling naar de rug, heeft daar bewegingsdrang bij en is misselijk en braakt.

Geen koorts of koude rillingen. Heeft dagelijks ontlasting, geen diarree, geen ontkleuring, vanmiddag wel met geringe hoeveelheid rood bloed. Vanavond weer ontlasting maar nu zonder bloed. Heeft geen dysurie, geen hematurie, de urine is wel theekleurig.

Medicatie: fluoxetine 10 mg 1dd1, diclofenac tot vandaag, tramadol 2 dd 50mg maar heeft de laatste twee uur al 2 tabletten gebruikt.

Controles bij binnenkomst ( 23:57:00 uur) :

temp: 36.6 °C (Oor), Pols 103 /min Reg. , RR re: 200/140 mm Hg

ademhaling: 26/min, saturatie zonder zuurstof: 100%,

pijnscore: ondraaglijk, ergste pijn ooit gehad

Lichamelijk onderzoek:

Zeer pijnlijk, bewegingsdrang aanwezig

Thorax: cor S1S2 geen souffle pulm: NVAG geen bijgeluiden

Abdomen: slank, soepel, drukpijn boven in de buik mn epigastrio, geen loslaatpijn, geen pulserende massa.

Wervelkolom zonder drukpijn, paravertebraal minimale drukpijn.

Extremiteiten: geen oedeem, geen tekenen van DVT

Laboratorium:

(…..)

Aanvullend onderzoek:

ECG sinusritme 100/min PQ 0.15 QRS 0.08 QTc 469geen ischemie

Medicatie toegediend op SEH:

Tijd: 19:00:00 PCM 1000MG, oraal

Tijd: 22:00:00 Tramadol 50MG, oraal

Tijd: 22:30:00 Tramadol 50MG, oraal

Tijd: 23:57:00 Morfine 3MGR, intraveneus [uiteindelijk is totaal 10 mg morfine gegeven, RTG]

Conclusie:

Buikpijn en rugpijn met verhoogde ontstekingsparameters dd cholecystitis, cholangitis, pancreatitis, colitis

Beleid :

Opname ter observatie en pijnbestrijding, nuchter tot herbeoordeling chirurg, PM beeldvorming buik dmv echo/ CT

Met collegiale

Hoogachting,

C, SEH-arts KNMG

2.5 Verweerder heeft tussen 7.45 uur en 8.00 uur de chirurg gebeld om de zorg voor patiënte over te dragen aan hem.

2.6 Patiënte is op 26 mei 2013 om 11.34 uur overleden. Er is geen obductie verricht.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1). In zijn zorgplicht in zijn hoedanigheid van SEH-arts ten opzichte van patiënte te kort is geschoten. In het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij “blind” de eerste geneesheer heeft gevolgd zonder zelf na te denken of er ook een andere diagnose van toepassing kon zijn, zeker in het licht van de brief waarmee de huisarts patiënte had ingestuurd. Er had volgens klaagster aan alle kanten en op elk moment door verweerder aan de bel moeten worden getrokken.

2). Patiënte niet serieus heeft genomen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen als volgt bestreden. Verweerder heeft niet gezocht naar de verwijsbrief omdat patiënte zonder dat zij door een huisarts was gezien, door een van de doktersassistentes, was doorgestuurd naar de afdeling spoedeisende hulp van het F. De verwijsbrief waarmee de dienstdoende huisarts G patiënte op 20 mei 2103 had ingestuurd heeft hij pas tijdens het onderzoek door de calamiteitencommissie onder ogen gekregen. Verweerder bestrijdt dat hij blind gevaren is op de diagnose van de eerste arts, de dienstdoende SEH-arts op 20 mei 2013. Dat blijkt volgens hem ook uit het feit dat hij een uitvoerige anamnese heeft afgenomen, de patiënte lichamelijk heeft onderzocht en aanvullend onderzoek heeft laten verrichten. Ook heeft hij het laboratoriumonderzoek breed ingezet.

Op basis van die gegevens heeft verweerder een uitgebreide differentiaal diagnose opgesteld die afwijkt van de differentiaal diagnose van de eerste arts. Vervolgens heeft hij patiënte laten opnemen voor observatie en beleid ingezet voor het bestrijden van de pijn. Omdat hij niet twijfelde over de diagnose en er op dat moment geen sprake was van een vitaal bedreigde patiënte of een acute operatie-indicatie heeft hij niet overlegd met de achterwacht over de diagnose en het ingezette beleid. Met de wetenschap achteraf vindt verweerder dit spijtig.

Verweerder betreurt het verloop van zaken maar meent niet te kort geschoten te zijn in zijn zorgplicht. Hij wil er op wijzen dat hij zich toetsbaar heeft opgesteld door medewerking te verlenen aan het onderzoek van de calamiteitencommissie en zich heeft verantwoord voor de klachtencommissie. Bovendien heeft hij de achterwacht om feedback gevraagd.

5. De beoordeling

5.1 Ter beoordeling van het eerste klachtonderdeel staat centraal de vraag of het medisch handelen van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Bij de hierna volgende overwegingen gaat het college er veronderstellenderwijs vanuit dat patiënte is overleden ten gevolge van een thoracale dissectie, dat wil zeggen een dissectie en vervolgens ruptuur van de thoracale aorta. Niet in geschil is dat deze zeldzame aandoening lastig te diagnosticeren is. De afloop van het gebeuren is heel tragisch maar de toetsing van het handelen van verweerder moet wel plaatsvinden in het licht van wat hem op het moment van zijn handelen bekend was en bekend kon zijn. Daarbij is het feit dat hij een diagnose heeft gemist niet bepalend. Het gaat erom of de wijze waarop hij tot zijn conclusies is gekomen en welke gevolgen hij daaraan heeft verbonden in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam beroepsgenoot mag worden verwacht.

5.2 Verweerder heeft patiënte na haar aankomst op de afdeling spoedeisende hulp onderzocht. Patiënte had last van hevige buikpijn, pijnscore 10, met uitstraling naar haar rug en bewegingsdrang. Daarbij was ze misselijk en moest ze braken. Patiënte had daarnaast een bloeddruk van 200/140 mmHg. Verweerder heeft vervolgens uitgebreid laboratoriumonderzoek laten doen en een ECG laten maken. Het laboratoriumonderzoek liet afwijkende parameters zien, te weten: leukocyten 13.3 X 10 E9/L; hemoglobine 8.9 mmol/L; hematocriet 0.40 L/L; bili. Totaal 9 umol/L; alk. fosf. 217 U/L; gamma-gt 92 U/L; ck 76 U/L; asat 41 U/L; alat 41 U/L; ldh 227 U/L; amylase 25 U/L; crp 154 mg/L. Het ECG was niet afwijkend.

5.3 Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder bij de beoordeling van patiënte wel de mogelijkheid van een aneurysma aortae in overweging heeft genomen maar niet een dissectie van de aorta heeft overwogen. Op basis van de anamnese en het gedane (lichamelijk) onderzoek heeft verweerder de differentiaal diagnose: cholecystitis, cholangitis, pancreatitis, colitis opgesteld. Dat verweerder op grond van het klinisch beeld en de uitslagen van het laboratoriumonderzoek tot de werkdiagnose cholecystitis is gekomen, bevreemdt het college. De diagnose past immers niet bij de klinische verschijnselen inclusief de hevige aanhoudende pijn, de hoge bloeddruk en de uitslagen van het laboratoriumonderzoek. Ook de andere genoemde diagnoses cholangitis, pancreatitis en colitis kunnen met vrij grote zekerheid worden verworpen.

5.4 Verweerder kende de brief van huisarts G niet, maar toch had het op de weg van verweerder gelegen om vanwege de hoge bloeddruk en de heftige pijn, die al enige dagen aanhield, al dan niet in overleg met de achterwacht, per direct aanvullend beeldonderzoek te laten verrichten. Verweerder kon naar het oordeel van het college, gezien het klinische beeld en het beloop van de (pijn)klachten, niet volstaan met het enkel opnemen van patiënte ter observatie en voor beeldvorming overdag. Dit klemt des te meer nu verweerder wel heeft gedacht aan een aneurysma, maar deze differentiaal diagnose heeft verworpen op grond van het lichamelijk onderzoek en het klinisch beeld. Een aneurysma dissecans kan echter alleen met een CT-scan worden uitgesloten.

Het college is dan ook van oordeel dat verweerder in zijn zorgplicht naar patiënte is te kort geschoten. Het eerste klachtonderdeel is dan ook gegrond.

5.5 Het tweede klachtonderdeel betreft de bejegening van patiënte. Het college heeft gezien de overgelegde stukken en hetgeen mondeling tijdens de terechtzitting naar voren is gebracht geen aanwijzingen dat verweerder klaagster niet serieus heeft genomen. Dergelijke verwijten laten zich echter vaak moeilijk op hun juistheid beoordelen door het college omdat het college geen getuige is geweest van het behandelcontact tussen patiënte en verweerder. Klaagster en verweerder hebben elk een eigen lezing van dit contact. Er is geen reden om aan het woord van één van hen meer geloof te hechten dan aan het woord van de ander. Dit gedeelte van de klacht moet dan ook ongegrond worden verklaard.

5.6 De slotsom is dat de klacht ten aanzien van de onderdeel 1 gegrond is en ten aanzien van onderdeel 2 ongegrond. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet BIG jegens patiënte had behoren te betrachten. Voor de vraag welke maatregel passend is weegt enerzijds zwaar mee dat verweerder door zijn verwijtbaar handelen de diagnose bij patiënte, die ernstig ziek was, heeft gemist. Anderzijds heeft hij ook meegewerkt aan het onderzoek van de calamiteitencommissie en zich toetsbaar opgesteld bij de klachtencommissie en het college. Verweerder heeft ook niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd gekregen. Deze verzachtende omstandigheden leggen echter minder gewicht in de schaal dan het feit dat verweerder verwijtbaar de diagnose heeft gemist. Alles afwegend komt het college tot de maatregel van berisping.

5.7 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- wijst de klacht voor het overige af.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact zal worden aangeboden.

Aldus beslist op 8 december 2016 door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

drs. E.P. van Heuzen, J.I. van der Spoel en J. van Asma, leden-arts,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 11 januari 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG secretaris WG voorzitter