ECLI:NL:TGZRAMS:2017:131 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/074

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:131
Datum uitspraak: 24-11-2017
Datum publicatie: 24-11-2017
Zaaknummer(s): 2017/074
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de arts een onzorgvuldig medisch advies heeft uitgebracht, in die zin dat hij onder andere ten onrechte in zijn medisch advies persisteert in zijn stelling dat de tinnitus geen ongevalsgevolg is. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 10 januari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle binnengekomen en vervolgens naar dit college doorgestuurde en op 27 februari 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. E.M. Hoorenman, advocaat te Zwaag,

tegen

C,

arts,

wonende te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. P.J. klein Gunnewiek, advocaat te Utrecht.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op de openbare zitting van 27 oktober 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig.

Klager werd bijgestaan door mr. Hoorenman voornoemd en verweerder door mr. klein

Gunnewiek voornoemd. Mr. Hoorenman heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

Op de voet van artikel 57 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is de klacht ter zitting gezamenlijk behandeld met de samenhangende klacht in de zaak met nummer 17/073.

2. De feiten

2.1. Klager is op 18 augustus 2013 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. G (verder te noemen: de verzekeraar) heeft als WAM-verzekeraar van de tegenpartij de aansprakelijkheid erkend.

2.2. Verweerder is als medisch adviseur verbonden aan E te F.

2.3. Op 20 augustus 2013 heeft klager zijn huisarts bezocht. Deze noteerde onder meer in het journaal:

" 2 dagen geleden frontaal tegen paal gereden na te hebben moeten uitwijken voor een andere auto. Toen door de klap weinig klachten, nu pijn gehele lichaam: benen, borst, voorhoofd. Verder ook draaiduizelig, iets dovig en een nare piep in beide oren. (…)".

2.4. In het kader van de afhandeling van de schaderegeling heeft verweerders collega (verweerder in de zaak met nummer 17/073) op 10 april 2014 zijn eerste medisch advies uitgebracht. In dit advies staat medische informatie van de behandelaren beschreven, waaronder de hiervoor onder 2.3 weergegeven informatie van de huisarts.

2.5. De medisch adviseur van klager heeft daarna twee medische adviezen uitgebracht. In diens eerste advies van 29 april 2014 staat onder het kopje ziektebeloop eveneens de hiervoor onder 2.3 weergegeven informatie beschreven. In diens tweede medische advies van 9 maart 2016 staat hierover onder het kopje bespreking vermeld:

" (…) Inmiddels is betrokkene behandeld door een kno-arts met een verminderde neusdoorgankelijkheid, hetgeen al jaren bestond en m.i. niet als ongeval gerelateerd is te zien. Tevens heeft betrokkene aangegeven beiderzijds oorsuizen te hebben, in aansluiting aan het ongeval. Volgens het huisartsjournaal is betrokkene daarop doorverwezen naar een kno-arts; gegevens over een eventueel kno-consult betreffende tinnitus, ontbreken echter in het medisch dossier. (…) "

2.6. Op 23 maart 2016 heeft verweerders hiervoor genoemde collega een tweede medisch advies uitgebracht. Hierin staat - voor zover van belang – het volgende vermeld:

"Advies:

(…) Tussen de klacht van oorsuizen en het ons regarderende ongeval is er geen direct causaal verband te leggen en is ook vanuit het ongevalsmechanisme niet te verklaren. Ik adviseer u dit dossier op basis van pragmatische overwegingen af te wikkelen (…) "

2.7. Op 20 oktober 2016 heeft verweerder een derde medisch advies aan de verzekeraar uitgebracht. Hierin staat - voor zover van belang en waarbij de naam van de hiervoor bedoelde collega van verweerder is vervangen door ‘X’ en de naam van de medisch adviseur van klager door ‘Y’– het volgende vermeld:

" Mijn commentaar

(…)

Concluderend is er geen nieuwe medische informatie ontvangen waardoor er ook geen medische grond is om anders te adviseren dan collega X tot nu deed.

Wat betreft het advies van Y zijn daar wel wat kanttekeningen te plaatsen. Eerder al werd geadviseerd dat er sprake is geweest van een hoogenergetisch trauma waarbij nauwelijks letsels zijn opgetreden, er waren geen traumatische anatomische afwijkingen en evenmin neurologische letsels, er is geen hoofd trauma geweest. De klachten van PTSS hebben goed gereageerd op de behandeling, aldus de psycholoog. Daarnaast blijkt uit de overige informatie dat betrokkene kan voetballen, autorijden, motorrijden en de werkzaamheden heeft hervat waarmee er een discrepantie lijkt te zijn tussen de mate waarin de ervaren klachten en beperkingen worden gepresenteerd en de dagelijkse gang van zaken. De claim van oorsuizen wordt pas in april 2015 door de huisarts gedocumenteerd terwijl betrokkene notabene daarvoor regelmatig werd gezien door een KNO-arts wegens neusklachten. Gezien bovenstaande is er geen grond om vanuit het ongeval aanhoudende beperkingen aan te nemen waarbij ook de richtlijnen van orthopaedisch chirurgen, neurologen en CBO aangeven dat er bij het ontbreken van posttraumatische structurele afwijkingen geen medische grond is om blijvende invaliditeit dan wel blijvende beperkingen aan te nemen. Daarmee is het advies van Y wat weinig genuanceerd en waarbij ook niet voorstellen hoe, nu 3 jaar na het ongeval, er een verdere spontane beloop te verwachten valt.

Overigens wordt nu ook gemeld dat betrokkene in 2008 een kennelijk ernstig ongeval heeft gehad waarbij hij als inzittende in een auto over de kop is geslagen en in een sloot terecht is gekomen. Medische informatie hierover ontbreekt, betrokkene stelt alleen schaafwonden te hebben opgelopen bij dat ongeval.

Advies:

Er is bij het ontbreken van nieuwe medische informatie geen medische grond om anders te adviseren dan collega X heeft gedaan. (…) "

2.8. Klager heeft tegen verweerders collega (verweerder in de zaak met nummer 17/073) een gelijkluidende klacht bij het college ingediend.

3. De klacht en het standpunt van klager

3.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder een onzorgvuldig medisch advies heeft uitgebracht, welk (onjuist) advies door de verzekeraar is gebruikt om de schadeclaim van klager te bestrijden. In dit verband verwijt klager verweerder dat er ten onrechte in het medisch advies van 20 oktober 2016 wordt gepersisteerd in de stelling dat 1) de tinnitus geen ongevalsgevolg is en 2) pas in april 2015 door de huisarts is gedocumenteerd.

3.2. Klager heeft ter onderbouwing nog het volgende aangevoerd. Uit de verslaglegging van de huisarts en de bevindingen van klagers medisch adviseur blijkt dat reeds op 20 augustus 2013 sprake was van een nare piep in het oor. Dit maakt verweerders stelling dat klagers huisarts pas in april 2015 de nare piep in het oor heeft gedocumenteerd, onbegrijpelijk en roept de vraag op of verweerder de stukken wel heeft gelezen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. De klacht spitst zich toe op het medisch advies van 20 oktober 2016 en met name op verweerders advies dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dat zijn collega, te weten dat er geen causaal verband is tussen de door klager geuite tinnitusklachten en het ongeval.

5.2. Naar vaste jurisprudentie moet rapportage als door verweerder uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3. Naar het oordeel van het college voldoet het door verweerder uitgebrachte medisch advies van 20 oktober 2016 aan bovengenoemde criteria.

5.4. Verweerder heeft in dit advies de aan hem voorgelegde vragen beantwoord op basis van de beschikbare relevante medische informatie uit de behandelend sector. Hij heeft vervolgens voldoende inzichtelijk gemaakt op welke gronden hij tot zijn advies is gekomen. Het medisch advies geeft er naar het oordeel van het college voorts geen blijk van dat verweerder onbekend was met de verslaglegging van de huisarts van 20 augustus 2013. Verweerder heeft in dat verband aangevoerd dat het de bedoeling was in het rapport op te merken dat de klacht van oorsuizen pas weer in 2015 voor het eerst werd gedocumenteerd door de huisarts. Met verweerder is het college van oordeel dat hij in dat opzicht duidelijker had kunnen zijn. Er is echter onvoldoende reden hem op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder heeft verder aangevoerd dat hij in zijn advies aansluiting heeft gezocht bij de conclusie van zijn collega, zoals hiervoor weergegeven onder 2.6. Volgens verweerder was er geen reden om dat niet te doen omdat er in de tussentijd geen nieuwe medische informatie werd ontvangen wat mogelijk tot een gewijzigd standpunt zou kunnen leiden. In dit verband is van belang dat ook de medisch adviseur van klager in zijn advies van 9 maart 2016 opmerkt dat er geen informatie over tinnitusklachten voorhanden is. Het college is dan ook van oordeel dat het onderzoek de ten volle uitgevoerde tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.

5.5. Ook is het college van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de tinnitusklachten niet als ongevalsgevolg kunnen worden aangemerkt. Uit het medisch advies blijkt dat verweerder deze conclusie – evenals zijn collega - heeft gebaseerd op de medische gegevens die hij ter beschikking had. In deze stukken ontbreekt specialistische informatie over diagnostiek en behandeling van aanhoudende tinnitusklachten. Gelet op dit gegeven is het college dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat een oorzakelijk verband tussen het ongeval en de tinnitusklachten ontbreekt. Dat klager het niet eens is met deze conclusie doet aan het voorgaande niet af.

5.6. Anders dan klager meent heeft het college dan ook geen aanwijzingen dat verweerder met het uitbrengen van de medische advisering onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

mr. A. van Maanen, voorzitter,

drs. P.G.J. Koch, mr. drs. E.G. van der Jagt en mr. drs. C.M.F. van Roessel, leden-arts ,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

bijgestaan door mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 24 november 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris w.g. voorzitter