ECLI:NL:TGZRAMS:2017:148 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/164VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:148
Datum uitspraak: 19-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Zaaknummer(s): 2017/164VP
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Grensoverschrijdend gedrag. Klaagster verwijt verweerder, een sociaal psychiatrisch verpleegkundige (SPV), dat hij haar seksueel heeft geïntimideerd en op zijn initiatief lichamelijk contact met haar heeft gemaakt. Verweerder heeft tijdens sessies maandenlang met klaagster geflirt en haar buiten kantoortijden en in het weekend ook vele emails gestuurd, aldus klaagster. Verweerder voert verweer. Deels gegrond, berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 9 mei 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

thans verblijvende in M,

k l a a g s t e r ,

gemachtigde:C,

tegen

D,

verpleegkundige,

werkzaam te E,

v e r w e e r de r ,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 9 mei 2017 en aangevuld bij brieven, ontvangen op 26 mei en 9 oktober 2017;

- het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 23 juni 2017;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek en de zitting.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting van 7 november 2017 behandeld. Klaagster is niet verschenen en werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

2.1. Verweerder, nu 62 jaar oud, is sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en als zodanig sinds 1995 werkzaam bij F als crisisinterventor acute psychiatrie en poliklinisch behandelaar. Hij is werkzaam op de locatie E.

2.2. Klaagster, geboren in 1984, is na een jarenlange psychiatrische voorgeschiedenis met vanaf 2003 diverse diagnoses en behandelingen bij verschillende instanties, op 16 juli 2015 door de waarnemend huisarts verwezen naar de crisisdienst van F in E (hierna: de crisisdienst). Verwijzing vond plaats in verband met hevige angstklachten en doodsgedachten.

2.3. De crisisdienst concludeerde dezelfde dag dat sprake was van een angststoornis zonder agorafobie. Klaagster werd geautoriseerd voor de crisisdienst en aangemeld voor een opname van twee weken bij de G, een opnameafdeling die bedoeld is voor patiënten die een crisis doormaken en tijdelijk vaardigheden tekort komen om met die crisis om te gaan.

2.4. Het eerste telefonisch contact van verweerder met klaagster was op 29 juli 2015, de feitelijke eerste kennismaking op 3 augustus 2015.

2.5. Na haar opname bij de G van 9 tot 21 augustus 2015 werd klaagster aangemeld voor de diagnostische deeltijdbehandeling bij F, afdeling H, voor nadere diagnostiek (second opinion) en advies met betrekking tot vervolgbehandeling.

2.6. Nadat zij van 8 september tot en met 16 oktober 2015 had deelgenomen aan het programma bij H werd klaagster terugverwezen naar de crisisdienst ter overbrugging naar een vervolgbehandeling. I, klinisch psycholoog bij H, schreef op 22 oktober 2105 in een afsluitende brief aan de huisarts:

“Reden van aanmelding

Patiënte werd tijdens haar opname in de G in verband met een crisis verwezen naar de deeltijd diagnostiek van dezelfde afdeling (….).

Beloop van de behandeling

Patiënte volgde bij ons met veel inzet het programma van de diagnostisch deeltijd dat zes weken duurt en (proef)behandeling op basis van Cognitieve Gedragstherapie (CGt) biedt. Desalniettemin was het beloop nogal turbulent waarbij patiënte vaak behoorlijk ontregeld was, veel om individuele aandacht vroeg en ook vaak boos werd als die niet werd gegeven. We bereikten evenwel uiteindelijk overeenstemming over de volgende eindconclusies:

* Behalve de door het J gediagnostiseerde ASS (Asperger) blijkt er sprake te zijn van een (ernstige) depressie en een PTSS, dat komt ook uit psychologisch onderzoek (de zogenaamde F Angstcentrum AAA screening).

* De behandeling die (dus) aangewezen is, is een As I behandeling (en geen opname in onze kliniek schematherapie, wat patiënte graag wilde maar die ze absoluut niet aankan). Die As I behandeling kan bestaan uit medicatie en individuele CGt (liefst door een expert op gebied van ASS, dit was ook al door het J geadviseerd) en EMDR, AAA zou die kunnen uitvoeren.

* In verband met dit As I beeld is nader onderzoek naar een eventuele persoonlijkheidsstoornis nu niet zinvol.

* Misschien dat patiënte op termijn wel kan profiteren van groepsbehandeling (mits gericht op de As I), maar nu niet, daarvoor is de lijdensdruk te hoog en vraagt ze teveel individuele aandacht.

(….)

Beschrijvende diagnose

Het betreft een zeer kwetsbare, intelligente, samenwonende, 31-jarige vrouw die naast haar autisme ook erg getraumatiseerd is, en mogelijk daardoor ook ontwijkende, afhankelijke en borderline persoonlijkheidstrekken heeft ontwikkeld. Diagnostisch is er sprake van een posttraumatische stress stoornis en een depressieve stoornis. Sociale angst is deels te zien vanuit haar belaste voorgeschiedenis, en deels vanuit de moeite met het interpreteren van sociale informatie vanuit autisme.”

In het dossier bevindt zich verder onder meer een brief van K van 24 februari 2009 betreffende een verslag van psychodiagnostisch onderzoek van klaagster, waarin staat:

“Testpsychologisch onderzoek d.d. 06-01, 12-01 en 09-02-2009

(…)

Persoonlijkheid

(…)

Patiënte valt met haar score binnen een neurotische organisatie.(…) Binnen een neurotische organisatie kan er sprake zijn van de neiging zich aan te passen aan een ander uit angst waardering en liefde van die ander te verliezen. Daarnaast is er mogelijk een wens tot grootheid en macht hetgeen zich uit in perfectionisme en bedekte machtsstrijd.

(…)

De meest uitgebreide vragenlijst, de MMP1-2, toont ook een beeld van een (zwak) neurotische organisatie. Daarbij wijst een in verhouding lagere score op F dan op schaal 8 op de aanwezigheid van meer structurele dan manifeste pathologie. Vanuit de andere schalen komt naar voren dat patiënte veel klachten heeft (lichamelijk, angst, depressie, seksuele problemen) en een hoge lijdensdruk ervaart. Er is sprake van emotionele instabiliteit en de neiging tot het ontwikkelen van negatieve gevoelens, zoals wantrouwen, onder stressvolle situaties (…) Mogelijk is er sprake van dissociatieve verschijnselen (zoals geheugen en concentratie stoornissen) aangezien patiënte hoog scoort op schaal 7 en 8. Daarbij is ook de mogelijkheid van angst voor (seksuele) intimidatie. (…)”

2.7. Na 16 oktober 2015 kwam klaagster weer onder hoede van de crisisdienst.

2.8. Op 19 oktober 2016 is verweerder voor klaagster de eerste contactpersoon bij de crisisdienst geworden.

2.9. Mevrouw L hierna: de psychiater, tevens verweerster in de procedure onder nummer 17/165, is vanaf 25 november 2015 tot de afsluiting van de behandeling in mei 2016 als psychiater bij de behandeling van klaagster betrokken geweest.

2.10. In november 2015 maakte klaagster bekend dat zij in mei 2016 voor een periode van 1 jaar met haar partner naar de Verenigde Staten zou vertrekken.

2.11. Klaagster en verweerder hadden in de periode van november 2015 tot mei 2016 wekelijks – en soms tweemaal per week - gesprekken bij F in E. Daarnaast hadden zij veelvuldig mailcontact, waarbij verweerder, ook buiten kantoortijden, naast zijn zakelijke- ook gebruik maakte van zijn privé- e-mailadres.

2.12. Tijdens twee van de bijeenkomsten in E was er sprake van fysiek contact tussen verweerder en klaagster in de vorm van een omhelzing (‘hug’).

2.13. Op zondag 17 april 2016 stuurde verweerder een e-mail aan klaagster met onder meer de volgende inhoud:

“Het is een mooie, en ook wondere ervaring om getuige te mogen zijn van het transformatieproces dat zich in jou de laatste weken zo voelbaar en zichtbaar aan het voltrekken is. Zoals je gemerkt hebt nodigt dit proces op bepaalde momenten ook uit tot zelfonthulling van mij. De grenzen in de definiëring van de werkrelatie ‘therapeut’ en cliënt lijken dan even op te lossen. Ik zal me deze zelfonthulling overigens alleen toestaan als er naar inschatting voldoende wederzijds heelheid is waardoor ‘het onthulde’ door beide partijen gedragen kan worden zonder dat het belang van jou in het gedrang komt. Het is geen rol-omkering, maar een gelijkwaardig ontmoeten, voor zover dit in een GGZ werkrelatie mogelijk is.

(….)

In mijn werk is het van belang te onderkennen, en ook om de ervaring te kunnen dragen, dat je als behandelaar ‘belangrijk’ kunt worden in het leven van de ander. Soms kan die ander, door de bijzondere aard van het contact, ook belangrijk worden voor de behandelaar/therapeut.

(….)

Boven het belang van de persoonlijke ervaringen van mij die hierin een rol spelen, wil ik getrouw blijven aan de regels die gesteld zijn aan mijn beroepsuitoefening. Het naleven hiervan is een essentiële voorwaarde in het vormgeven van de vertrouwensrelatie met de client. Boven alles wil ik, zoals ik je eerder ook al verteld heb, de integriteit waarborgen waar ik als mens/man in mijn vak voor wil staan. Hiermee conserveer ik het recht om een vertrouwenspositie te mogen innemen. Onderdeel van de waarborgen is ook dat ik met mijn collega’s, of dan tenminste met de eindverantwoordelijke psychiater, deelzaam kan zijn over behandelinhoudelijke en procesmatige gebeurtenissen. Ik kan dan ook niet meegaan in jouw verzoek helemaal niets met hen te bespreken. Je kunt hierbij wel rekenen op een zo groot mogelijke zorgvuldigheid van mij in het respecteren van jouw wensen en voorkeuren in wat ik wel en niet met hen bespreek. Van welke kant ik het ook bekijk, ik kan geen weg vinden waarlangs ik de oproep van je hart kan beantwoorden, anders dan door het in openheid voortzetten van onze uitwisseling binnen de F-setting voor de duur van het hier in behandeling zijn.”

2. 14. Klaagster mailde verweerder op 20 april 2016 onder meer als volgt:

“(----) dus ja … uhm, … oke. Dan ben ik verliefd op je.

Dus, laten we dan maar gaan stilstaan bij het gevoel wat dat geeft, en afscheid. Maar eerst wil ik nog ergens anders bij stilstaan, wat eigenlijk nog veel puurder is: ik voel dingen voor jou. En dat is meer dan overdracht alleen.”

2.15. Verweerder heeft de overdrachtsgevoelens van klaagster besproken met de behandelend psychiater bij F en met andere collega’s. Ondanks daartoe strekkende adviezen heeft verweerder klaagster niet aan een andere behandelaar overgedragen.

2.16. Het laatste gesprek tussen verweerder en klaagster vond plaats op 6 mei 2016. Op die dag heeft verweerder in het medisch dossier genoteerd onder de noemer ‘Overbruggen en vandaag afsluitend gesprek crisisdienst’:

“Afsluitend gesprek met cliënte. Langerdurend gesprek omdat er nog zoveel te zeggen en ook te zwijgen was. Enfin; goede afronding van een bijzonder proces.”

2.17. Daarna ging verweerder voor 2 weken op vakantie. Na zijn terugkomst trof verweerder op zijn bureau 2 pakketten aan, inhoudende een door klaagster gemaakt schilderij en een foto van klaagster. Verweerder heeft vervolgens op 23 mei 2016 aan klaagster gemaild:

Toen ik vanmorgen mijn kamer binnen kwam en twee kleurig verpakte pakketten zag met een gesloten enveloppe erbij, wist ik onmiddellijk: dit is van A, voor mij…

Ik heb je verzoek in de volgorde en locatie van uitpakken, nauw opgevolgd. Fijn dat je een open ruimte biedt voor mijn eigen interpretatie van je artistieke schepping.

(….)

En ja, bij thuiskomst; je tweede doek.

Daar werd ik toch wel even stil van, en weet nog steeds niet goed wat te zeggen, anders dan:…Wat een verstilde openheid,….wat een ingetogen subtiele kracht,….wat een pure vrouwelijke schoonheid….”

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt naar het college begrijpt - zakelijk weergegeven - in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij:

a. seksueel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag heeft vertoond door veel erotiserende opmerkingen te maken (o.a. zeggen dat hij gevoelens voor klaagster had) en te praten over seksuele gevoelens van en over ex-cliënten;

b. ongewenst fysiek contact heeft geïnitieerd en opgedrongen door te starten met intieme knuffels en handaanraking;

c. een sensuele foto van klaagster heeft ontvangen en die niet heeft geweigerd, noch teruggegeven;

d. de erotiserende overdracht van klaagster doelbewust heeft aangewakkerd;

e. grensoverschrijdend is geweest door rolomkering te stimuleren, door bijvoorbeeld zelf-onthullingen te doen, in de avonduren en weekenden te mailen en liedjes en een kinderfoto te sturen;

f. grensoverschrijdend is geweest door zijn spirituele filosofie aan klaagster op te leggen door daar veel over te praten, advies over te geven en er specifieke informatie over te delen;

g. de psychologische problemen van klaagster heeft vertaald naar een spiritueel denkkader;

h. zijn gedrag heeft verklaard en gerechtvaardigd op basis van psychologische theorieën, bijvoorbeeld door aan te geven dat erotische overdracht juist goed is en bekrachtigd moest worden;

i. zich niet als hulpverlener heeft opgesteld toen klaagster sprak over haar seksueel misbruikverleden;

j. een zeer onduidelijke en bloemrijke communicatiestijl heeft gebruikt die niet paste bij de behoefte van klaagster aan duidelijke concrete communicatie i.v.m. de diagnose autisme;

k. niet goed de regie heeft gehouden over de behandeling, waardoor hij haar veel te lang zelf heeft behandeld in plaats van haar naar een vaste psychotherapeut/psychiater door te sturen en waardoor klaagster ook geen EMDR behandeling heeft gehad;

l. klaagster niet heeft overgedragen naar een andere behandelaar ook al kon hij niet met haar overdracht omgaan en terwijl hij wel dat advies tijdens intervisie had gekregen;

m. therapietijd heeft gebruikt om zijn eigen problemen en levensfilosofie te bespreken;

n. continu risicovolle keuzes heeft gemaakt in het behandelcontact op die momenten dat klaagster zeer kwetsbaar en crisisgevoelig was;

o. het intensieve contact met klaagster abrupt heeft beëindigd terwijl zij in zeer instabiele staat verkeerde, geen goede afbouw heeft gerealiseerd en geen andere collega heeft geregeld toen hij op vakantie was;

p. geen behandelplan voor na de therapie heeft meegegeven;

q. het behandeltraject onzorgvuldig heeft afgesloten door geen verslag aan de huisarts te sturen;

r. zich niet heeft gehouden aan het beroepsgeheim door te spreken over ex-cliënten en door informatie over klaagster te delen met de psychiater;

s. de bestaande PTSS symptomen van klaagster heeft verergerd;

t. een nieuwe PTSS diagnose bij klaagster heeft veroorzaakt;

u. de gesprekken en klachten die zijn besproken/gemaild onvolledig en onjuist heeft weergegeven in het dossier.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen gemotiveerd bestreden. Op het verweer zal hierna waar nodig worden ingegaan.

5. De overwegingen en beoordeling

5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.

Klaagster heeft een veelheid aan klachten ingediend tegen verweerder. In een dergelijk situatie dient het college met betrekking tot een aantal met elkaar samenhangende klachten te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. Het college zal daarom hieronder een aantal klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.

5.2. Klachtonderdeel a: seksueel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag.

Verweerder heeft dit onderdeel ten stelligste betwist. Hij heeft nooit erotische gevoelens voor klaagster gehad en heeft verder verwezen naar de onder 2.13 weergegeven mail van 17 april 2016, waarin hij zijn positie als hulpverlener aan klaagster duidelijk heeft gemaakt. Het dossier bevat naar het oordeel van het college geen aanwijzingen dat er wel sprake zou zijn geweest van seksueel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.3. Klachtonderdeel b: ongewenst fysiek contact.

Verweerder heeft erkend dat er tweemaal sprake is geweest van een ‘hug’, dat dit niet tegen de wil van klaagster is geweest en waarmee hij geen kwade bedoelingen had. Hoewel het college van de beste bedoelingen van verweerder uitgaat is zij toch van oordeel dat verweerder fysiek contact met klaagster had moeten vermijden. Gelet op de onder 2.6 weergegeven problematiek van klaagster en hetgeen hierna onder 5.5 wordt overwogen had verweerder extra alert moeten zijn om zijn professionele distantie niet te verliezen. Door klaagster te omhelzen heeft hij dat niet gedaan. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.4. Klachtonderdeel c: niet weigeren en behouden van een foto van klaagster.

Dit klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder heeft de foto – en een schilderij – van klaagster ontvangen op een moment dat het contact tussen klaagster en verweerder al beëindigd was en klaagster bovendien waarschijnlijk al naar het buitenland was vertrokken. Het is verweerder tuchtrechtelijk niet te verwijten dat hij onder deze omstandigheden voornoemde stukken niet aan klaagster heeft teruggegeven.

5.5. Klachtonderdelen d t/m i en l en m:

Naar de kern genomen komen de verwijten van klaagster erop neer dat verweerder jegens haar niet professioneel en grensoverschrijdend heeft gehandeld, waardoor zij zich emotioneel verbonden voelde met verweerder en ook zeer afhankelijk van hem werd. Zij voelt zich misbruikt, omdat verweerder haar grenzen en wensen niet heeft gehonoreerd en door bleef gaan met zijn indringende persoonlijke en spirituele benadering.

Verweerder heeft in zijn verweerschrift erkend dat hij zijn professionele grenzen jegens klaagster soms uit het oog is verloren. Hij had zeer met klaagster te doen en had het gevoel dat hij, als hij zou volstaan met zijn gebruikelijke methode van handelen, geen werkzame behandelrelatie met klaagster kon opbouwen. Hij besloot daarom, anders dan hij gewoon was, meer van zichzelf te laten zien. Tijdens de openbare zitting heeft hij verder toegelicht dat hij moest werken aan een vertrouwensrelatie met klaagster, omdat zij had gezegd dat zij zich alleen emotioneel kon uiten als zij iemand vertrouwde. Hij zag het als zijn missie om klaagster te helpen – hij was de enige die dat kon – en hij zag zichzelf als een soort vader, die zij nooit had gehad. Hij wilde aldoor voor klaagster beschikbaar zijn, ook ’s avonds en in de weekeinden. Hij beantwoordde al haar mails - soms uitgebreid en meerdere keren per dag - en maakte daarbij ook gebruik van zijn privé-mail. Gesprekken met haar duurden soms wel enkele uren. Hij wilde klaagster, die door hun vertrouwensband zoveel van zichzelf had laten zien, niet afwijzen; dat had ze al te vaak meegemaakt.

Het college is - met verweerder zelf - van oordeel dat hij tijdens de behandeling van klaagster te betrokken bij haar is geraakt en zijn professionele distantie tot haar onvoldoende in acht heeft genomen. Meergenoemde mail van 17 april 2016, waarin verweerder spreekt over “de grenzen in de definiëring van de werkrelatie therapeut en cliënt die lijken op te lossen” en “een gelijkwaardig ontmoeten” getuigt daar ook van. Dat is hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klaagster was in de betreffende periode zeer kwetsbaar en ernstig getraumatiseerd. Hij heeft een – weliswaar niet seksuele – maar wel zeer persoonlijke relatie met klaagster opgebouwd, waardoor zij afhankelijk van hem werd en verliefd op hem is geworden. Uit het dossier komt naar voren dat klaagster ernstig met deze gevoelens heeft geworsteld. Verweerder lijkt zich er onvoldoende van bewust dat hij door zijn persoonlijke benadering en laagdrempelige bereikbaarheid mogelijk verwarrende signalen heeft afgegeven. Het is verweerder te verwijten dat hij, ondanks dat hij wist dat klaagster veel om individuele aandacht vroeg en daarin mateloos was (zie ook de onder 2.6 vermelde brief) zich in het contact met haar heeft verloren, kennelijk omdat hij zelf ook gezien wilde worden en omdat hij het contact met klaagster inspirerend vond. In de onder 2.16 vermelde mail spreekt verweerder over een ‘bijzonder proces’. Daarbij heeft verweerder de belangen van klaagster onvoldoende voorop gesteld. Bovendien heeft verweerder zich niet toetsbaar opgesteld. Toen eenmaal bleek dat klaagster gevoelens voor verweerder had gekregen, adviseerden collega’s hem om haar behandeling aan een ander over te dragen. Dat heeft hij toen niet gedaan omdat, zoals hij ter zitting heeft verwoord, hij het laf van zichzelf zou hebben gevonden om klaagster op dat moment in de steek te laten en hij voelde dat hij het aankon. Ook dit getuigt van onvoldoende professionele distantie en een te grote betrokkenheid bij klaagster. Concluderend is het college van oordeel dat de klacht op deze onderdelen gegrond is.

5.6. Klachtonderdeel j: onduidelijke communicatiestijl.

Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van het college onvoldoende concreet onderbouwd en laat zich overigens moeilijk op haar juistheid beoordelen, omdat het college van de communicatie tussen klaagster en verweerder geen getuige is geweest. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.7. Klachtonderdeel k: geen goede regie gehouden over de behandeling;

Verweerder heeft naar voren gebracht dat er vele pogingen zijn gedaan om klaagster te verwijzen voor verdere behandeling, hetgeen blijkt uit vele aantekeningen in het dossier van klaagster. Dat is niet gelukt en hing samen met het vertrek van klaagster naar het buitenland en met het advies van het dr. J om de begeleiding van klaagster vooralsnog slechts gericht te laten zijn op stabilisering en niet op (psychotherapeutische) behandeling. Het college maakt uit het dossier op dat klaagster destijds vaak ontregeld was en dat er sprake was van complexe psychische problematiek, waardoor zij niet iedere gewenste behandeling aankon. Ook blijkt uit het dossier dat er verschillende pogingen zijn gedaan om klaagster voor verder behandeling – waaronder een EMDR behandeling – door te verwijzen. Het is niet aan verweerder te verwijten dat het niet zover is gekomen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.8. Klachtonderdeel n: maken van risicovolle keuzes.

Klaagster heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel gesteld dat zij frequent per mail heeft aangegeven dat zij zich erg slecht voelde en in crisis was en dat verweerder dat niet heeft opgepakt. Dit verwijt treft geen doel. Verweerder heeft, in tegenstelling tot de bewering van klaagster, in zeer verregaande mate gereageerd op de hulpvragen van klaagster en stond dag en nacht voor haar klaar. Daar is hij, zo blijkt uit het voorgaande, zelfs te ver in gegaan. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.9. Klachtonderdelen o en p: abrupt beëindigen contact, geen vervanging geregeld en geen goede (na)zorg.

Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. In de vakantieperiode van verweerder was de psychiater beschikbaar voor hulpvragen van klaagster, zo blijkt uit het dossier. Van abrupte beëindiging van de behandelrelatie is geen sprake geweest; klaagster vertrok voor een langdurig verblijf naar het buitenland, waardoor het contact tussen klaagster en verweerder niet kon worden voortgezet. Van verweerder kon tenslotte niet worden gevergd dat hij, terwijl klaagster daar niet om had gevraagd, een behandelplan zou opstellen voor een behandeling die in het buitenland zou moeten plaatsvinden.

5.10. Klachtonderdeel q: geen verslag aan de huisarts gestuurd .

Verweerder heeft erkend dat hij, terwijl dat toen wel de gebruikelijke gang van zaken was, heeft nagelaten om na afsluiting van de behandeling van klaagster een verslag daarvan aan de huisarts te sturen. Dat is hem te verwijten, omdat de huisarts hierdoor niet op de hoogte was van het verloop van de behandeling van klaagster bij F. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.11. Klachtonderdeel r: niet houden aan beroepsgeheim .

Verweerder betwist dat hij het beroepsgeheim heeft geschonden. Het kan zijn dat hij in anonieme zin met klaagster over andere patiënten heeft gesproken, maar persoonsgegevens heeft hij nooit kenbaar gemaakt. Het college is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat dit anders is geweest. Het was verweerder verder op grond van artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW) toegestaan om informatie betreffende klaagster te delen met de psychiater, die immers mede bij de behandeling van klaagster betrokken was. Niet is gebleken dat verweerder daarbij meer informatie dan noodzakelijk was voor de behandeling van klaagster met de psychiater heeft gedeeld. Bovendien, zo blijkt uit de onder 2.13 genoemde mail, heeft verweerder klaagster hiervan op de hoogte gesteld, waar verder geen reactie van klaagster meer op is gevolgd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.12. Klachtonderdelen s en t: bestaande PTSS symptomen verergerd en veroorzaken nieuwe PTSS diagnose .

Deze klachtonderdelen zijn niet (voldoende) onderbouwd en door verweerder betwist. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

5.13. Klachtonderdeel u: onvolledige en onjuiste weergave van gesprekken en klachten in het dossier .

Ingevolge artikel 7:454 BW is de hulpverlener verplicht om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Daarin dient hij onder meer aantekening te houden van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde verrichtingen, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. Niet is gebleken dat verweerder niet aan deze verplichting heeft voldaan. Het college is van oordeel dat het dossier zeer omvangrijk is en dat de verslaglegging zeer secuur is geweest, met soms zelfs meerdere aantekeningen betreffende klaagster per dag. Dat, zoals klaagster stelt, niet á lle tussen klaagster en verweerder gewisselde e-mails in het dossier zijn opgenomen, doet aan dit oordeel niet af. Evenmin is gebleken dat het dossier onjuiste informatie bevat. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.14. Maatregel

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

De laakbaarheid van het verweten gedrag, waarbij verweerder onvoldoende distantie heeft gehouden tot een zeer kwetsbare patiënte en zich onvoldoende toetsbaar heeft opgesteld, brengt met zich dat naar het oordeel van het college niet kan worden volstaan met een waarschuwing en maakt een berisping de meest passende maatregel. Gezien de leeftijd van verweerder, de omstandigheid dat hij al vele jaren als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige werkzaam is geweest zonder een (gegronde) tuchtklacht tegen zich te hebben gehad, alsmede de omstandigheid dat de onderhavige kwestie reeds arbeidsrechtelijke gevolgen voor hem heeft gehad (en mogelijk nog verdere gevolgen zal hebben), acht het college een zwaardere maatregel niet geboden. Verweerder heeft ten slotte ter zitting verklaard inmiddels een vorm van professionele begeleiding bij de beroepsuitoefening te hebben gezocht.

6. Beslissing

Het college:

- verklaart de klacht deels gegrond en legt hiervoor de maatregel van berisping op;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door:

mr. drs. G.M. Boekhoudt, voorzitter,

E.M. Vink-de Goeij, drs. P.A. Arnold en drs. J.F. Hensbergen, leden-verpleegkundige,

mr. M.A.H. Verburgh, lid-jurist,

bijgestaan door mr. C. Neve, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris w.g.voorzitter