ECLI:NL:TGZRAMS:2017:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/030

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:36
Datum uitspraak: 18-04-2017
Datum publicatie: 18-04-2017
Zaaknummer(s): 2017/030
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder te hebben nagelaten klager direct door te sturen naar een vaatchirurg terwijl de combinatie van klachten daartoe wel aanleiding gaf. Klager is een dag later opgenomen met een aneurysma ruptuur. Verweerder bestrijdt de klacht.   Gegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 23 januari 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

radioloog,

destijds werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting van 7 maart 2017, ex artikel 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk maar niet gevoegd, behandeld met de klachten aanhangig onder nummer 16/306 en onder nummer 16/307.

Klaagster en verweerder waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door de heer E, medisch adviseur, en door haar broer, de heer E Verweerder werd bijgestaan door mr. De Jong.

De heer E heeft een toelichting gegeven aan de hand van aantekeningen die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1       Klaagster, geboren op  juli 1957, heeft in verband met toenemende pijn in haar onderbuik (links) op 22 maart 2016 haar huisarts bezocht. Bij lichamelijk onderzoek werd mogelijk een pulserende zwelling gevoeld en de huisarts heeft klaagster voor het maken van een echo direct verwezen naar de G, locatie D. Dit met als vraagstelling of er sprake was van een aneurysma van de aorta abdominalis (AAA). 

2.2.      Klaagster is op 22 maart 2016 op het echospreekuur van die locatie van het ziekenhuis gezien door een radioloog en een arts-assistent. Dit betreffen verweerders in de klachten aanhangig onder nummer 16/306 respectievelijk 16/307 (hierna te noemen: de radioloog respectievelijk de arts-assistent radiologie).

2.3.      Er is een echo gemaakt van de volledige buik en hierop werd een dilatatie van de aorta abdominalis ter plaatse van de bifurcatie met een voorachterwaartse diameter van 3,4 cm en tevens een aneurysma van de arterie iliaca communis links met een voorachterwaartse diameter van 5,1 cm gezien.

2.4.      De arts-assistent radiologie heeft, in overleg met de radioloog, direct na afronding van het onderzoek telefonisch contact opgenomen met de huisarts om de bevindingen door te geven en heeft een spoedverwijzing naar de vaatchirurg geadviseerd.

2.5       Klaagster is diezelfde dag naar haar huisarts gegaan om de uitslag te vernemen en het verdere beleid af te spreken. Tijdens dit gesprek heeft de huisarts gebeld met de afdeling chirurgie van het ziekenhuis om met een vaatchirurg te overleggen over de tijdigheid van de spoedverwijzing. Hij heeft in aanwezigheid van klaagster telefonisch gesproken met verweerder, destijds werkzaam als arts-assistent chirurgie. Dit overleg heeft ertoe geleid dat klaagster niet diezelfde dag is gezien.

2.6       Klaagster is in de daaropvolgende nacht van 22 op 23 maart 2015 gecollabeerd en met spoed opgenomen op de Intensive care van het G in verband hypovolemische shock op basis van een geruptureerd aneurysma van de arteria a. iliaca communis links. Klaagster is met spoed geopereerd.

2.7.      De operatie is goed verlopen. Klaagster heeft een lange tijd moeten revalideren. Tijdens de openbare behandeling bij het college heeft zij aangegeven haar werkzaamheden als docente ten gevolge van dit alles nog steeds niet volledig te hebben kunnen hervatten.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder nooit had mogen concluderen en aan de huisarts mogen adviseren dat er geen aanleiding bestond klaagster nog diezelfde dag te laten onderzoeken door een vaatchirurg. Tevens heeft klaagster ter zitting een aantal nieuwe klachten geformuleerd.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Bij de beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten ten opzichte van klaagster - en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. Aan het tuchtrecht ligt het beginsel van persoonlijke verwijtbaarheid ten grondslag. Hoewel meerdere zorgverleners bij het onderzoek van klaagster betrokken zijn geweest, beoordeelt het college het handelen van de betreffende zorgverlener individueel op basis van eigen taken en verantwoordelijkheden. In dat kader oordeelt het college als volgt.

5.2.      Uit de door partijen overgelegde stukken en het onderzoek op de openbare zitting blijkt dat verweerder door de huisarts van klaagster is gebeld met het verzoek te beoordelen of het nodig was dat klaagster nog diezelfde dag door een vaatchirurg werd gezien. Verweerder werd daarbij meegedeeld dat er bij klaagster sprake was van buikpijn, met name in de linker onderbuik, en werd de uitslag van de net gemaakte echo voorgelezen waaruit bleek dat er sprake was van een tweetal aneurysma’s van waarbij het grootste een omvang van 5,1 cm had van de arterie iliaca links. Hem is verder medegedeeld dat geen sprake was van een dreigende ruptuur en dat geen sprake was van lekkage van de aneurysma. Ook is hem daarbij aangegeven dat klaagster over enkele dagen een afspraak had met een vaatchirurg.

5.3.      Het college is van oordeel dat verweerder op basis van deze telefonische informatie niet tot de conclusie heeft mogen komen dat klaagster niet direct behoefde te worden gezien en de reeds geplande afspraak van enkele dagen later kon worden afgewacht. Uit bovengenoemde echouitslag in combinatie met buikpijn en het feit dat huisarts belde ondanks de omstandigheid dat er over enkele dagen een afspraak gepland was, had verweerder moeten afleiden dat de huisarts ongerust was over de situatie. In die zin was sprake van een niet-pluisgevoel, hetgeen verweerder nader had moeten uitvragen. De door klaagster geuite pijnklachten, de informatie over de (omvang van de) aangetroffen aneurysma’s (er was sprake van een iliacale aneurysma met een voorachterwaartse diameter van 5,1 cm wat vanwege de niet uit te sluiten ruptuurkans een potentieel levensbedreigende aandoening is) en het feit dat de pijn in de buik niet verklaard was, hadden voor verweerder aanleiding moeten zijn om te interveniëren. Hij had klaagster die dag zelf moeten zien of ervoor moeten zorgen dat klaagster werd gezien door een vaatchirurg, dan wel had hij met zijn achterwacht vaatchirurg moeten overleggen.  

5.4.      Naar het oordeel van het college is verweerder, door dit na te laten, niet binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven . De les die het college verweerder wil meegeven is dat hij een patiënt in geval van twijfel of ongerustheid van de huisarts en bij niet te duiden klachten en een potentieel bedreigende situatie, zelf ziet, zeker als het een hem onbekende patiënt betreft.

5.5.      Namens klaagster zijn door de heer E ter zitting nog nieuwe klachtonderdelen naar voren gebracht. Het college acht dit in strijd met de beginselen van een goede tuchtprocesorde en zal deze daarmee buiten beschouwing laten. 

5.6.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.7.      Het college is van oordeel dat voor dit nalaten volstaan kan worden met een waarschuwing. Verweerder heeft zich, anders dan klaagster betoogt, tijdens de gehele procedure bij het college open en toetsbaar opgesteld. Ook is duidelijk geworden dat verweerder zijn handelen door na dit voorval heeft aangepast.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing.

Aldus beslist door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

dr. J.W.D. de Waard, dr. B. van Ramshorst en dr. G.A. Hoffland, leden-arts,

mr. A. van Maanen, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.M. Sodderland-Elzas, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 18 april 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                       w.g. voorzitter