ECLI:NL:TGZRAMS:2017:15 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/220V

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:15
Datum uitspraak: 31-01-2017
Datum publicatie: 31-01-2017
Zaaknummer(s): 2016/220V
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen verloskundige. De verloskundige wordt nalatigheid verweten voorafgaand aan de vroeggeboorte (met de dood tot gevolg) van de baby van klagers. De verloskundige voert verweer. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 28 juni 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: de heer C, echtgenoot van de moeder van klaagster.

tegen

D,

verloskundige,

werkzaam te B

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. I.M.I. Apperloo, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Klaagster en haar gemachtigde waren afwezig met bericht van verhindering. Klaagster heeft verzocht om uitstel van de zitting, zonder opgaaf van redenen. Ondanks herhaalde pogingen van het college tot contact met klaagster en haar gemachtigde om hierover nadere informatie in te winnen, is het college hier niet in geslaagd. Daarop is besloten de zitting doorgang te doen vinden. Verweerster was aanwezig en werd bijgestaan door mr. Apperloo voornoemd.

2.         De feiten

2.1       Verweerster werkt sinds 1 oktober 2003 als verloskundige bij verloskundigenpraktijk E te B. Op 25 januari 2016 meldde klaagster, een destijds 34-jarige vrouw van Cubaanse afkomst, zich bij de praktijk van verweerster voor het voeren van een intake-gesprek en het verrichten van een termijnecho. Klaagster sprak bij voorkeur Engels, maar zij verstond de Nederlandse taal wel redelijk goed. Klaagster bleek op dat moment een zwangerschapsduur van 9 weken en 6 dagen te hebben.

2.2       Klaagster vertelde bij de anamnese dat zij in augustus 2015 een spontane miskraam had gehad, waarbij sprake was geweest van veel bloedverlies. Naar haar zeggen was dit circa 2 liter. Verweerster heeft de hierop betrekking hebbende medische gegevens van klaagster opgevraagd bij het F en besproken op het wekelijkse poli-overleg met de dienstdoende arts-assistenten, gynaecologen, verpleegkundigen en verloskundigen. Uit de gegevens van het F bleek dat sprake was geweest van ruim bloedverlies, van circa 1 liter. Deze informatie gaf verweerster geen aanleiding tot aanpassing van het verloskundig beleid omtrent deze (tweede) zwangerschap van klaagster.

2.3       Omdat bij de termijnecho een fysiologische omfalocèle (een nog niet gesloten buikwand, hetgeen een normale bevinding kan zijn bij deze zwangerschapsduur) werd geconstateerd, werd de echo herhaald bij 12 weken en 6 dagen zwangerschap. Bij herhaling van de echo werden geen bijzonderheden gezien en was de fysiologische omfalocële verdwenen. Vervolgens is een reguliere controle uitgevoerd bij 14+6 weken AD, waarbij de obstetrische anamnese nogmaals is besproken en klaagster is gecounseld voor het Structureel Echoscopisch Onderzoek (SEO).

2.4       Op 26 maart 2016 nam klaagster telefonisch contact op met de praktijk van verweerster. Een collega van verweerster nam het telefoontje aan en klaagster vertelde dat ze sinds de vorige dag bij toiletbezoek wat vocht verloor, dat niet bleef lopen bij beweging en dat mogelijk een gevolg was van coïtus. Klaagster vroeg volgens de dienstdoend verloskundige niet om een controle. Zelf zag deze daar ook geen noodzaak toe.

2.5       Op 29 maart 2016 bezochten klaagster (toen precies 19 weken zwanger) en haar echtgenoot zonder afspraak de praktijk. De dienstdoende verloskundige voerde vervolgens een uitwendig onderzoek uit en heeft gekeken naar de aard van de afscheiding. De verloskundige constateerde dat de klachten en verschijnselen van klaagster pasten bij een vaginale infectie, maar dat geen sprake was van vruchtwaterverlies. Klaagster wordt verwezen naar de huisarts voor de diagnose en eventueel behandeling van een vaginale infectie.

2.6       Zes dagen later, op 4 april 2016 omstreeks 09:30 uur, belde klaagster via het spoednummer met verweerster. Klaagster mompelde en was voor verweerster niet goed te verstaan. Klaagster sprak over “an appointment today”. Daarop vroeg verweerster aan klaagster of zij belde om de afspraak van die dag te verzetten of om een spoedsituatie. Klaagster verbrak toen huilend de verbinding, waarop verweerster haar meteen terugbelde en de echtgenoot van klaagster aan de lijn kreeg. Die vertelde dat klaagster pijn voelde bij het plassen en als de baby bewoog. Verweerster droeg klaagster op om vóór de afspraak die verweerster die dag om 12.00 uur met klaagster had, naar de huisarts te gaan om haar urine te laten testen.

2.7       In het dossier staat over het contact op 4 april 2016 het volgende genoteerd:

‘9:30 belt: voekt zich niet goed. Mompelt enorm, iets over afspraak vanmiddag. Als ik vraag of het spoed is of over afspraak gaat hangt ze huilend op. Teruggebeld, vriendin gesproken. Heeft veel pijn als baby beweegt. Heeft ook pijn bij t plassen. Def normaal. Heeft tablettenvoor candida. Heeft om 12 u afspraak voor SEO, moet echt komen! Nu PCM nemen en urine naar HA. Gaan ze doen.’

2.8       Om 10:45 uur diezelfde dag belde de echtgenoot van klaagster opnieuw met verweerster met de mededeling ‘dat er iets uithangt’. Verweerster was op dat moment aan het werk in de wijk van klaagster en meldde dat zij er direct aankwam. Om 10.52 uur arriveerde zij bij klaagster en trof klaagster liggend op bed aan, met de pasgeboren baby tussen haar benen. Verweerster heeft de baby afgenaveld, in een plastic zak gewikkeld met warme doeken eromheen en aan de vader gegeven. Zij heeft klaagster en haar echtgenoot uitgelegd dat de baby niet kon overleven en dat er medisch gezien niets gedaan kon worden om dat te voorkomen. Klaagster en haar echtgenoot waren zeer geëmotioneerd, verdrietig en boos. Even later arriveerde de moeder van klaagster, die eveneens overstuur en boos was.

2.9       Verweerster heeft vervolgens het F gebeld voor collegiaal overleg en ter regeling van de verplaatsing van klaagster en haar baby. Daarna heeft verweerster geprobeerd de placenta geboren te laten worden. Toen dit niet lukte, heeft zij een ambulance gebeld. De ambulance was er binnen 8 minuten. Klaagster is met haar echtgenoot en de baby per ambulance vertrokken naar het F, verweerster is daar met haar eigen auto achteraan gereden. In de ambulance verloor klaagster veel bloed. Zij is daarom eerst naar de afdeling SEH gebracht, waar zij is opgevangen door de gynaecoloog en arts-assistent, en daarna naar de verloskamer. De baby bleek inmiddels te zijn overleden. Om 12:20 uur is klaagster naar de OK gebracht om de placenta te laten verwijderen.

2.10     Verweerster is tot in de middag bij de familie van klaagster gebleven. De dienstdoend gynaecoloog heeft de vragen van de familie van klaagster beantwoord. Rond 14:30 uur heeft verweerster afscheid genomen van de familie van klaagster. Sindsdien heeft verweerster meermalen getracht contact op te nemen met klaagster ter verlening van (nadere) nazorg, maar dit heeft niet geleid tot het aanvaarden van de door verweerster aangeboden nazorg.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster op 4 april 2016:

1.    de klachten van klaagster tijdens het telefoongesprek niet voldoende serieus heeft genomen;

2.    aan klaagster heeft gevraagd te wachten tot 12:00 uur om op de praktijk te komen;

3.    om 9:00 uur is gebeld door de echtgenoot van klaagster, maar pas om 10:00 uur een visite bij klaagster heeft afgelegd;

4.    pas een ambulance heeft gebeld nadat zij een vergeefse poging had gedaan om zelf de placenta te verwijderen;

5.    nalatig heeft gehandeld voorafgaand en tijdens de vroeggeboorte van de baby van klaagster, met de dood van de baby tot gevolg.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Het eerste klachtonderdeel luidt dat verweerster de klachten van klaagster tijdens het telefoongesprek op 4 april 2016 niet voldoende serieus heeft genomen. Tijdens dit telefoongesprek heeft verweerster van de echtgenoot van klaagster gehoord dat klaagster zich niet goed voelde. Verder wordt gesproken over pijn bij het plassen en pijn als de baby beweegt. Klaagster stelt in haar klaagschrift dat zij de nacht ervoor koorts had gehad en dat zij in de ochtend van 4 april 2017 een vaginale bloeding heeft gehad. Dit is niet terug te vinden in het medisch dossier, terwijl daar wel symptomen zijn genoemd die (de echtgenoot van) klaagster telefonisch meldde. Verweerster stelt dat bij doorvragen op dat moment geen melding werd gemaakt van koorts en/of vaginaal bloedverlies.

5.2       Op basis van de gepresenteerde klachten hield verweerster er rekening mee dat sprake was van bandenpijn en klachten die verband hielden met een urineweginfectie. Met het oog daarop verzocht zij klaagster nog diezelfde ochtend haar urine te laten onderzoeken bij de huisarts, voorafgaand aan haar eigen afspraak met klaagster om 12.00 uur. Ook zei zij nog tegen klaagster dat ze echt moest komen om 12.00 uur. Naar het oordeel van het college heeft verweerster de klachten van klaagster tijdens dat telefoongesprek goed uitgevraagd en gaven de antwoorden geen aanleiding tot een andere handelwijze dan is gevolgd. Verweerster heeft gehandeld volgens de ter zake geldende medisch-professionele standaard. Ter zitting verklaarde verweerster nog dat zij op dat moment in het geheel niet dacht dat klaagster aan het bevallen was. Gezien de termijn van de baby en de gepresenteerde klachten hoefde zij hier naar het oordeel van het college ook geen rekening mee te houden.

5.3       Het tweede klachtonderdeel luidt dat verweerster aan klaagster heeft gevraagd te wachten tot 12:00 uur om op de praktijk te komen. Gezien de vaststelling van het college (ten aanzien van klachtonderdeel 1) dat verweerster de klachten van klaagster tijdens het bewuste telefoongesprek op 4 april 2016 om circa 09:30 uur juist heeft uitgevraagd en daarop adequaat heeft gehandeld door klaagster naar de huisarts te verwijzen om een blaasontsteking uit te sluiten en de – bestaande – afspraak om 12:00 uur te handhaven om nader onderzoek te verrichten, behoeft dit klachtonderdeel geen nadere bespreking meer.

5.4       Het derde klachtonderdeel luidt dat verweerster om 9:00 uur is gebeld door de echtgenoot van klaagster, maar pas om 10:00 uur een visite bij klaagster heeft afgelegd. Het komt het college voor dat de tijdsaanduiding in het klaagschrift niet juist is. Het college gaat uit van de tijdsaanduiding in het medisch dossier nu dit via een digitaal systeem is vastgelegd en er geen aanwijzingen zijn dat de hier vermelde tijdstippen niet zouden kloppen. Volgens het medisch dossier belde klaagster verweerster om 09:30 uur dat ze zich niet goed voelt, belde de echtgenoot van klaagster om 09:47 dat ‘er iets uit hangt’ en arriveerde verweerster bij klaagster thuis om 09:52 uur. Uit deze tijdstippen blijkt dat verweerster haar visite bij klaagster zo snel als redelijkerwijze mogelijk was, heeft afgelegd.

5.5       Het vierde klachtonderdeel luidt dat verweerster pas een ambulance heeft gebeld nadat zij een vergeefse poging had gedaan om zelf de placenta te verwijderen. Het is juist dat verweerster eerst heeft geprobeerd de placenta geboren te laten worden te laten komen. Dat geldt als juist en zorgvuldig verloskundig handelen. Enkele minuten later heeft zij de ambulance gebeld. Deze arriveerde circa 8 minuten later. Klaagster meent dat het een uur heeft geduurd voor de ambulance was gearriveerd. Dit is niet aannemelijk geworden. Het college kan zich overigens voorstellen dat klaagster onder zulke emotionele en stressvolle omstandigheden als hierboven beschreven een heel andere tijdsbeleving heeft gehad dan onder ‘normale’ omstandigheden.

5.6       Het vijfde klachtonderdeel luidt dat verweerster nalatig heeft gehandeld voorafgaand en tijdens de vroeggeboorte van de baby van klaagster, met de dood van de baby tot gevolg. Zoals blijkt uit de bespreking van de eerste vier klachtonderdelen is het college van oordeel dat verweerster adequaat en zorgvuldig heeft gehandeld, volgens de ter zake geldende medisch-professionele standaard, en onder moeilijke omstandigheden. Verweerster heeft zich ook moeite getroost aan klaagster nazorg te verlenen. Naar het oordeel van het college is voorafgaand, tijdens en na de vroeggeboorte van de baby geen sprake geweest van nalatigheid door verweerster. Dat klaagster hevig geschokt en verdrietig was door het overlijden van haar baby en de stressvolle situatie daaraan voorafgaand, is zeer goed te begrijpen. De geboorte bij haar thuis van haar slechts 20 weken oude, maar wel levende baby moet een traumatische gebeurtenis voor klaagster en haar echtgenoot zijn geweest.  

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist op 20 december 2016 door:

mr. J. Brand, voorzitter,

M.R. Konijn, M.L.A. van Heijst en F.C.D. Buist, leden-verloskundigen,

mr. dr. E. Pans, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 31 januari 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                       w.g. voorzitter