ECLI:NL:TGZRAMS:2017:11 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/168

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2017:11
Datum uitspraak: 31-01-2017
Datum publicatie: 31-01-2017
Zaaknummer(s): 2016/168
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Verweerder heeft bij klager een expertiserapport uitgevoerd in verband met een letselschade-zaak. Verweerder wordt verweten het correctie- en blokkeringsrecht van klager te hebben geschonden. Verweerder voert verweer.  Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 19 april 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle binnengekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam doorgezonden klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

Plastisch chirurg,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

vertegenwoordigd door mr. M.J. Bos, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift en aanvullend klaagschrift, beide met bijlagen;

-                      het verweerschrift met bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 22 juli 2016 gehouden vooronderzoek.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerder heeft verklaard dat zijn gemachtigde niet aanwezig is, omdat zijn gemachtigde niet op de hoogte is gesteld van de zitting. Desgevraagd heeft hij uitdrukkelijk verklaard geen uitstel van de zitting te wensen.

Klager is een half uur na het geplande aanvangstijdstip van de zitting en een kwartier na feitelijke aanvang van de zitting verschenen. Aan klager is een samenvatting van hetgeen reeds was verhandeld ter zitting gegeven.

2.         De feiten

2.1. Bij brief van 9 maart 2015 heeft dr. E, chirurg n.p., medisch adviseur van F, verweerder verzocht een expertise uit te brengen in het kader van de vaststelling van schade geleden door klager als gevolg van de behandeling van letsel aan een van zijn vingers. E heeft in deze brief vermeld dat het blokkeringsrecht niet van toepassing is op de vragen 1 tot en met 6, zijnde alle vragen.

2.2. Bij brief gedateerd 5 juli 2015 heeft verweerder een conceptversie van zijn expertiserapport gezonden aan klager. Hierbij heeft verweerder klager het volgende verzocht: “Wilt u binnen 2 weken aangeven of u gebruik wenst te maken van uw blokkeringsrecht (geldt niet voor vraag 1 t/m 6). Daarnaast heeft u het correctierecht alleen t.a.v. vraag 1. U kunt het mij ook per mail laten weten: xxx@xxx.nl”.

2.3. Bij mail van 23 juli 2015 heeft klager verweerder geantwoord. Bij deze mail waren twee bijlagen gevoegd, getiteld “Expertise dr.  C 5-7-2015.pdf” en “Reactie op expertiserapport dr. C.pdf”.

2.4. Op 9 augustus 2015 heeft verweerder de conceptversie van zijn expertiserapport gezonden aan E en aan dr. G, als medisch adviseur verbonden aan H te I. In deze conceptversie heeft verweerder vermeld dat klager geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctie-/blokkeringsrecht. Aan E en G heeft verweerder verzocht hem binnen een maand te berichten of er nog vragen zijn.

2.5. G heeft gereageerd bij brief van 8 oktober 2015 met een verzoek om nadere verduidelijking in het rapport.

2.6. Bij brief van 1 november 2015 geeft verweerder G – kort samengevat – geantwoord dat hij geen aanleiding ziet tot wijziging van het rapport. Verweerder heeft aangeboden zo nodig een nadere verduidelijking te willen geven.

2.7. Op 14 december 2015 heeft verweerder de definitieve versie van het expertiserapport aan E en G gezonden. In dit rapport heeft verweerder vermeld: “A heeft aangegeven gebruik te maken van zijn correctie recht. Ik heb alleen feitelijke onjuistheden gecorrigeerd. De medisch inhoudelijke expertise is onveranderd.

Dit in tegenstelling tot wat ik in mijn concept vermeldde.”  

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

- verweerder in het expertiserapport dat hij ter beschikking heeft gesteld aan F en H heeft vermeld dat klager geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctie- en blokkeringsrecht;

- verweerder niet alle relevante informatie over gemaakte fouten bij de behandeling van het letsel aan zijn vinger in zijn expertiserapport heeft vermeld;

- verweerder niet alle vragen heeft beantwoord;

- verweerder tijdens het onderzoek mededelingen heeft gedaan over een bewegingsbelemmering van de duim die niet zijn vermeld in de expertiserapport;

- verweerder tijdens het onderzoek heeft gemeld dat hij op de foto’s een flink defect zag en dit niet heeft vermeld in het expertiserapport en heeft geweigerd de foto’s aan klager ter beschikking te stellen;

- verweerder in zijn handelen onzorgvuldig is geweest;

- verweerder zakelijke banden heeft met H.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. De klacht dat verweerder in het expertiserapport ten onrechte heeft vermeld dat klager geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctie- en blokkeringsrecht mist deels feitelijke grondslag. In het definitieve expertiserapport gedateerd 14 december 2015 is terecht vermeld dat klager gebruik heeft gemaakt van zijn correctierecht. Verweerder heeft daarbij uitdrukkelijk vermeld dat deze mededeling afwijkt van hetgeen in het conceptrapport staat. 

Dit neemt niet weg dat de vermelding in het conceptrapport dat klager geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctierecht en blokkeringsrecht feitelijk onjuist was. Uit de mail van klager genoemd in 3.2 – met name uit de bij die mail gevoegde bijlage – blijkt dat klager van het correctierecht gebruik wenste te maken en dit ook heeft gedaan.

Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij de bijlage van deze mail over het hoofd heeft gezien, het college geen enkele reden heeft hieraan te twijfelen en verweerder zijn vergissing nadat klager hem hierop had gewezen heeft gecorrigeerd, is geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Het door klager ter zitting ingenomen standpunt dat verweerder in het definitieve rapport op relevante punten is afgeweken van het conceptrapport en dat hem op die punten het correctierecht is ontnomen vindt geen steun in de feiten.

Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard het blokkeringsrecht niet daadwerkelijk te hebben willen uitoefenen. Voorts heeft hij het college desgevraagd laten weten dat het al dan niet hebben of gebruiken van het blokkeringsrecht geen onderdeel uitmaakt van de klacht. Het college volstaat derhalve met de opmerking dat F in de in 2.1 genoemde brief ten onrechte heeft vermeld dat het blokkeringsrecht niet van toepassing is en dat verweerder deze vermelding ten onrechte zonder nader onderzoek voor juist heeft gehouden. Het college wijst in dit verband op de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage in Bestuurs- en Civielrechtelijk Verband van de Werkgroep Medisch Specialistische Rapportage, in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst  (Hoofdstuk 7, onderdeel 7.9).

5.2. Ten aanzien van de klachten die zien op de inhoud van het expertiserapport overweegt het college allereerst dat in deze procedure slechts aan de orde is of het door verweerder uitgebrachte expertiserapport voldoet aan de daarvoor geldende criteria. De wijze waarop klager op 27 december 2007 op de spoedeisende hulp aan zijn vingerletsel is behandeld staat niet ter toets. Bedoelde criteria zijn:

1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3. Het expertiserapport voldoet aan de criteria vermeld in 5.2. Anders dan klager meent is in het rapport alle relevante informatie voor de gevraagde beoordeling vermeld en zijn alle vragen beantwoord. Verweerder heeft rekening gehouden met de voorhanden zijnde informatie en heeft een methode van onderzoek gevolgd die voor dit soort onderzoeken is aangewezen. De door verweerder gebruikte informatie – waaruit de bewegingsbelemmering als door klager bedoeld blijkt – is ook in het rapport opgenomen. Deze informatie is door verweerder niet miskend. Dat verweerder mede naar aanleiding van eigen onderzoek andere conclusies trekt uit deze informatie dan die klager juist acht, doet aan het vorenstaande niet af. Hetgeen verweerder in het rapport heeft vermeld geeft op inzichtelijke en consistente wijze weer hoe hij tot zijn conclusie is gekomen. 

5.4. De conclusie waartoe verweerder is gekomen is er één waartoe verweerder zonder meer heeft kunnen komen. De conclusies liggen in lijn met en zijn in overeenstemming met hetgeen in de beroepsgroep als juist wordt aangemerkt.

5.5. Ook de klacht die erop neerkomt dat verweerder tijdens het onderzoek heeft gemeld dat sprake was van een flink defect en hij dit niet tot uitdrukking heeft laten komen in het expertiserapport treft geen doel. Nog daargelaten dat niet met zekerheid is vast te stellen dat verweerder dit op deze wijze tijdens het onderzoek heeft geuit, volgt uit het rapport dat verweerder het door klager ervaren medische probleem geenszins heeft gebagatelliseerd. Ook hier geldt dat de omstandigheid dat klager zijn problemen ernstiger inschat dan verweerder – gelet ook op hetgeen is overwogen in 5.5 – er niet toe leidt dat het oordeel van verweerder als onjuist moet worden aangemerkt.

5.6. Ten aanzien van de klacht dat verweerder heeft geweigerd door hem vervaardigde foto’s aan klager ter beschikking te stellen heeft verweerder ter zitting uiteengezet dat dit geen onwil is, maar dat hij deze foto’s niet ter beschikking kan stellen, omdat deze foto’s er niet (meer) zijn. Ten tijde van het onderzoek heeft verweerder gebruik gemaakt van een inmiddels vervangen apparaat waarmee tot beeldvorming voor onderzoek kon worden gekomen. Deze beelden zijn ten tijde van het expertiseonderzoek ook aan klager getoond. Deze beelden zijn echter niet opgeslagen. Het college heeft geen reden hieraan te twijfelen. Verweerder heeft overigens ter zitting uiteengezet dat de beelden eenzelfde beeld lieten zien als de in het dossier voorhanden zijnde foto’s en dat deze derhalve geen nieuwe informatie opleverden. Ook deze klacht treft derhalve geen doel.

5.7. Ten aanzien van de klacht ter zake van onzorgvuldig handelen wijst het college erop dat op basis van de in 5.1 genoemde richtlijn van de opsteller van een expertiserapport een grote mate van zorgvuldigheid en een onafhankelijke opstelling jegens partijen wordt verwacht. De in het rapport neergelegde opvatting is voor partijen van groot belang en speelt veelal in rechterlijke procedures een zeer belangrijke rol. In dit kader is het minder gelukkig geweest dat het verweerder is ontgaan dat klager in de loop van de procedure van raadsman is gewisseld, hetgeen heeft geleid tot het toezenden van het rapport aan de oude raadsman. Dit heeft er echter niet toe geleid dat het rapport niet in het bezit van klager en zijn nieuwe raadsman is gekomen. Evenmin is gebleken dat de oude raadsman op onjuiste wijze met dit rapport is omgegaan. Minder gelukkig is tevens geweest dat verweerder aan G bij brief genoemd in 2.6 heeft aangeboden het rapport zo nodig telefonisch nader te verduidelijken. Het antwoord van G heeft echter niet geleid tot een wijziging van het rapport en het aanbod van verweerder heeft niet geleid tot nader contact tussen G en verweerder. Verweerder heeft uiteengezet dat hij slechts heeft willen voorkomen dat onduidelijkheden in zijn rapport een goede beoordeling onmogelijk zouden maken of de procedure onnodig zouden vertragen en dat het hem inmiddels duidelijk is dat dit niet een juiste handelwijze is. Hij heeft zijn werkwijze inmiddels veranderd. Hij wendt zich niet meer tot één van de partijen, maar stelt steeds beide partijen gelijktijdig in de gelegenheid nader te reageren. Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat verweerder weliswaar niet geheel heeft gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht, maar dat dat handelen niet zodanig verwijtbaar is dat hij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld.

5.8. Uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht is het college niet gebleken van het bestaan van zakelijke banden tussen H en verweerder. De omstandigheid dat verweerder heeft meegewerkt aan het in 2005 uitgebrachte boekwerk “Handletsels” – in welk boekwerk onder meer voor artsen werkzaam op de spoedeisende hulp wordt uiteengezet bij welk letsel onmiddellijk specialistische hulp moet worden ingeschakeld – dat mede is gefinancierd door H, is hiervoor onvoldoende. Dat een arts verbonden aan H een door verweerder gegeven, en door het ziekenhuis waar verweerder werkzaam is georganiseerde, cursus heeft bezocht, is evenmin voldoende om vorenbedoelde zakelijke belangen aan te nemen.

5.9. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist op 20 december 2016 door:

mr. J. Brand, voorzitter,

R.A. Christiano, M.A. de Meij en mr. drs. E.G. van der Jagt, leden-arts,

mr.dr. E. Pans, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 31 januari 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                           w.g. voorzitter