ECLI:NL:TGZRAMS:2017:119 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/067

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:119
Datum uitspraak: 31-01-2017
Datum publicatie: 31-01-2017
Zaaknummer(s): 2017/067
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Vader verwijt verweerster, kinderarts, dat zij tekortgeschoten is in de vakkundigheid en zorgvuldigheid die zij jegens de vader had behoren te betrachten met betrekking tot een rapportage over de (op dat moment 4-jarige) dochter in verband met verdenking seksueel misbruik door de vader.     Gegrond, berisping

 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 22 februari 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. L. van den Puttelaar, advocaat te Rotterdam;

tegen

C,

kinderarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: D, verbonden aan het E.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      aanvullende bijlagen bij het klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      brief van de gemachtigde van verweerster van 12 september 2017.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. van den Puttelaar, voornoemd,

en verweerster door D, voornoemd. Beiden hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitaantekeningen die aan het college en de wederpartij zijn

overgelegd.

2.         De feiten

2.1       klager is de vader van F, geboren maart 2011 (hierna: minderjarige). Verweerster is kinderarts sociale pediatrie in het E te B (hierna: E). Zij is expert op het gebied van

kindermishandeling.

2.2       Klager en G, de moeder van de minderjarige, zijn uit elkaar gegaan toen de minderjarige acht maanden oud was. Zij hebben samen het ouderlijk gezag over hun dochter. Er is sprake van een vechtscheiding.

2.3       De minderjarige woont bij haar moeder en haar nieuwe partner. De rechter heeft een omgangsregeling vastgesteld waarbij de minderjarige drie dagen en één nacht per week bij klager verblijft.

2.4       Op 21 november 2015 is het bezoekmoment tussen klager en de minderjarige vroegtijdig en onplezierig beëindigd.

2.5       Op 23 november 2015 werd klager door de huisarts gebeld dat de moeder van de minderjarige klager beschuldigt van seksueel misbruik. De huisarts heeft de minderjarige vervolgens verwezen naar het E voor onderzoek wegens verdenking van seksueel misbruik.  

2.6       Op 1 december 2015 is de minderjarige door verweerster lichamelijk onderzocht. Tijdens dit onderzoek werden zogenoemde lichtfoto’s gemaakt. Collega H heeft de minderjarige vervolgens orthopedagogisch onderzocht. Ook werd die dag aanvullend onderzoek verricht naar een beperkt aantal seksueel overdraagbare aandoeningen. I was op dat moment ook al ingeschakeld. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerster een brief (hierna: ook aangeduid als verslag) opgesteld voor de huisarts waarin haar bevindingen en die van haar collega staan beschreven. De conclusie in de brief luidt als volgt:

“Seksueel misbruik is op grond van het orthopedagogisch onderzoek waarschijnlijk.

Moeder en nieuwe echtgenoot geadviseerd zo spoedig mogelijk aangifte te doen bij de

politie.

In verband met het niet verstoren van het mogelijk politieonderzoek biologische vader niet ingelicht over dit consult. Dit is afgestemd met J, lid medische directie.

HA telefonisch op de hoogte gebracht.

VT (VA K), telefonisch op de hoogte gebracht.

TC 4-12 met deze ouders, tel. huidige echtgenoot L (..). Deze

ouders geïnstrueerd suggestieve vragen en napraten over het gesprek met H te vermijden”.           

2.7       Op 11 december 2015 heeft klager telefonisch en schriftelijk verzocht om het rapport (brief aan de huisarts) te mogen inzien. Verweerster heeft dit verzoek tot inzage en afschrift afgewezen wegens lopend politieonderzoek.

2.8       Op 18 december 2015 heeft klager op verzoek van verweerster toestemming gegeven voor een verwijzing van de minderjarige naar de M, N.

2.9       Op 13 januari 2016 heeft klager nogmaals verzocht om het rapport over de minderjarige. Verweerster heeft klager op 15 januari 2016 geantwoord dat hij de brief aan de huisarts pas kon krijgen na het politieonderzoek.

2.10     Op 26 februari 2016 heeft verweerster, nadat zij op 12 februari 2016 had vernomen dat het politieonderzoek was afgerond, de brief per post aan klager doen toekomen.

2.11     Op 31 oktober 2016 heeft verweerster een brief ontvangen van de gemachtigde van klager met enkele vragen over het onderzoek van 1 december 2015.

2.12     Op 30 november 2016 heeft verweerster schriftelijk gereageerd op de vragen van klager.

2.13     Op 23 december 2016 heeft de gemachtigde van klager hierop inhoudelijk gereageerd. In deze brief stelt klager zich op het standpunt dat verweerster op basis van het onderzoek niet tot de conclusie had kunnen komen dat seksueel misbruik waarschijnlijk was. Ook wordt de objectiviteit van het onderzoek in twijfel getrokken.

2.14     Hierna heeft klager op 22 februari 2017 een klacht ingediend bij het tuchtcollege.

3.         De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerster dat zij ondeugdelijk onderzoek heeft verricht en een onzorgvuldige rapportage heeft opgesteld die niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het onderzoek is volgens klager ondeugdelijk en de rapportage is onzorgvuldig opgesteld omdat:

1)    het rapport geen blijk geeft van een geschikte methode van onderzoek om de voorliggende vraagstelling te beantwoorden;

2)    de conclusies zijn gebaseerd op eenzijdige informatie. In het rapport wordt bovendien niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies in het rapport steunen.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Ze hebben beide betrekking op de totstandkoming en de inhoud van het verslag van 1 december 2015.

5.2 De klacht betreft het verwijt aan verweerster dat zij onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en een onzorgvuldige rapportage heeft opgesteld die niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Bij de beoordeling van de klacht heeft het college onder meer de

KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens (september 2016), de NHG-Richtlijn informatie-uitwisseling tussen huisarts en specialist bij verwijzingen (2008) die op dit moment wordt gereviseerd door het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Federatie van Medisch Specialisten en de Richtlijn ‘Diagnostiek bij (een vermoeden van) Seksueel Misbruik bij Kinderen’ betrokken.

5.3 Het college stelt allereerst vast dat in het verslag aan de huisarts zowel de bevindingen van verweerster als van de orthopedagogisch specialist kindermishandeling staan. Verweerster voert als verweer dat de klacht zich voornamelijk richt op het orthopedagogisch onderzoek dat niet door verweerster, maar door de orthopedagogisch specialist is uitgevoerd. In het verweerschrift verklaart verweerster zich niet primair verantwoordelijk te achten voor het orthopedagogisch onderzoek. Het college is met klager van oordeel dat verweerster door de wijze waarop zij het verslag heeft opgemaakt en haar ondertekening ervan de conclusies van het orthopedagogisch onderzoek heeft overgenomen en tot de hare heeft gemaakt. Hierdoor is zij ook (mede)verantwoordelijk voor bevindingen uit het orthopedagogisch onderzoek en draagt zij ook verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige uitvoering van dat deel van het onderzoek en de verslaglegging hierover.

5.4 De voorliggende vraag is of het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en of het verslag aan de eisen van zorgvuldigheid voldoet waaraan een arts behoort te voldoen. Het college is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt:

5.5 Klager stelt zich op het standpunt dat de informatie in het verslag eenzijdig is. Verweerster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet aan waarheidsvinding doet. Het is volgens verweerster niet aan haar, als arts, om een oordeel te vellen over de (de juistheid) van de aangeleverde informatie door de moeder van de minderjarige. Deze informatie vormt derhalve volgens verweerster geen onderdeel van het (kinder-)geneeskundig onderzoek en speelt ook geen rol bij beantwoording van de vraag of seksueel misbruik al dan niet waarschijnlijk is. Het college stelt echter vast dat het verslag voor meer dan de helft uit informatie van de moeder van de minderjarige en haar nieuwe partner bestaat. Klager is in het geheel niet betrokken in het onderzoek. Dit terwijl de richtlijn ‘Diagnostiek bij (een vermoeden van) Seksueel Misbruik bij Kinderen’ expliciet voorschrijft dat niet alleen aan beide ‘vechtscheidende’ gezagdragende ouders toestemming moet worden gevraagd voor het onderzoek naar seksueel misbruik maar dat ook met beide ouders gesproken moet worden. Dit is nu juist bedoeld om een neutrale positie te houden ten opzichte van beide ouders en om het gevaar eenzijdig geïnformeerd te worden te voorkomen. Door enerzijds veel aandacht te besteden aan het verhaal van de moeder van de minderjarige, en anderzijds vader buiten het onderzoek te houden heeft verweerster de schijn gewekt dat de informatie van moeder wel degelijk een rol van betekenis heeft gespeeld bij de beantwoording van de onderzoeksvraag.

5.6 Daarnaast wordt in het verslag bij de medische voorgeschiedenis informatie niet correct en onvolledig weergegeven. Bij het lezen van die informatie kan de indruk ontstaan dat er al eerder sprake was van een verdenking van seksueel misbruik.

   In het verslag staat:

 “medische voorgeschiedenis

-Ziek, presentatie O

                                                             Opmerking: 1 jaar oud, op O vond men reactie bij genitaal

                                                                              onderzoek vreemd, teruggekoppeld naar HA”

In de door klager overgelegde uitdraai van het bezoek aan de huisartsenpost staat hierover:

“(…) O/ top tot teen: geen afw

uitwendig ; temp 36.0 ; huilt en stribbelt tegen als ze moet

liggen ; longen/buik/billen: ga (geen afwijkingen (toegevoegd college)); vagina : rode plekjes

introitus ; verder gb (geen bijzonderheden (toegevoegd college)); kindje is erg stil en teruggetrokken.

(E) (BOU) problemen in relatie ouders.

(P) (BOU) voor nu BV bljven geven; advies aan oma en moeder AMK

in

te schakelen/ advies aan M. om afspraak te maken met eigen

ha/

sputovamo nu wel oke/ maar problematische situatie”

5.7 Voorts berusten de stellige conclusies die verweerster trekt in het verslag op een onderzoeksmethode, O, die nog niet is gevalideerd en vooralsnog alleen wordt gebruikt in het E. Gelet op het gegeven dat, zoals verweerster zelf ook stelt, onderzoek naar seksueel misbruik bij kinderen zeer complex is, had het op de weg van verweerster gelegen om in het verslag minder stellig te zijn in haar conclusie en in ieder geval te motiveren waarom zij gebruik maakt van een niet (geheel) gevalideerde onderzoeksmethode en waarom haar conclusies desondanks als juist moeten worden aanvaard.

5.8 Verweerster heeft verder ter terechtzitting verklaard dat zij klager in haar conclusie niet heeft beschuldigd van seksueel misbruik en/of aangewezen heeft als (mogelijke) dader. Het college komt tot een ander oordeel. In het verslag van 1 december 2015 staat:

“In verband met het niet verstoren van het mogelijk politieonderzoek biologische vader niet ingelicht over dit consult. Dit is afgestemd met J, lid medische directie.”

In een brief van 9 december 2015 aan de huisarts over het onderzoek op 1 december 2015 staat:

“In verband met de veiligheid van onze patiënt adviseren wij dat zij gedurende het nog lopende onderzoek van I haar biologische vader niet bezoekt.”

Hiermee is verweerster in haar verslaglegging aan de huisarts buiten haar expertise getreden en heeft zij zich niet beperkt tot het verstrekken van feitelijke en relevante medische gegevens, zoals de richtlijnen en jurisprudentie wel vereisen.

5.9  De conclusie van het voorgaande is dat verweerster onzorgvuldig is geweest ten aanzien van de totstandkoming van het verslag. Daarmee is de klacht in al zijn onderdelen gegrond.

Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge art. 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

5.10  Al het voorgaande in overweging nemende en gelet op het feit dat de klacht gegrond is bevonden, is het college van oordeel dat verweerster dient te worden berispt.

Bij het bepalen van de aard van de maatregel heeft het college in aanmerking genomen de ernst en het gewicht van de verweten gedragingen. Ook weegt mee dat verweerster ter zitting onvoldoende blijk gaf van enige reflectie op het eigen handelen. Verweerster had op grond van haar ervaring moeten weten wat het effect en de consequenties zijn van haar verslag gezien haar deskundigheid en expertstatus. Bij het opstellen van het verslag, vooral ten aanzien van de stellige conclusies, had verweerster zich er meer rekenschap van moeten geven hoe moeilijk het is om seksueel misbruik vast te stellen. Zij geeft op dit punt naar het oordeel van het college onvoldoende blijk van enige reserves. Bovendien had verweerster zich bij het schrijven van het verslag moeten realiseren in welke context haar verslaglegging gebruikt zou kunnen worden en dat het verslag ingebracht kon worden in verschillende gerechtelijke procedures.

6. De beslissing

Het college:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt op de maatregel van berisping.

Aldus beslist op 19 september 2017 door:

mr. A.M. Koene, voorzitter,

dr. C.M. Sonnenberg, D.E. de Jong en K. Haasnoot, leden-arts,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 31 oktober 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                          voorzitter