ECLI:NL:TGZRAMS:2017:147 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/281T
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2017:147 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-12-2017 |
Datum publicatie: | 19-12-2017 |
Zaaknummer(s): | 2017/281T |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klager klaagt over de orthodontische behandeling van zijn dochter (nu 15 jaar). Klager verwijt verweerster dat zijn dochter niet de behandeling heeft gekregen die was afgesproken maar wel de behandeling die als optie was verworpen. Ook verwijt hij verweerster gebrekkige communicatie. deel gegrond, waarschuwing |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 1 augustus 2017 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
orthodontist,
werkzaam te D,
v e r w e e r s t e r ,
gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman, advocaat te Bussum.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen I-VIII;
- het verweerschrift met producties 1-6;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- de brief van 4 oktober 2017 van de gemachtigde van verweerster met volledige productie 3.
De klacht is op een openbare terechtzitting van 14 november 2017 behandeld.
Klager en verweerster met haar gemachtigde waren aanwezig.
2. De feiten
2.1 Klager is de vader van E, geboren maart 2002. E is vanaf juni 2014 onder behandeling geweest van verweerster, waarvoor een verwijzing was gegeven (zij miste twee kleine snijtanden in de bovenkaak). E had ook een fors ruimteoverschot in de bovenkaak.
2.2 In september 2014 is met klager overleg geweest over de behandeling van E. In het medisch journaal staat bij 29 september 2014 opgenomen “voorlopig is in overleg met vader gekozen om erop aan te sturen de ruimten te gaan sluiten”.
2.3 Op 17 augustus 2015 is een zorgplan gemaakt volgens het medisch journaal: “+vader, 3 opties besproken, gaan er thuis uitgebreid over hebben. Ook besproken dat telefonisch nabellen voor mij lastig is, liever een telefonische afspraak in boek of nog beter een herhaalconsult om alle mogelijkheden nogmaals te bespreken. Ze gaan erover nadenken.”
2.4 In een brief van 19 augustus 2015 van verweerster aan de tandarts van E meldt zij dat de orthodontische behandeling van E binnenkort zal starten en dat (door E en haar ouders) is gekozen voor optie 2: “Dit houdt in zoveel mogelijk sluiten van de diastemen in het bovenfront (…). Daarbij zullen er diastemen blijven bestaan distaal van de 14 en 24, zodat op deze plekken te zijner tijd implantaten vervaardigd kunnen worden”.
2.5 Er hebben verscheidene controlebehandelingen plaatsgevonden, die niet alleen zijn uitgevoerd door verweerster (in het medisch journaal: ortho=F) maar ook door een collega van haar in de praktijk (in het medisch journaal: ortho=G).
2.6 Omdat bij de voortzettende behandelingen het sluiten van alle ruimtes zo makkelijk verliep, heeft verweerster ervoor gekozen om deze weg voort te zetten en alle ruimten te sluiten (optie 3).
2.7 Op 22 augustus 2016 heeft weer een controlebehandeling plaatsgevonden (ortho G). Blijkens het medisch journaal heeft E toen gevraagd “wanneer we ruimte gaan maken voor implantaten”. De orthodontist schrijft in het medisch journaal vervolgens: “ik zie in het plan alleen dat we gaan proberen om te sluiten; diastemen gaan ook mooi dicht, dus ik zou dit doorzetten”.
2.8 Na deze controle is er een dispuut ontstaan tussen klager en verweerster over de (gewijzigde) behandeling. De schriftelijke en mondelinge communicatie daarover is niet goed verlopen c.q. uit de hand gelopen.
2.9 Bij brief van 30 september 2016 heeft klager een klacht ingediend bij de Centrale Klachten Commissie KNMT over het niet uitvoeren van de afgesproken behandeling (en het wel uitvoeren van de niet gewenste optie), de uitermate onbevredigende communicatie en het weigeren van het beantwoorden van vragen.
2.10 De Centrale Klachten Commissie KNMT heeft op 23 maart 2017 uitspraak gedaan en de navolgende aanbevelingen gedaan aan verweerster: haar verslaglegging verbeteren en daarin het informed consent en de afspraken bij gewijzigd beleid opnemen, waarvoor verweerster het voortouw moet nemen en contact moet zoeken met de ouders van patiënt.
3. De klacht en het standpunt van klager
3.1 Klager heeft drie verwijten geformuleerd.
1) Verweerster heeft na een (ernstige) fout in haar praktijk niet proactief volledige transparantie nagestreefd. Zij heeft na de klachtenprocedure geen zelfreflectie getoond en/of excuses gemaakt.
2) Verweerster heeft geen volledige openheid gegeven m.b.t. het medisch dossier van E en zij heeft de relevante stukken (te) laat aan klager overgedragen.
3) Verweerster heeft zich na de fout en de klachtenprocedure niet professioneel en dienstvaardig opgesteld. Zij heeft ook onwaarheden over (de familie) van klager vermeld.
3.2 Ter zitting heeft klager zijn klacht nader gepreciseerd en geduid wat hem vooral dwars zit. Hij had na de geschillencommissie in ieder geval excuses van verweerster verwacht, hetgeen ze niet heeft gedaan. Klager verwijt verweerster vooral onethisch gedrag en hij voelt zich onheus bejegend. Hij constateert in het verweerschrift veel feitelijke onjuistheden.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Er was bij de behandeling van E onverwacht het meest ideale behandeldoel bereikt, waardoor voorkomen is dat zij tot haar 23ste jaar een voorziening moet dragen als tijdelijke opvulling van de ruimten (bijvoorbeeld een plaat met kunstelementen) waarna twee implantaten geplaatst kunnen worden. Klager heeft op 23 augustus 2016 zijn beklag gedaan omdat was afgeweken van het behandelplan en waarbij hij, volgens zeggen van verweerster, nauwelijks aanspreekbaar was. Daarna is gepoogd om tot een gesprek te komen, hetgeen niet is gelukt. Verweerster heeft in haar brief van 6 september 2016 getracht zoveel mogelijk uitleg te geven over de behandeling. Na nog enige e-mailwisseling (2 en 7 september 2016) heeft verweerster per brief van 14 september 2016 klager laten weten dat zij niet meer verder gaat met corresponderen gezien zijn boosheid en directieve toonzetting. Zij heeft hem wel gewezen op de klachtenregeling en de mogelijkheid van een second opinion. Zij heeft volledige openheid gegeven en is constructief geweest in het bemiddelingstraject. Verweerster heeft na de uitspraak van de Centrale Klachten Commissie KNMT verbeteringen aangebracht zoals aanbevolen, waaronder schriftelijke vastlegging van (een wijziging in) het behandelplan.
5. De beoordeling
5.1. Onder klachtonderdeel 1 verstaat het college ook de klacht van klager over het niet (goed) communiceren met hem en E over de wijziging in het behandelplan. Tussen partijen is niet in geschil dat (aanvankelijk) is gekozen voor optie 2, dat wil zeggen het zoveel mogelijk sluiten van de diastemen in het bovenfront, waarbij er diastemen blijven bestaan distaal van de 14 en 24, zodat op deze plekken te zijner tijd implantaten vervaardigd kunnen worden. Eveneens is niet in geschil dat verweerster hiervan is afgeweken, omdat het proces van het sluiten van alle ruimtes zeer voorspoedig en heel gemakkelijk verliep. Verweerster (en haar collega) hebben de behandeling vanaf maart 2016 hierop aangepast. Dit staat echter niet in het dossier vermeld, evenmin dat hierover met klager (en E) duidelijk is gecommuniceerd. Dat had natuurlijk wel gemoeten, omdat de behandeling van optie 2 is overgegaan naar optie 3 (waarvoor klager -en E- niet gekozen hadden). Ook al kan het college onderschrijven (hetgeen -kennelijk ook- door de klachtencommissie is opgemerkt) dat hiermee het meest ideale behandeldoel en eindresultaat werd bereikt. De door klager (en E) gewenste “brede glimlach” wordt hiermee immers ook bereikt. Door echter niet (duidelijk genoeg) hierover met E en klager te communiceren heeft verweerster wel in strijd gehandeld met het informed consent als bedoeld in artikel 7:450 BW en heeft zij daarmee tevens tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klachtencommissie heeft verweerster ernstige aanbevelingen gegeven de verslaglegging te verbeteren en de afspraken over informed consent en de wijzigingen daarin op te nemen in het medisch journaal. In een ongedateerde brief van verweerster (productie 7 bij verweerschrift) aan de klachtencommissie heeft zij verslag gedaan van de door haar genomen maatregelen. Het college heeft geen redenen om hieraan te twijfelen. Deze brief heeft verweerster op verzoek van de klachtencommissie ook aan klager gestuurd (verweerschrift pag. 4 1e alinea).
5.2. Toen klager na de controle van E op 22 augustus 2016 vernam dat optie 2 niet (meer) werd uitgevoerd, heeft hij op 23 augustus 2016 per e-mail contact gezocht met de praktijk van verweerster. Daarop is klager door de praktijk gebeld voor een afspraak op (maandag) 29 augustus 2016, maar op dat tijdstip was klager verhinderd. Hij heeft toen voorgesteld om op dinsdag 30 augustus of woensdag 31 augustus naar de praktijk te komen, maar op die dagen was verweerster niet aanwezig op de praktijk (zo verklaarde zij ter zitting). Verweerster heeft (toen) voorgesteld dat klager op 22 september 2016 met E naar de praktijk zou komen (er stond toen een controleafspraak gepland) om de kwestie te bespreken. In een telefonisch contact op 1 september 2016 (er zijn die dag twee telefonische contacten geweest) is de communicatie dermate uit de hand gelopen, dat klager het vertrouwen verloor in een verdere behandeling van E door verweerster en heeft hij gekozen voor het aanvragen van een second opinion. Daarna heeft nog een briefwisseling plaatsgevonden, waarvan alleen de brief van 6 september 2016 van verweerster aan klager is overgelegd (als reactie op een onaangenaam ervaren brief van klager, die het college niet heeft aangetroffen bij de stukken). In de brief van 6 september 2016 heeft verweerster aan klager uitgelegd hoe zij tot de andere behandeling (optie 3) is gekomen; zij schrijft onder meer ook: “Feit is dat toen wij, de behandelend orthodontisten, constateerden dat het naar voren sluiten van de ruimtes veel gemakkelijker ging dan verwacht, dit met u en uw dochter hadden moeten communiceren. Dit wilde ik vorige week maandag alsnog doen, echter daarvoor heb ik niet de gelegenheid gekregen, waardoor het contact jammer genoeg is geëscaleerd.”
In een e-mail van 14 september 2016 schrijft verweerster onder meer: “Door uw boosheid en, laat ik maar zeggen, de directieve toonzetting voel ik weinig genegenheid verder met u te corresponderen.” Waarna verweerster voorstelt om de bevindingen van de second opinion in aanwezigheid van de collega met verweerder te bespreken. Verweerster wijst voorts op de klachtenregeling waarbij zij is aangesloten.
5.3 Gezien de hiervoor onder 5.2 weergegeven feiten en omstandigheden kan het college niet concluderen dat verweerster een verwijt kan worden gemaakt over de ‘gestoorde’ communicatie, waarin ook klager zijn aandeel heeft gehad. Klager verwijt verweerster dat zij niet eerder dan 22 september 2016 tijd wilde vrijmaken voor hem, waartegenover verweerster aanvoert dat zij juist graag wel met klager in gesprek wilde maar zich ook door de toonzetting daartoe bepaald niet meer aangemoedigd voelde. Tot enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in de communicatie kan het college dan ook niet concluderen. Dat verweerster na de procedure bij de klachtencommissie geen excuses heeft aangeboden kan haar tuchtrechtelijk niet verweten worden, nu het college niet inziet op welke grondslag na het beëindigen van de behandelrelatie nog excuses moesten worden gemaakt (behoudens dat in menselijke relaties excuses op zijn plaats kunnen zijn). Zij heeft aan klager de brief toegestuurd die ze ook aan de klachtencommissie heeft gestuurd ten aanzien van de door haar getroffen maatregelen. Dat is voor het college voldoende.
5.4 Nadat de behandelrelatie door klager was beëindigd wegens een gebrek aan vertrouwen van zijn zijde (1 september 2016), heeft verweerster de medische stukken aan klager gezonden. Dat een en ander niet tijdig genoeg zou zijn geweest kan het college niet vaststellen op basis van de hier gepresenteerde feiten. Klager valt erover dat één brief van 19 augustus 2015 van verweerster aan de tandarts van E (productie V bij klaagschrift) niet is overgelegd bij de klachtencommissie en dat deze brief door verweerster is achtergehouden. Het college constateert dat de genoemde brief een gebruikelijke brief is van de behandelend orthodontist aan de behandelend tandarts van een patiënt. Verweerster heeft ter zitting hierover verklaard dat zij deze brief bewust niet heeft overgelegd aan de tandarts/orthodontist die een second opinion zou uitvoeren (en het medisch journaal daarvoor nodig had), omdat dit mogelijk een objectief oordeel in de weg zou staan. Het feit dat deze brief niet is overgelegd tegelijk met de andere medische stukken is misschien ongelukkig en niet nodig geweest, doch niet van dermate ernstige aard dat verweerster hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.5 Het college concludeert dat enkel klachtonderdeel 1 deels gegrond is. De overige klachtonderdelen slagen niet. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens
klager als gezagsdrager van E had behoren te betrachten.
Verweerster heeft niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd gekregen en heeft de aanbevelingen van de Klachtencommissie ter harte genomen. Daarom volstaat de maatregel van een waarschuwing.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel 1 deels gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus beslist door:
mr. R.A. Dozy, voorzitter,
drs. E.C.L. Fritschij, drs. F.S. Kroon, drs. E.M.J. Muller M.M.Sc., leden-beroepsgenoten,
mr. J. Recourt, lid-jurist,
bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. secretaris w.g. voorzitter