ECLI:NL:TGZCTG:2017:9 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.038

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:9
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.038
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een cardioloog. Klagers verwijten de cardioloog dat hij a) onvoldoende in het werk heeft gesteld om het leven te redden van patiënte b) onvoldoende heeft ondernomen om tot een goede (echo-) diagnostiek te komen c) klachten uit de (hetero-) anamnese onvoldoende heeft onderzocht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klagers niet-ontvankelijk in het beroep nu het beroepschrift (de brief van 31 januari 2016) niet voldoet aan de in de wet gestelde eisen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.038 van:

1. A., wonende te B., 2. C., wonende te B., appellanten, klagers in eerste aanleg,

tegen

J., cardioloog, destijds werkzaam te I., verweerder in beide instanties.

1.               Verloop van de procedure

Bij klaagschrift van 28 april 2015 hebben A. en C. - hierna klaagster en klager, tezamen te noemen: klagers - bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen J. – hierna de cardioloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 januari 2016, onder nummer G2015/63 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klagers hebben bij brief van 31 januari 2016 op de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege gereageerd. Het Centraal Tuchtcollege heeft deze brief als zijnde (mogelijk) een beroepschrift in behandeling genomen. De cardioloog heeft bij brief van 27 juli 2016 op dit beroep van klagers gereageerd.

Bij brief van 1 december 2016, bij het Centraal Tuchtcollege ingekomen op

2 december 2016, hebben klagers een verzoek gedaan tot wraking van (onder meer) mr. T.L. de Vries (plaatsvervangend voorzitter Centraal Tuchtcollege) en

dr. R.T. Ottow (chirurg).

Bij beslissing van 5 december 2016 heeft de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege (voor zover hier relevant) het verzoek tot wraking afgewezen en tevens bepaald dat een volgend verzoek om wraking van de leden van het Centraal Tuchtcollege niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten en omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoekers bekend zijn geworden.

Op 5 december 2016 (aangevuld op 6 december 2016) hebben klagers opnieuw een verzoek gedaan tot wraking van alle bij deze zaak betrokken leden van het Centraal Tuchtcollege. In dit verzoek zijn geen feiten of omstandigheden vermeld die pas na het eerdere verzoek tot wraking aan klagers bekend zijn geworden. Dit verzoek tot wraking is daarom niet in behandeling genomen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2016.025, C2016.026, C2016.027, C2016.028, C2016.029, C2016.030, C2016.031, C2016.032 en C2016.033 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 december 2016, waar is verschenen de cardioloog. Klagers zijn niet verschenen.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Het college gaat uit van de volgende feiten.

             2.1

Klagers zijn de dochter respectievelijk de weduwnaar van mevrouw K., overleden op 2 januari 2015 in het G. en hier na te noemen: patiënte. Verweerder is werkzaam als cardioloog in voornoemd ziekenhuis. Hij is kort betrokken geweest bij de behandeling van patiënte.

3. Beoordeling

3.1

De klacht houdt, zo begrijpt het college, het volgende in:

a. verweerder heeft onvoldoende in het werk gesteld om het leven te redden van patiënte;

b. verweerder heeft onvoldoende ondernomen om tot een goede (echo-) diagnostiek te komen;

c. verweerder heeft klachten uit de (hetero-) anamnese onvoldoende onderzocht.

3.2

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3

Het college komt tot de volgende bevindingen:

-                  ad a: door de reanimatie waarbij verweerder betrokken was, is het leven van patiënte voor dat moment gered. Het college vindt geen aanknopingspunten voor een verwijt dat de reanimatie niet volgens de regelen der kunst is verlopen. Patiënte is later overleden. Op dat ogenblik was verweerder echter geen hoofdbehandelaar. 

-                  ad b.: een reanimatie situatie laat weinig diagnostiek toe door de instabiliteit van de patiënt en de noodzakelijke handelingen om ventilatie en circulatie in stand te houden. Het maken van een echo is onder de gegeven omstandigheden erg lastig. Dit neemt niet weg dat deze adequaat is uitgevoerd, beschreven en geïnterpreteerd. Veel andere diagnostiek is onder deze omstandigheden niet uitvoerbaar. Het besluit om in deze fase geen coronairangiografie te doen, kan de toets der tuchtrechtelijke kritiek doorstaan.

-                  ad c: een reanimatiesituatie kent een beloop en protocollair handelen waarin de toegepaste behandeling wordt gedicteerd door de actuele situatie van de patiënt (van seconde tot seconde) en waarin een (hetero-) anamnese een zeer beperkte bijdrage levert. Het college vindt geen aanknopingspunten dat verweerder hier nochtans is tekortgeschoten.

3.4

Alles tezamen genomen, heeft verweerder gehandeld zoals van een bekwaam cardioloog mag worden verwacht. De klacht faalt in alle onderdelen. Beslist moet worden als volgt.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            In de brief van 31 januari 2016 hebben klagers onder meer het volgende vermeld: “Wij hebben uitdrukkelijk aangegeven met alle procedures te stoppen waaronder ook de procedures omtrent het overlijden van K..” De cardioloog heeft in zijn brief van 27 juli 2016 verwezen naar de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in deze zaak.

Ontvankelijkheid van klagers in het beroep

Het Centraal Tuchtcollege zal eerst de ontvankelijkheid van klagers in het beroep beoordelen en overweegt daartoe het volgende. 

4.2            De op 2 februari 2016 ingekomen brief van klagers van 31 januari 2016 bevat naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet, zoals vereist ingevolge artikel 73 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) in verbinding met artikel 19 lid 1 onder c van het Tuchtrechtbesluit BIG, de gronden van het beroep.

4.3            Aan klagers is meermaals (in de maanden februari 2016 tot en met juli 2016) schriftelijk de gelegenheid geboden om de brief van 31 januari 2016 nader toe te lichten en daarbij aan te geven of bedoeld is beroep in te stellen en zo ja, om de gronden van het beroep aan te vullen.

4.4            Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klagers geen nadere gronden van het beroep hebben ingediend. Geoordeeld moet worden dat het beroepschrift (de brief van 31 januari 2016) daardoor niet voldoet aan de in de wet gestelde eisen.

4.5            Klagers kunnen daarom op grond van het bepaalde in artikel 74 lid 1 Wet BIG niet in het beroep worden ontvangen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klagers niet-ontvankelijk in het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. W. de Ruijter en dr. R.T Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2017.              Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.