ECLI:NL:TGZRAMS:2017:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/291VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:37
Datum uitspraak: 10-02-2017
Datum publicatie: 28-03-2017
Zaaknummer(s): 2016/291VP
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: De verpleegkundige heeft op verzoek van klaagsters meerderjarige zoon een schriftelijke verklaring opgesteld, waarin hij een waardeoordeel over klaagster geeft. De verklaring is daarna gebruikt in een juridische procedure tussen klaagster en haar ex-echtgenoot.   Gegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 5 augustus 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: mr. C.J. van der Sloot, advocaat te Woudenberg,

tegen

C,

verpleegkundige,

destijds werkzaam te D,

v e r w e e r d e r .

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 14 december 2016 gehouden vooronderzoek;

-                      het op 8 februari 2017 binnengekomen e-mailbericht van verweerder.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Klaagster was aanwezig, bijgestaan door mr. C.J. van der Sloot.

Verweerder was afwezig met bericht van verhindering. Bij e-mailbericht van 8 februari 2017 liet verweerder weten eerst op die dag op de hoogte te zijn geraakt van de datum van de zitting, en op die dag verhinderd te zijn. Verweerder liet echter weten geen bezwaar te hebben tegen doorgang van de zitting buiten zijn aanwezigheid.

2.         De feiten

2.1       Klaagster is de moeder van een volwassen zoon E, die lijdt aan een autistische stoornis. E is om die reden sinds februari 2016 onder behandeling bij het F in D, waar verweerder, die verpleegkundige is, op dat moment werkte als case-manager/coördinerend behandelaar.

2.2       Klaagster, haar (ex-)man en E woonden gedrieën in de echtelijke woning.

2.3       Klaagster was verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met haar (ex)man, tevens vader van E. In dat kader heeft de (ex-)man een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig gemaakt, inhoudende dat klaagster de toegang tot de echtelijke woning zou worden ontzegd.

2.4       Op verzoek van E heeft verweerder op 25 juni 2016 een schriftelijke verklaring afgelegd, die door de advocaat van de (ex-)man in de procedure is ingebracht.

2.5       Deze verklaring houdt – voor zover van belang – het volgende in:

“…Ik heb de afgelopen maanden vele malen telefonisch contact gehad met de moeder van E (met goedkeuring van E overigens) en heb haar in een bijeenkomst bij ons in het F één keer in persoon ontmoet. Mevr. G komt verward en overbelast door de gehele privé situatie over.

E maakt zich aan de ene kant erg zorgen om haar en aan de andere kant wil hij totaal geen contact meer momenteel met zijn moeder omdat de maat vol is, n.a.v. meerdere confrontaties in de huiselijke sfeer.

Het lijkt mij raadzaam mevr G de toegang tot het woonadres van E en zijn vader, voor een periode, te ontzeggen. Dit omdat de gezondheidsproblemen van E hieronder leiden….”

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder een schriftelijke verklaring heeft opgesteld, die is gebruikt in een gerechtelijke procedure, waarin hij uitspraken heeft gedaan over een ander dan zijn patiënt, en die buiten zijn deskundigheid vallen. Hij heeft verklaard over hetgeen hij niet zelf heeft kunnen vaststellen. Verweerder heeft hiermee niet gehandeld overeenkomstig de vaste jurisprudentie op het punt van afleggen van verklaringen, de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden en de Handreiking Afleggen Verklaring van de V&VN. Hij heeft immers niet voldaan aan de voorgeschreven terughoudendheid en hij heeft zich niet onthouden van een waardeoordeel. Niet gebleken is bovendien dat hij intern ruggespraak heeft gehouden of anderszins onderzoek heeft gedaan naar de gebruiken alvorens tot het afleggen van een verklaring over te gaan.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerder stelt dat E hem in een persoonlijk gesprek heeft gevraagd om een verklaring af te geven om het verzoekschrift voorlopige voorzieningen te steunen. Hij wist dat de verklaring in de procedure zou worden gebruikt. Verweerder zag dat de thuissituatie E geen goed deed en heeft hem willen bijstaan.

Verweerder stelt dat hij klaagster vier maal telefonisch en één maal in persoon heeft gesproken en dat hij derhalve wel degelijk zelf heeft kunnen vaststellen dat klaagster overbelast en verward overkwam. Uit gesprekken met E en zijn vader was hem bovendien bekend wat er gaande was in de thuissituatie. Verweerder meent geen waardeoordeel te hebben gegeven. Hij bevestigt dat hij de instelling noch zijn collega’s op de hoogte heeft gebracht van het afleggen van de verklaring en erkent dat het zorgvuldiger was geweest om dat wel te doen en de brief in overleg te schrijven. Echter, de behandelend psycholoog, die klaagster ook éénmaal heeft gesproken, is het eens met zijn waarneming, aldus verweerder. Verweerder merkt tenslotte op dat zijn contract bij F als gevolg van deze klacht niet is verlengd, en meent dat hij daarmee reeds genoeg gestraft is.

5.         De beoordeling

5.1        De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 eerste lid, onder a en b Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm), maar ook ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder zelf geen zorg verleende aan klaagster zodat het verweten handelen onder de tweede tuchtnorm valt. Het college zal daarom hierna ingaan op de vraag of verweerster die norm heeft geschonden.

5.2       Het college stelt voorop dat verweerder op verzoek van zijn patiënt een verklaring heeft afgegeven over een derde waarvan hij wist dat die gebruikt zou gaan worden in een gerechtelijke procedure tussen de ouders van zijn patiënt. Volgens vaste rechtspraak, alsook volgens de norm die is neergelegd in de Nationale Beroepscode Verpleegkundigen en Verzorgenden en nader uitgewerkt in de Handreiking Afleggen Verklaring van de V&VN dient een behandelaar zich zeer terughoudend op te stellen bij het afgeven van verklaringen. Dat geldt bij het afgeven van verklaringen over patiënten en naar het oordeel van het college in nog sterkere mate bij het afgeven van verklaringen over derden. Voor het afgeven van verklaringen over derden zal slechts in zeer bijzondere omstandigheden plaats kunnen zijn. Het college wijst in dit verband volledigheidshalve op het vermelde in de Handreiking onderdeel “Geef geen informatie over anderen dan de zorgvrager”.

Dat verweerder zich vanuit de behandelrelatie met E verantwoordelijk voelde om in diens belang op het verzoek in te gaan, ontslaat hem nog niet van zijn professionele verantwoordelijkheid als lid van zijn beroepsgroep. Het vertrouwen in de behandelaar zelf en in de beroepsgroep in het algemeen kan immers geschaad worden door een dergelijke verklaring.

Die verantwoordelijkheid brengt mee dat verweerder zich had moeten afvragen of hij wel de aangewezen persoon was om in dit geval een verklaring af te leggen. Daarbij speelt een rol dat verweerder wist dat de inzet van deze procedure was om klaagster de toegang tot de echtelijke woning te ontzeggen. Hij moet zich derhalve terdege bewust zijn geweest van de zeer verstrekkende gevolgen die zijn verklaring kon hebben voor klaagster. Door een verklaring af te leggen heeft hij zich bovendien gemengd in een juridisch conflict. Het college rekent het verweerder dan ook aan dat hij ten aanzien van het verzoek van E geen ruggespraak heeft gehouden binnen de instelling, in het bijzonder met de hoofdbehandelaar, noch navraag heeft gedaan naar de gebruiken ten aanzien van het afleggen van een dergelijke verklaring.

5.3       De hierboven genoemde terughoudendheid brengt tevens mee dat, indien al een verklaring wordt afgelegd, de behandelaar zich beperkt tot de feiten en zich onthoudt van waardeoordelen. Bovendien spreekt het voor zich dat hij zich niet uitlaat over zaken die zijn eigen deskundigheid te buiten gaan. Verweerder heeft met het afleggen van de verklaring als hierboven geciteerd die terughoudendheid niet betracht. Door te verklaren dat klaagster “verward” en “overbelast door de gehele privé situatie” was heeft hij zich niet tot de feiten beperkt, maar heeft hij een waardeoordeel uitgesproken.

Dit waardeoordeel betrof bovendien een persoon tot wie verweerder niet in een behandelrelatie stond. Zou het beoordelen van een dergelijke toestand dus al tot zijn deskundigheid behoren, dan gold dat in elk geval niet ten aanzien van klaagster.

Verweerder heeft daarenboven aan dit oordeel een advies aan de rechter verbonden, dat inhield dat klaagster de toegang tot de woning tijdelijk ontzegd zou moeten worden. Van een beperking tot de feiten is hiermee al helemaal geen sprake meer. Het moge zo zijn dat verweerder als behandelaar had geconstateerd dat de thuissituatie als gevolg van de relatieproblemen tussen klaagster en haar (ex-)man tot spanning bij E leidde, maar door dit advies te geven heeft verweerder zich begeven op een terrein dat buiten zijn deskundigheid ligt.

5.4       Het college is derhalve van oordeel dat verweerder als behandelaar de hierboven weergegeven verklaring niet had mogen geven. Hij heeft zich op ongeoorloofde wijze gemengd in een juridisch conflict door een verklaring af te geven over een derde en zich daarbij niet te beperken tot door hem vastgestelde feiten, maar door daarnaast in de verklaring een waardeoordeel te geven over die derde, dat niet deugdelijk is onderbouwd en zich buiten zijn deskundigheid bevindt. Aan dit oordeel heeft verweerder daarenboven een advies aan de rechter verbonden, waarmee hij zijn bevoegdheid en deskundigheid ver te buiten is gegaan.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.5       Uit het verweerschrift alsook uit het proces-verbaal van het verhoor in het kader van het vooronderzoek volgt dat verweerder tot op heden niet inziet dat hij met het afleggen van de verklaring in strijd heeft gehandeld met hetgeen van een zorgvuldig handelend beroepsgenoot verwacht mocht worden. Het college is er dan ook niet van overtuigd dat verweerder in een toekomstig voorkomend geval wel de vereiste terughoudendheid zal betrachten. In die omstandigheid ziet het college aanleiding de maatregel van berisping op te leggen.

5.6       Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van berisping;

-          bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Nursing, TVZ - tijdschrift voor verpleegkundigen en V&VN Magazine ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

mr. J. Brand, voorzitter,

E.M. Vink-De Goeij, drs. P.A. Arnold en A. Petiet, leden-verpleegkundigen,

mr.  J.F. Aalders lid-jurist,

bijgestaan door mr. G.H. Felix secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                   WG  voorzitter