ECLI:NL:TGZRAMS:2017:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/033

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:3
Datum uitspraak: 11-01-2017
Datum publicatie: 11-01-2017
Zaaknummer(s): 2016/033
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft de behandeling van klaagster moeder (verder te noemen: de patiënt). De klacht houdt in dat verweerder in zijn hoedanigheid van internist is tekortgeschoten in de zorg ten opzichte van de patiënt door haar, gelet op de differentiaaldiagnose aneurysma, niet te verwijzen voor nader onderzoek en voorts door de pijnklachten en het beeld op de gemaakte röntgenfoto niet serieus te nemen. De patiënt is overleden. Verweerder heeft de klacht weersproken. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 18 januari 2016 binnengekomen klacht van:

A, 

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

arts (internist),

voorheen werkzaam te D,

v e r w e e r d e r.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift;

-                      de brief van het secretariaat van het tuchtcollege d.d. 22 januari 2016;

-                      het aanvullend klaagschrift, ontvangen 2 februari 2016;

-                      het verweerschrift;

-                      het door klaagster toegezonden medische dossier, ontvangen 2 mei 2016;

-                      het door klaagster toegezonden aanvullend medische dossier, ontvangen 17 mei 2016;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de brief van verweerder, ontvangen 6 juli 2016, inhoudende de mededeling dat hij niet tijdens de behandeling ter zitting aanwezig zal zijn;

-                      de brief van klaagster, ontvangen 23 augustus 2016.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op de openbare zitting van 8 november 2016 gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de klachten in de zaken 16/033, 16/034 en 16/036 op de voet van artikel 57 lid 2 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG).

Klaagster was aanwezig en werd bijgestaan door B. Vos, belangenbehartiger van de familie E. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Klaagster heeft een toelichting gegeven aan de hand van schriftelijke aantekeningen die aan het college zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Klaagster is de dochter van wijlen F, hierna te noemen de patiënte.

2.2.      De patiënte is op 20 mei 2013 (tweede Pinksterdag) thuis onderzocht door een weekendarts van de huisartsenpost. Die arts heeft haar naar de eerste hulp van het G (hierna: het ziekenhuis) gestuurd. In zijn waarneembericht heeft hij onder meer het volgende genoteerd:

“(E) (MAS) DD inzakkingsfract THWK/longembolie/aneurysma thor aorta/pleuritis carcinomatosa

2.3.      In het ziekenhuis is de patiënte onderzocht door de dienstdoende spoedeisende hulp arts. Deze arts heeft contact opgenomen met verweerder, die op dat moment dienst deed als internist, wat inhield dat hij telefonisch bereikbaar was om door collega’s te worden geconsulteerd en zo nodig naar het ziekenhuis kon komen.

2.4.      Na overleg met verweerder heeft de dienstdoende arts de patiënte zonder verdere behandeling, anders dan het voorschrijven van aanvullende pijnmedicatie, heengezonden.

2.5.      Op 25 mei 2013 is de patiënte wederom in het ziekenhuis opgenomen wegens pijnklachten. In de ochtend van 26 mei 2013 is de patiënte overleden.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt in dat verweerder, zonder de patiënte te hebben gezien, zich akkoord heeft

verklaard met de door de dienstdoende arts voorgestelde handelwijze.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.      Verweerder erkent dat hij door de dienstdoende spoedeisende hulp arts is gebeld voor overleg, maar hij wijst erop dat hem niet is verzocht zelf naar het ziekenhuis te komen of de behandeling van de patiënte over te nemen. Naar verweerder stelt is hem een casus voorgehouden van een patiënte met acute rugpijn waarbij de gebruikelijke pijnstilling niet afdoende was. Hem was niet bekend dat de patiënte door een huisarts naar de spoedeisende hulp was verwezen. Het onder 2.2 vermelde waarneembericht van de verwijzende huisarts is hem evenmin meegedeeld. Volgens verweerder heeft hij op basis van de hem verstrekte informatie geadviseerd over te gaan tot aanvullende pijnmedicatie en het op korte termijn laten plaatsvinden van een follow-up.

5.3.      Tijdens de behandeling ter zitting heeft de hiervoor bedoelde dienstdoende arts eveneens een verklaring afgelegd over het door hem met verweerder gevoerde telefoongesprek. Hetgeen daarbij is gezegd over de inhoud van het gesprek geeft het college geen aanleiding de verklaring van verweerder onjuist te achten.

5.4.      Gelet hierop dient te worden beoordeeld of de door verweerder - op basis van de hem verstrekte informatie - gevolgde handelswijze, tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het college is van oordeel dat dit niet het geval is. Verweerder was voor zijn advies afhankelijk van de hem verstrekte informatie. Wat er precies tegen hem is gezegd kan niet worden vastgesteld, maar wel is duidelijk dat verweerder niet bekend was met het gegeven dat de patiënte door de waarnemend huisarts was verwezen en evenmin met de door hem gestelde differentiaaldiagnose (zie hiervoor onder 2.2). Aan de hand daarvan kan niet worden geconcludeerd dat verweerder niet binnen de grenzen van een redelijke en bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Dat verweerder in de gegeven omstandigheden anders had moeten adviseren of aanvullende informatie had moeten vragen kan naar het oordeel van het college niet worden geconcludeerd, omdat daarvoor onvoldoende bekend is hoe het gesprek tussen de beide artsen is verlopen. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist op 8 november 2016 door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

dr. E.P. van Heuzen, J.I. van der Spoel en J. van Asma, leden-arts,

mr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 11 januari 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                   WG  voorzitter