ECLI:NL:TGZCTG:2017:78 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.302

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:78
Datum uitspraak: 07-03-2017
Datum publicatie: 07-03-2017
Zaaknummer(s): c2016.302
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gynaecoloog. Verweerster, destijds arts-assistent, heeft bij klaagster een sterilisatie verricht. Enkele weken na de ingreep bleek klaagster zwanger. Klaagster verwijt verweerster dat zij de ingreep niet goed heeft uitgevoerd en dat zij klaagster onvoldoende over de ingreep heeft geïnformeerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het beroep van klaagster wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.302 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.H.J. de Kort, advocaat te

Sint- Michielsgestel,

tegen

C., gynaecoloog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de gynaecoloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 juli 2016, onder nummer 1630, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gynaecoloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2016.303 behandeld

ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 januari 2017, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. De Kort voornoemd, en de gynaecoloog, bijgestaan door mr. Nunes voornoemd.

Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag             gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is vanaf 2009 bekend op de polikliniek gynaecologie van het ziekenhuis waar verweerster als (destijds: arts-assistent) gynaecoloog werkzaam is. Op

15 december 2011 kwam klaagster op de polikliniek in verband met haar wens tot anticonceptie. Klaagster, destijds 32 jaar, wilde geen kinderen meer omdat zij al vier kinderen heeft waarvan het jongste lijdt aan het syndroom van Down. Een arts-assistent gynaecologie sprak met klaagster onder meer over sterilisatie en gaf klaagster de folder “Sterilisatie van de vrouw” van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)  mee.  In het dossier staat vermeld:

“Patiënte heeft folder mee. Denkt na. Info gegeven over definitief karakter, procedure etc. (…) Bespreken in maatschap ivm jonge leeftijd van patiënte en sterilisatie.”

De situatie van klaagster werd besproken tijdens een gynaecologenoverleg van

22 december 2011: “Besproken op de ochtendoverdracht. 7 gynaecologen aanwezig, allen eens met de indicatiestelling sterilisatie.”

Op 16 februari 2012 kwam klaagster opnieuw naar de polikliniek waarbij zij nog steeds aangaf gesteriliseerd te willen worden.  Aan de hand van de checklist Laparoscopische sterilisatie sprak een arts-assistent gynaecologie met klaagster over onder meer de ingreep, het definitieve karakter ervan, de alternatieven, de complicaties en de (kleine) kans op een zwangerschap waarna de voorgenomen ingreep werd gepland.

Verweerster, die destijds vijfde jaars gynaecoloog in opleiding was, zag klaagster voor het eerst op 7 maart 2012 tijdens de sterilisatie-ingreep. Zij nam met klaagster de Surgical Patiënt Safety System (SURPASS) checklist pre operatieve fase door.

De ingreep, die ongecompliceerd verliep, werd uitgevoerd door verweerster. De supervisor van verweerster was bij de ingreep aanwezig. Klaagster werd diezelfde dag ontslagen.

Toen na het uitvoeren van een zwangerschapstest op 6 augustus 2012 bleek dat klaagster reeds 15 weken zwanger was, verwees haar huisarts haar met spoed naar de polikliniek gynaecologie. Op 8 augustus 2012 werd klaagster gezien door de supervisor van verweerster die een intra-uteriene zwangerschap conform de amenorroeduur constateerde en klaagster door verwees naar de prenatale diagnostiek voor verdere zorg. De behandeling en begeleiding van klaagster is later overgenomen door een ander ziekenhuis.

Op 19 januari 2013 is klaagster bevallen van een zoon met het syndroom van Down en een hartafwijking. Op 18 april 2013 is hij overleden.

3.         Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt -kort en zakelijk weergegeven- het volgende in.

Verweerster wordt verweten dat zij de sterilisatie-ingreep bij klaagster niet goed heeft uitgevoerd waardoor klaagster vruchtbaar bleef en alsnog zwanger is geraakt. Hierdoor werd klaagster geconfronteerd met de geboorte van een kind dat bovendien ook nog leed aan het syndroom van Down.

Ter zitting heeft klaagster nog aangevoerd dat verweerster zich er van had moeten vergewissen dat klaagster de Nederlandse taal nog niet zo goed begrijpt en spreekt en dat verweerster haar informatie overdracht daarop had moeten aanpassen. Klaagster doelt hier met name op de informatie vlak voor aanvang van de ingreep.

Klaagster heeft nog aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij door de supervisor van verweerster zou worden geopereerd en dat zij pas later heeft vernomen dat de ingreep was uitgevoerd door verweerster, die arts-assistent gynaecologie was. Ter zitting heeft zij dit als een verwijt geformuleerd.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

Ten tijde van de ingreep was verweerster aan het einde van haar vijfde opleidingsjaar en (sinds 31 maart 2011) bekwaam om de sterilisatie zelfstandig uit te voeren onder beperkte supervisie van een gynaecoloog. De supervisor is continu aanwezig geweest bij de ingreep en heeft meegekeken via het scherm; dit blijkt ook uit de aantekeningen in het dossier. De ingreep is zonder complicerende factoren, lege artis, technisch correct en conform de NVOG-richtlijn ‘Sterilisatie bij de vrouw’ uitgevoerd.

Het enkele feit dat klaagster kort na de ingreep zwanger is geraakt, rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerster de ingreep onjuist zou hebben uitgevoerd.

Voor zover klaagster klaagt over het feit dat zij in de veronderstelling was dat zij door de supervisor van verweerster zou worden geopereerd, verwijst verweerster naar de folder ‘Straks wordt u opgenomen op de afdeling dagbehandeling’ die klaagster heeft ontvangen. Hierin staat opgenomen dat patiënten ook behandeld kunnen worden door een medisch specialist in opleiding. Verweerster heeft zich voor de operatie ervan vergewist dat klaagster zowel mondeling als schriftelijk adequaat was geïnformeerd, onder meer over de kans op zwangerschap na sterilisatie en over het feit dat verweerster de ingreep onder supervisie van haar supervisor zou gaan uitvoeren. Klaagster heeft evenmin bezwaar gemaakt dat verweerster de ingreep onder supervisie zou gaan uitvoeren. Verweerster heeft zich namelijk voorafgaand aan de operatie als gynaecoloog in opleiding voorgesteld en aangegeven dat zij de ingreep onder supervisie zou gaan uitvoeren. Daartegen heeft klaagster geen bezwaar gemaakt. Bovendien zijn er aan klaagster geen toezeggingen gedaan dat zij door de supervisor zou worden geopereerd.

Ter zitting heeft verweerster nog aangevoerd dat, voorafgaand aan de sterilisatie-ingreep en op basis van de haar beschikbare gegevens, er bij haar geen twijfel bestond dat klaagster ruim voor de ingreep voldoende en begrijpelijke informatie over de ingreep had ontvangen. Van een taalbarrière is daarbij niet gebleken.

5.         De overwegingen van het college 

Het college kan niet vast stellen dat verweerster de sterilisatie niet goed heeft uitgevoerd.

Het enkele feit dat klaagster zwanger is geworden kan, anders dan klaagster stelt, niet tot de gevolgtrekking leiden dat verweerster de ingreep onjuist heeft uitgevoerd.

Voor zover klaagster de bekwaamheid van verweerster in twijfel trekt, tekent het college aan dat in het algemeen moet worden geoordeeld dat een vijfde jaars gynaecoloog in opleiding met ervaring in sterilisatie-operaties, bekwaam moet worden geacht om een sterilisatie uit te voeren. Zoals verweerster onweersproken heeft gesteld, was zij reeds op 31 maart 2011 door haar opleiders bekwaam verklaard om laparoscopische sterilisaties zelfstandig uit te voeren onder beperkte supervisie. Het college stelt vast dat verweerster, gezien de door haar -eveneens onweersproken gesteld- reeds opgedane ervaring, bekwaam was om deze sterilisatie uit te voeren en dat de supervisor gedurende de ingreep op de OK aanwezig is geweest. Aangezien klaagster geen andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan medisch onzorgvuldig handelen door verweerster moet worden aangenomen en het college daarvoor overigens ook geen aanwijzingen in het dossier heeft gevonden, is van een onzorgvuldige uitvoering van de ingreep niet gebleken.

Dat het (kleine) risico op een zwangerschap na een sterilisatie-ingreep zich helaas bij klaagster heeft verwezenlijkt, betekent echter niet dat er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster. De klacht dient te worden afgewezen.

Voor zover klaagster erover klaagt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij door de supervisor van verweerster zou worden geopereerd, wordt de klacht afgewezen, omdat niet duidelijk is op grond waarvan aan verweerster dit tuchtrechtelijk verwijt wordt gemaakt.

Voor zover klaagster er tevens over klaagt dat de informatieverstrekking niet duidelijk was dan wel dat verweerster had moeten begrijpen dat de informatie voor klaagster niet duidelijk was, volgt het college hierin het standpunt van verweerster dat zij, toen zij op de dag van de sterilisatie-ingreep bij de behandeling van klaagster werd betrokken, op basis van de beschikbare gegevens er van kon en mocht uitgaan dat aan klaagster vóór de ingreep door de collega’s van verweerster voldoende en begrijpelijke mondelinge en schriftelijke informatie over de sterilisatie-ingreep en de geringe kans op een zwangerschap was verstrekt. Er waren immers twee informatieve gesprekken met klaagster geweest, er was aan klaagster een folder over de ingreep meegegeven en klaagster had na bedenktijd voor de ingreep gekozen. Het college is van oordeel dat, gelet op de aantekeningen die daarover in het dossier zijn gemaakt, er voor verweerster geen aanleiding bestond eraan te twijfelen of klaagster de aan haar gegeven informatie mogelijk niet (helemaal) zou hebben begrepen. Dat er ten tijde van de informatieverstrekking sprake zou zijn van een taalbarrière is evenmin uit de stukken gebleken en ook niet aannemelijk geworden, temeer omdat klaagster ter zitting heeft bevestigd dat zij tijdens de informatieve gesprekken gewezen is op de geringe kans op een zwangerschap.

Nu van onzorgvuldig en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken, zal de klacht worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2            De gynaecoloog voert hiertegen verweer. Primair voert de gynaecoloog aan dat

klaagster in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Subsidiair concludeert de gynaecoloog tot verwerping van het beroep.

4.3       Met betrekking tot het standpunt van de gynaecoloog dat klaagster niet in haar beroep kan worden ontvangen omdat in het beroepschrift de gronden van het beroep niet duidelijk staan omschreven oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Het Centraal Tuchtcollege acht de gronden van het beroep in het beroepschrift voldoende duidelijk omdat daaruit kan worden afgeleid dat klaagster het geschil in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege wenst voor te leggen. Gebleken is dat de gynaecoloog dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft kunnen verdedigen. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar beroep.

4.4            Gelijk in eerste aanleg is ook ter terechtzitting in beroep niet gebleken dat er ten

tijde van de informatieverstrekking aan klaagster sprake zou zijn geweest van een zodanige taalbarrière dat klaagster als gevolg daarvan vooraf onvoldoende geïnformeerd was over de ingreep. Ook voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. J.C.M. van Huisseling en

dr. P.J.Q. van der Linden, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017.

                        Voorzitter w.g.                                  Secretaris  w.g.